Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Hoger beroep van het openbaar ministerie, in het bijzonder tegen de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het rijden onder invloed.

Het hof oordeelt – in tegenstelling tot de rechtbank – dat de politieagenten wel tot de conclusie konden komen dat er een verdenking was dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan rijden onder invloed. Het hof concludeert verder tot bewezenverklaring van de feiten – kort gezegd – het veroorzaken van een dodelijke aanrijding door schuld en het rijden onder invloed.

Verdachte reed op 8 februari 2019 in Apeldoorn te hard (tussen de 104 en 116 kilometer per uur) en onder invloed van alcohol. Bij een kruising heeft verdachte een achttienjarige man op een fiets aangereden. De man stak daar over. De man is door de aanrijding overleden.

Het hof motiveert waarom een hogere straf wordt opgelegd dan de straf die de rechtbank had opgelegd (ECLI:NL:RBGEL:2021:563). Verdachte krijgt een gevangenisstraf van vijftien maanden en een rijontzegging van drie jaren.

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000754-21

Uitspraak d.d.: 24 juni 2022

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 februari 2021 met parketnummer 05-036325-19 in de strafzaak tegen

[Voornamen en achternaam verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats],

wonende aan [woonadres].

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.Y. Taekema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor – kort gezegd – het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop door schuld veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft verdachte daarbij vrijgesproken van – kort gezegd – het onderdeel rijden onder invloed in de tenlastelegging, omdat daarbij sprake zou zijn van een schending van een strikte waarborg.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1. Primair

hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen de Europaweg en de Eendrachtstraat, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,

onder invloed van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,

niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Europaweg) en/of het zich daarop bevindende verkeer en/of

ter hoogte van die kruising, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg (de Europaweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of

met een snelheid gelegen tussen de 104 en 116 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, die kruising is op- en overgereden en/of

is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fietser, welke fietser, -komende uit de richting van de Parallelweg van de Europaweg-, doende was die Europaweg oversteken in de richting van de Eendrachtstraat,

en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood,

terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8 tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 en /of

welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij verdachte een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;

1. Subsidiair

hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen de Europaweg en de Eendrachtstraat, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg,

ter hoogte van die kruising, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg (de Europaweg) kon overzien en waarover deze vrij was en/of

met een snelheid gelegen tussen de 104 en 116 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, die kruising is op- en overgereden en/of

is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fietser, welke fietser, - komende uit de richting van de Parallelweg van de Europaweg-, doende was die Europaweg oversteken in de richting van de Eendrachtstraat,

door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.

hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 , 275 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze – in geval van bewezenverklaring – in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Het hof bespreekt – kort gezegd – eerst de vraag of bewezen kan worden dat verdachte onder invloed heeft gereden, daarna worden de bewijsmiddelen weergegeven en vervolgens wordt gemotiveerd waarom het hof tot bewezenverklaring is gekomen.

Overweging met betrekking tot het rijden onder invloed

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het rijden onder invloed niet strookt met de rechtspraak over het stelsel van strikte waarborgen voor de uitvoering van alcoholonderzoek.

De verdediging heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de bewijsbeslissing van de rechtbank op het punt van het rijden onder invloed in hoger beroep moet worden gevolgd. Deze beslissing houdt in dat aan verdachte – na de uitslag 'P/A' bij het voorlopig ademonderzoek, gelet op de betekenis daarvan zoals die voortvloeit uit de Instructie handhaving rijden onder invloed – geen bevel tot medewerking aan een ademanalyseonderzoek op grond van artikel 163, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 mocht worden gegeven. Met de uitslag 'P/A' was er immers geen verdenking ter zake het rijden onder invloed en dat kan slechts anders zijn als er sprake is van een cumulatie van een dranklucht èn een waggelende gang èn belemmerde spraak bij verdachte; de zogeheten 'trias alcoholica'. De resultaten van het ademanalyseonderzoek moeten derhalve worden uitgesloten van het bewijs, zodat de strafverzwarende omstandigheid in het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen kunnen worden.

Beoordeling van het hof

In artikel 163, eerste lid Wegenverkeerswet 1994 staat dat een opsporingsambtenaar bij een verdenking dat een bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 , die bestuurder kan bevelen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyseonderzoek. Van een verdenking is volgens artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering sprake wanneer uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Het voorlopig ademonderzoek is volgens de Instructie handhaving rijden onder invloed één van de mogelijkheden op basis waarvan een verdenking ter zake rijden onder invloed kan rijzen. Volgens de jurisprudentie (HR 18 december 1979, VR 1980, 59 en HR 3 maart 1981, VR 1981, 70) is een verdenking ter zake rijden onder invloed echter ook mogelijk wanneer een verdachte riekt naar inwendig gebruik van alcohol.

In de onderhavige zaak – zo staat vast – is de politie bij de plaats van het dodelijke ongeval gearriveerd en is de verdachte als bestuurder van de daarbij mogelijk betrokken personenauto onderworpen aan het controlemiddel van een voorlopig ademonderzoek. Het voorlopig ademonderzoek gaf bij verdachte een uitslag 'P/A'. Deze uitslag geeft volgens de Instructie handhaving rijden onder invloed een indicatie van een ademalcoholgehalte van boven de 95 µg/l, met een bereik tussen de 170-300 µg/l. Verbalisant heeft verdachte vervolgens bevolen zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyseonderzoek omdat hij opmerkte dat verdachtes adem rook naar het inwendig gebruik van alcohol en zag dat verdachte bloeddoorlopen ogen had.

Naar het oordeel van het hof hebben de verbalisanten, gelet op de omstandigheden van de situatie, waaronder het feit dat er aanwijzingen waren dat verdachte een fietser niet of te laat had opgemerkt, de geur van alcoholgebruik bij verdachte en zijn bloeddoorlopen ogen, tot de conclusie kunnen komen dat er jegens verdachte een verdenking was gerezen ter zake van rijden onder invloed. Dat verdachte bij een voorlopig ademonderzoek een indicatie 'P/A' blies doet daar niets aan af. Van enigerlei vormverzuim, laat staan enige schending van een strikte waarborg, is derhalve geen sprake. Het hof verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

De bewijsmiddelen

De hierna te melden bewijsmiddelen betreffen – tenzij anders vermeld – bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Oost-Nederland, genummerd PL0600-2019059630, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 12 maart 2020, doorgenummerde pagina’s 1-245.

1. de verklaring van verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 21 januari 2021, in het bijzonder zoals weergegeven op pagina 2 van het proces-verbaal betreffende de terechtzitting van 21 januari 2021, zakelijk weergegeven inhoudende:

Op pagina 2:

Ik was op 8 februari 2019 de bestuurder van de personenauto die genoemd wordt in het dossier (het hof begrijpt: de Ford Mondeo). Ik reed op de Europaweg in Apeldoorn. Ter hoogte van de Rabobank heb ik een botsing gehad. Ik had die avond een al geopend half flesje bier leeggedronken. Ik heb daarna nog een flesje bier geopend en leeggedronken. Het halve flesje was het restant van het flesje dat ik die middag al had opengemaakt en gedronken.

2. een proces-verbaal aanhouding, genummerd PL0600-2019059630-7, opgemaakt door [verbalisant 2], brigadier van politie Oost-Nederland, en [verbalisant 3], agent van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 8 februari 2019, als bijlage op pagina’s 193-194, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten:

Op pagina 193:

Op 8 februari 2019 omstreeks 20:00 uur waren wij bezig met de incidentenafhandeling in Apeldoorn. Omstreeks 20:12 uur kregen wij het verzoek te gaan naar de Europaweg in Apeldoorn. Daar zou ter hoogte van de Rabobank collega [verbalisant 4] bij een slachtoffer staan dat was aangereden door een automobilist, dit bleek verdachte (het hof begrijpt uit de context van het proces-verbaal: [naam verdachte]). Ter plaatse zagen wij een Ford Mondeo op de Europaweg. Wij zagen dat de personenauto aan de voorzijde zwaar beschadigd was. Wij zagen tevens een slachtoffer dat zwaargewond was achter de Ford Mondeo. Ik hoorde dat de verdachte bevestigde dat hij de bestuurder was van de Ford Mondeo. Vervolgens rook ik, [verbalisant 3], dat verdachte riekte naar inwendig gebruik van alcohol.

3. een proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, genummerd, PL06-2019059630, opgemaakte door [verbalisant 5], hoofdagent van politie Oost-Nederland, en [verbalisant 6], inspecteur van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 24 februari 2020, als bijlage op pagina’s 14-62, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisanten:

Op pagina 17:

Op vrijdag 8 februari 2019, was de fietser de plaats van het verkeersongeval genaderd over de parallelweg van de Europaweg, rijdende in Noordelijke richting. Op het kruispunt van de Europaweg en de Eendrachtstraat, stak de fietser de Europaweg over (in de richting van de Eendrachtstraat). Gezien vanuit de rijrichting van de fietser, naderde op dat moment van links de bestuurder van de

personenauto. De fietser verleende geen voorrang aan de voor hem van links komende bestuurder van de personenauto. Daarop kwamen de personenauto en de fietser elkaar in botsing.

Op pagina 29:

Het tijdstip dat het ongeval werd gemeld was 20:08 uur. Op dat moment was het donker.

Op pagina 48:

Het zicht op elkaar werd belemmerd door struikgewas.

4. een proces-verbaal van bevindingen, genummerd PL0600-2019059630-32, opgemaakt door [verbalisant 7], inspecteur van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 24 maart 2020, als bijlage op pagina’s 227-228, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:

Op pagina 227:

Op 8 februari 2019 was ik ter plaatse gegaan bij een ernstige aanrijding op de Europaweg in Apeldoorn. Op de plaats van het ongeval zag ik dat het slachtoffer onder een deken lag. Ik hoorde dat het slachtoffer was overleden. Het betrof [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum] 2000.

5. een kort proces-verbaal analyse VRI-data, behorend bij PL06-2019059630, opgemaakt door [verbalisant 8], brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 7 februari 2020, als bijlage op pagina’s 63-98, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:

Op pagina 66:

Ik heb de betreffende VRI van 8 februari 2019 vanaf 20:00 uur tot 20:10 uur geanalyseerd. De bestuurder van de Ford was het kruispunt Europaweg-Jachtlaan genaderd over de Europaweg, komende uit de richting van de Laan van de Mensenrechten. De bestuurder van de Ford reed op richting 5. Omstreeks 20:07:15 uur zag ik op richting vijf één voertuig dat (beduidend) sneller reed dan de andere voertuigen. Dat voertuig passeerde het betreffende kruispunt met een indicatieve snelheid van minimaal 64 km/u en maximaal 66 km/u. Het betreffende voertuig was de stopstreep van richting 5 genaderd met een indicatieve snelheid van minimaal 68 km/u en maximaal 75 km/u (over een traject van ongeveer 50 m). Dat voertuig was (vrijwel zeker) de Ford. De ter plaatse toegestane maximumsnelheid bedroeg 50 km/u.

6. een NFI-rapport 'Beeldonderzoek naar de snelheid van een auto naar aanleiding van een aanrijding op de Europaweg te Apeldoorn op 8 februari 2019', zaaknummer genummerd 2019.03.07/103, aanvraagnummer 002, opgemaakt door ir. B. Hoogeboom, als bijlage op pagina’s 163-186, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als bevindingen van de deskundige:

Op pagina 165:

Te onderzoeken materiaal: SIN AAKN1839NL, videobeelden van aanrijding.

Verkregen informatie: De bestuurder van de een Ford Mondeo reed over de Europaweg, komende vanuit de richting van de kruising Jachtlaan/Europaweg (VRI) en gaande in de richting van het politiebureau aldaar. Ter hoogte van de T-aansluiting van de Eendrachtstraat met de Europaweg stak de fietser over (rijrichting parallelweg Europaweg - Eendrachtstraat), deze diende de Ford voorrang te verlenen. De fietser werd tijdens de oversteek in de linkerflank geraakt door de voorzijde van de Ford. Er zijn videobeelden van de RABOBANK gesitueerd op de kruising waar het ongeval heeft plaatsgevonden.

Vraagstelling: Bepaal de snelheid van de Ford Mondeo die na 8 minuten en 10 seconden na de start van het bestand 'beelden 8-2 20u10.avi' waar te nemen is.

Op pagina 179:

Conclusie: Het onderzoek naar de gemiddelde snelheid van de auto zichtbaar in de camerabeelden [AAKN1839NL] heeft plaatsgevonden op basis van metingen aan de beelden zoals gedefinieerd in Figuur 1 en Figuur 2 van deze rapportage. De beste schatter voor de gemiddelde snelheid van de auto bedraagt 110 km/u. Deze gemiddelde snelheid is bepaald over een afstand van ongeveer 12 meter. De grenzen van het 95%-kansinterval zijn [104, 116] km/u.

7. de verklaring van verdachte ter terechtzitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 10 juni 2022, in het bijzonder zoals weergegeven op pagina 2 van het proces-verbaal betreffende de terechtzitting van 10 juni 2022, zakelijk weergegeven inhoudende:

Op pagina 2:

U houdt mij voor dat op basis van de camerabeelden bij de Rabobank mijn gemiddelde snelheid als 110 kilometer per uur is berekend. Als het verkeersonderzoek dat uitwijst, dan zal dat kloppen.

8. een aanvullend proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, dynamische vermijdbaarheid, genummerd PL06-2019059630, opgemaakt door [verbalisant 8], brigadier van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 24 februari 2020, als bijlage op pagina’s 99-162, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:

Op pagina 101:

Op 8 februari 2019 had op het kruispunt van de Europaweg en de Eendrachtstraat in Apeldoorn een verkeersongeval plaatsgevonden. Bij het verkeersongeval waren de bestuurder van een Ford Mondeo personenauto en een fietser betrokken. De fietser is door het verkeersongeval overleden.

Mij is verzocht onderzoek te doen naar de dynamische vermijdbaarheid van het verkeersongeval.

Op pagina 103:

Bij dynamische vermijdbaarheid gaat het er om of de fietser veilig de Europaweg had kunnen oversteken, indien de Ford had gereden met de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 km/u.

Op pagina 131:

Met behulp van simulaties is de dynamische vermijdbaarheid van het verkeersongeval onderzocht. Bij alle onderzochte scenario’s, vanaf een erg lage fietssnelheid van 10 km/u tot een erg hoge fietssnelheid van 24 km/u, bleek de kritieke snelheid van de Ford ongeveer 75 km/u, vanaf het moment dat de linker koplamp van de Ford direct zichtbaar werd voor de fietser. Indien de bestuurder van de Ford, vanaf dat punt met die snelheid had gereden, zou hij zonder snelheid te minderen net achter het achterwiel van de fietser langs zijn gereden. Uit het voorgaande volgt dat het aannemelijk is dat het verkeersongeval is veroorzaakt door de extreem grote overschrijding van de ter plaatse toegestane snelheid door de bestuurder van de Ford. Zelfs bij een erg lage fietssnelheid (10 km/u) was de fietser, op het moment dat hij de linker koplamp van de naderende Ford had kunnen zien, al voorbij het beslispunt/beslismoment om over te steken.

9. een proces-verbaal rijden onder invloed, genummerd PL0600-2019059642-1, opgemaakt door [verbalisant 3], agent van politie Oost-Nederland, gesloten en getekend op 8 februari 2019, als bijlage op pagina’s 205-207, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van verbalisant:

Op pagina 206:

Op 8 februari 2019 heb ik verdachte onderworpen aan een ademanalyseonderzoek. Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek. Het onderzoeksresultaat van de ademanalyse bedroeg 275 µg/l.

10. een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering , te weten een uitslagformulier ademanalyseonderzoek, als bijlage op pagina 208, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:

Op pagina 208:

Bureau: Apeldoorn.

Startdatum/-tijd: 8 februari 2019 20:51 uur.

Einddatum/-tijd: 8 februari 2019 20:55 uur.

Ademonderzoek-resultaat: 275 µg/l.

Overweging met betrekking tot de bewezenverklaring

Namens verdachte is vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet weet of hij schuld heeft aan het ongeval en dat in dat verband onvoldoende vast te stellen is in welke mate het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is. De raadsman heeft er daarbij op gewezen dat verdachte het onaannemelijk acht dat hij met de door de politie berekende snelheid heeft gereden, dat verdachte slecht zicht had op de verkeersdeelnemers vanuit de richting van de parallelrijbaan van de Europaweg en dat het slachtoffer ook slecht zicht had op de Europaweg vanaf de parallelrijbaan van de Europaweg. Volgens de raadsman kan slechts worden bewezen dat verdachte te hard heeft gereden, maar is dat onvoldoende voor de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 .

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.

Het hof acht het ten laste gelegde feit bewezen. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de hierboven gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.

Het hof overweegt daarbij als volgt.

Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AO5822) aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij wordt opgemerkt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag, dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.

Verdachte reed op de avond van 8 februari 2019 met zijn Ford Mondeo over de Europaweg in Apeldoorn. Dit betreft een weg binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van vijftig kilometer per uur geldt. Op de kruising van de Europaweg met de Eendrachtstraat is verdachte in botsing gekomen met de achttienjarige fietser [naam slachtoffer]. De aanrijding is [naam slachtoffer] fataal geworden. Ten tijde van het ongeval was het donker en werd het zicht van verdachte en [naam slachtoffer] op elkaar belemmerd door een struikgewas in de berm. Op het kruispunt gelegen voor het kruispunt waar het fatale verkeersongeval heeft plaatsgevonden, het kruispunt van de Europaweg met de Jachtlaan, is de verkeersregelinstallatie onderzocht. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat verdachte het kruispunt met een snelheid van tussen de 68 en 75 kilometer per uur is genaderd en dat hij de kruising met een snelheid van tussen de 64 en 66 kilometer per uur is overgereden. Een beveiligingscamera heeft een deel van het kruispunt van het fatale ongeval vastgelegd. Uit een onderzoek naar de snelheid die op basis van die camerabeelden is te berekenen kan met voldoende mate van zekerheid worden afgeleid dat verdachte met een gemiddelde snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur reed (volgens het onderzoek kan met een betrouwbaarheid van 95% worden bepaald dat de snelheid van verdachte tussen de 104 en 116 kilometer per uur lag). Uit het ademanalyseonderzoek blijkt voorts dat verdachte onder invloed van 275 µg/l alcohol reed. Onderzoek heeft uitgewezen dat als verdachte met een constante snelheid van 75 kilometer per uur had gereden, hij [naam slachtoffer] net niet zou hebben aangereden, zodat het verkeersongeval is veroorzaakt door de extreem grote overschrijding van de ter plaatse toegestane snelheid door de bestuurder van de Ford.

Door het fatale kruispunt met Eendrachtstraat te naderen met een oplopende snelheid, tot ruim twee keer de toegestane snelheid, terwijl hij onvoldoende zicht had op de vrije en veilige doorgang op de voorrangsweg waarover hij reed en terwijl hij onder invloed van alcohol reed, heeft verdachte zichzelf grovelijk overschat, uitgaande van een goede afloop, en heeft hij zichzelf en het slachtoffer iedere mogelijkheid op een goede afloop ontnomen. Naar het oordeel van het hof is op grond van het voorgaande dan ook bewezen dat verdachte zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden over de Europaweg. Het hof concludeert daarom tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1. Primair

hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), gaande in de richting van de kruising van de wegen de Europaweg en de Eendrachtstraat, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,

onder invloed van alcohol, althans na het gebruik van een niet onaanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank,

niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte gelegen weggedeelte van die weg (de Europaweg) en/of het zich daarop bevindende verkeer; en/of

ter hoogte van die kruising, in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, niet de snelheid van dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte in staat was dat motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand die hij, verdachte die weg (de Europaweg) kon overzien en waarover deze vrij was; en/of

met een snelheid gelegen tussen de 104 en 116 kilometer per uur, in elk geval met een grotere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, die kruising is op- en overgereden; en/of

is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een fietser, welke fietser – komende uit de richting van de Parallelweg van de Europaweg – doende was die Europaweg oversteken in de richting van de Eendrachtstraat,

en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) werd gedood,

terwijl hij, verdachte verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 ; en /of

welk feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij verdachte een krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden;

2.

hij op of omstreeks 8 februari 2019 te Apeldoorn in de gemeente Apeldoorn, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994 , 275 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van

- overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 , terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de ze wet;

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van één jaar, met aftrek van de zes dagen gedurende welke het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de eendaadse samenloop van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren.

De raadsman van verdachte heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daartoe is aangevoerd dat verdachte in dat geval veel zal verliezen, waaronder zijn woning en zijn werk, en dat hij de zorg voor een broer draagt. Voorts is verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met het lange tijdsverloop in de zaak en de lange dreiging van strafvervolging die daarvan het gevolg is. Verzocht is te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.

Op de avond van 8 februari 2019 heeft op de Europaweg in Apeldoorn een verkeersongeval plaatsgevonden waarbij de achttienjarige [naam slachtoffer] van het leven is beroofd. [Naam slachtoffer] fietste naar huis van zijn bijbaan en werd door verdachte in zijn Ford Mondeo geschept ter hoogte van de kruising van de Europaweg met de Eendrachtstraat. Verdachte reed daarbij onder invloed van alcohol en met een snelheid die ruim twee keer hoger was dan de toegestane maximumsnelheid binnen de bebouwde kom. Het was die avond in februari donker en het zicht voor zowel [naam slachtoffer] als verdachte werd belemmerd door een struikgewas. Hoewel [naam slachtoffer] verdachte voorrang zou hebben moeten verlenen, heeft [naam slachtoffer] door het zeer gevaarzettende rijgedrag van verdachte geen schijn van kans gehad om verdachte tijdig op te merken en zijn noodlot te vermijden. Verdachte heeft zichzelf en [naam slachtoffer] elke kans op een goede afloop ontnomen door op deze wijze aan het verkeer deel te nemen. Het verkeersgedrag van verdachte druist in tegen alle normen die plegen te worden bijgebracht tijdens een verkeersopleiding met het oog op het belangrijkste beginsel in het verkeersrecht: de (verkeers)veiligheid. Dit gedrag verdient daarom scherpe afkeuring, hetgeen mede tot uitdrukking komt in het strafmaximum dat de wet kent voor overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en mede blijkt uit de voor dit type zaken in de oriëntatiepunten voor straftoemeting opgenomen uitgangspunten. Het verlies dat de nabestaanden van [naam slachtoffer] ervaren is onomkeerbaar en bovendien met geen enkele straf voor verdachte te verzachten. Daartegenover staat dat ook verdachte moet leven met de gedachte dat hij door zijn rijgedrag een jongeman in de bloei van zijn leven het leven heeft ontnomen. Dat verdachte zich hiervan voldoende is doordrongen is het hof naast zijn houding ter terechtzitting in hoger beroep mede gebleken uit de sms-berichten in het dossier (pagina 233) die verdachte kort na het ongeval heeft gestuurd: om 20:34 uur: ''ik schaam mij diep, iemand dood gereden'' en om 20:35 uur: ''ik ben echt een lul'', alsmede zijn emoties één uur na ongeval op het politiebureau.

Het hof heeft acht geslagen op de rechterlijke oriëntatiepunten voor het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij verdachte onder invloed van minder dan 570 µg/l alcohol verkeerde en waarbij het slachtoffer is overleden. Dit oriëntatiepunt neemt als uitgangspunt voor de strafoplegging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren. Daar komt bij dat verdachte de toegestane maximumsnelheid in zeer ernstige mate heeft overschreden. Het hof zal dat in strafverhogende zin meewegen.

In het strafblad van verdachte, waaruit niet blijkt van relevante recente veroordelingen, heeft het hof geen aanleiding gezien voor strafverhoging.

De ernst van het verkeersgedrag van verdachte en de ernst van de gevolgen daarvan noodzaken naar het oordeel van het hof, vanuit het oogpunt van vergelding en vanuit generaal preventief oogpunt, tot de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

In hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd over zijn persoonlijke omstandigheden ziet het hof geen aanleiding tot matiging van de straf. Dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tot baan- en woningverlies zal leiden ziet is aan het hof niet met voldoende onderbouwing gebleken, maar ook als die gevolgen zich wel zouden voordoen is dat onvoldoende reden tot het opleggen van een andere of lagere straf gelet op hetgeen verdachte heeft veroorzaakt en het verwijt dat hem daarvan gemaakt kan worden. In het tijdsverloop sinds het ongeval ziet het hof evenmin aanleiding tot strafmatiging, nu naar het oordeel van het hof geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.

De ernst van het verkeersgedrag dat verdachte heeft vertoond brengt naar het oordeel van het hof voorts met zich dat, zowel vanuit speciaal preventief als generaal preventief oogpunt, de oplegging van de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen noodzakelijk is. Het hof ziet geen redenen om op dat punt af te wijken van het hiervoor als uitgangspunt genomen oriëntatiepunt en zal daarom aan verdachte een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren opleggen.

Samenvattend legt het hof aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden op en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van drie jaren, met aftrek van de zes dagen gedurende welke het rijbewijs reeds ingevorderd is geweest.

Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op het artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.

Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 v óór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Aldus gewezen door

mr. J. Corthals, voorzitter,

mr. J.A.W. Lensing en mr. J.D. den Hartog, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R. van Maaren, griffier,

en op 24 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature