Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kinderalimentatie . De bijstandscomponent in de alimentatieformule wordt met € 200,-- per maand verlaagd omdat de man van zijn werkgever een afwezigheidsvergoeding ontvangt.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.291.919/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 129858)

beschikking van 7 april 2022

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats1] ,

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. E.D. Kruidhof-Dijk te Emmen,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. P.T. Pel te Hattem.

1 De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 23 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 19 maart 2021;

het verweerschrift tevens verzoekschrift in incidenteel hoger beroep (5 mei 2021) met bijlage(n);

het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met bijlage(n);

een journaalbericht namens de vrouw van 27 januari 2022 met bijlage(n);

een journaalbericht namens de man van 31 januari 2022;

een brief van [de minderjarige1] , binnengekomen op 24 januari 2022.

2.2

De mondelinge behandeling was op 10 februari 2022. De man en zijn advocaat zijn in persoon verschenen, de vrouw is verschenen via een beeldbelverbinding, de advocaat van de vrouw is verschenen. De advocaat van de man heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3 De feiten

3.1

Het huwelijk van partijen is [in] 2014 ontbonden door echtscheiding .

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van de jongmeerderjarigen:

- [de jong-meerderjarige1] , geboren [in] 2000;

- [de jong-meerderjarige2] , geboren [in] 2002,

en van de minderjarigen:

[de minderjarige1] , geboren [in] 2004;

[de minderjarige2] , geboren [in] 2008;

[de minderjarige3] , geboren [in] 2010, en

[de minderjarige4] , geboren [in] 2011.

De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw.

3.3

In de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 17 september 2014 is bepaald dat de man aan de vrouw ingaande de maand dat de man niet meer bij de vrouw en de kinderen woont en de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) niet op hem van toepassing is, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zal betalen de bijdrage van € 50,- per maand voor alle kinderen totaal. Ook is bepaald dat partijen zijn overeengekomen als in het aangehecht echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan bepaald. In het ouderschapsplan is onder artikel 7.2 opgenomen dat “zolang vader (en moeder)

gebruik blijven maken van extern financieel beheer, vader aan moeder € 50,- zal blijven

betalen. Mocht dit met zich meebrengen dat beiden gebruik moeten maken van de wet schuldsanering dan zal vader geen bijdrage meer kunnen betalen voor de kinderen”.

3.4

De vrouw heeft in haar inleidend verzoek, ingediend op 29 januari 2020, verzocht om de beschikking van 17 september 2014 te wijzigen en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2019 te bepalen op € 300,- per kind per maand.

4 Het geschil

4.1

Bij de bestreden, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 17 september 2014 gewijzigd en is de bijdrage die de man aan de vrouw moet betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 29 januari 2020 tot 17 oktober 2020 bepaald op € 116,40,- per kind per maand en met ingang van 17 oktober 2020 op € 122,- per kind per maand.

De kinderalimentatie die de man aan de vrouw voor [de jong-meerderjarige2] moet betalen is met ingang van

29 januari 2020 tot 17 oktober 2020 bepaald op € 116,40 per maand. De bijdrage die de man aan [de jong-meerderjarige2] moet betalen vanaf 17 oktober 2020 is bepaald op € 122,- per maand.

4.2

De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 december 2020.

De vrouw verzoekt die beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2019 op € 240,- per kind per maand te bepalen met veroordeling van de man in de proceskosten van beide instanties.

4.3

De man voert verweer en verzoekt het hoger beroep van de vrouw niet ontvankelijk te verklaren althans af te wijzen. In incidenteel hoger beroep verzoekt de man de beschikking te vernietigen voor wat betreft de ingangsdatum en zijn draagkracht en met ingang van

23 december 2020, subsidiair 1 augustus 2020 een door de man aan de vrouw te betalen in goede rechtspraak te bepalen bedrag per kind per maand, lager dan het door de rechtbank vastgestelde bedrag. Ter zitting heeft de man verzocht de volgende bedragen vast te stellen:

- tot 17 oktober 2020 € 366,- voor alle (het hof begrijpt inclusief [de jong-meerderjarige2] ) kinderen,

- vanaf 17 oktober 2020 € 294,- voor alle kinderen,

- vanaf 1 januari 2021 € 201,- voor alle kinderen,

- vanaf 1 januari 2022 € 204,- voor alle kinderen.

4.4

De vrouw heeft verweer gevoerd in het incidenteel beroep en verzocht de man

niet-ontvankelijk te verklaren althans dit verzoek af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van incidenteel appel.

5 De overwegingen voor de beslissing

5.1

Het hof zal hieronder de grieven en geschilpunten in het principaal en het incidenteel appel gezamenlijk bespreken

Wijziging van omstandigheden

5.2

Niet in geschil is dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herberekening van de kinderalimentatie rechtvaardigt.

Ingangsdatum

5.3

Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum. Gebruikelijk is om bij verzoeken (tot wijziging van) kinderalimentatie uit te gaan van de datum van indiening van het verzoek. Dit is een duidelijke datum vanaf waar de alimentatieplichtige rekening had kunnen houden met een (hogere) bijdrage. Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd om een eerdere datum te nemen is naar het oordeel van het hof onvoldoende om van deze eerdere datum uit te gaan. Hetgeen de man heeft aangevoerd om een latere datum te nemen is naar het oordeel van het hof onvoldoende om van deze latere datum uit te gaan. De man stelt dat in verband met zijn wisselende inkomsten het voor hem onzeker is wat hij aan alimentatie moet gaan betalen echter wat de rechter uiteindelijk beslist op een alimentatieverzoek is eveneens steeds onzeker. Dat er wisselende inkomsten zijn is een gegeven waar de rechter rekening mee houdt bij het bepalen van zijn draagkracht. Ook het gegeven dat er veel tijd gemoeid is geweest met de procedure waardoor de achterstand van de man hoog is opgelopen maakt de beslissing van het hof op het punt van de ingangsdatum niet anders. Immers daarmee had de man rekening kunnen en moeten houden door te reserveren.

Het hof gaat dus uit van de ingangsdatum 29 januari 2020.

Behoefte kinderen

5.4

De vrouw stelt dat de behoefte van de kinderen hoger is dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. Het hof zal hieronder de geschilpunten over de hoogte van het inkomen van de man in het referentiejaar bespreken. Niet in geschil is dat 2014 het referentiejaar is voor het gezinsinkomen als basis van de behoefte van de kinderen.

Belastbaar inkomen man 2014

Het belastbaar inkomen van de man uit werk en woning was blijkens de aanslag IB 2014 € 34.577,-.

De vrouw stelt dat het belastbaar inkomen uit werk en woning naar boven gecorrigeerd moet worden met een aftrekpost hypotheekrente echtelijke woning. Naar het oordeel van het hof heeft de man voldoende met gegevens van de belastingdienst onderbouwd dat in dat jaar feitelijk geen hypotheekrente is betaald en er dus geen aftrekpost is geweest.

Ter zitting heeft de vrouw nog gesteld dat bij het inkomen moet worden opgeteld de onkostenvergoedingen die de man ook in 2014 heeft ontvangen. Het hof is van oordeel dat de vrouw dit standpunt te laat in de procedure naar voren brengt en gaat hier aan voorbij. De man kan zich niet meer tegen deze nieuwe stelling verdedigen door het overleggen van stukken.

Inkomen man 2014 box 3 sparen/beleggen

Het verzamelinkomen 2014 was € 40.245,-. Hierin zit inkomen box 3 ad € 5.668,-. De vrouw wil dat dit inkomen meegeteld wordt bij de bepaling van het inkomen van de man. De man heeft naar het oordeel van het hof voldoende aangetoond dat dit betreft de afkoop van een levensverzekering ten behoeve van schuldsanering die bij echtscheidingsconvenant aan beide partijen is toegedeeld maar fiscaal toegerekend aan de man. Het hof zal dit – overigens voor de man fictief fiscaal rendement – dus niet beschouwen als inkomsten die in 2014 behoefte verhogend waren.

Het bovenstaande betekent dat het hof de berekening van de rechtbank van het inkomen van de man in 2014 volgt, te weten € 34.577,- bruto. Het NBI van de man is € 2.090,- per maand.

Inkomen vrouw 2014

Onweersproken is dat het jaarinkomen van de vrouw in 2014 € 16.799,- is en het NBI € 1.330,- per maand.

Kindgebonden budget 2014

De vrouw stelt dat een bedrag aan kindgebonden budget van € 121,50 per maand bijgeteld moet worden.

Het hof is van oordeel dat overeenkomstig de Trema normen uitgegaan moet worden van het kindgebonden budget waarop ouders op grond van hun inkomen recht hadden. Het hof volgt daarom de berekening van de rechtbank van € 74,- per maand.

Gelet op het bovenstaande gaat het hof uit van een netto besteedbaar gezinsinkomen in 2014 van € 2.090,- + € 1.330,- + € 74,- = € 3.494,- per maand en van een daarbij behorende behoefte van de kinderen van € 202,- per kind per maand in 2014.

Geïndexeerd naar 2020 is dit € 223,50 per kind per maand. Geïndexeerd naar 2021 is dit € 230,20 per maand.

Draagkracht van de man

5.5

Partijen zijn het oneens over de hoogte van het inkomen van de man in 2020, 2021 en 2022. Geschilpunten hierbij zijn het werkelijk inkomen van de man, het op de bijstandsnorm in de alimentatieformule in mindering gebrachte bedrag in verband met door de man ontvangen afwezigheidsvergoeding en PKB opbouw als bijtelling salaris.

Het inkomen van de man

De man is [beroep] en heeft wisselende dienstverbanden

afgewisseld of deels samenvallend met WW-uitkeringen. In 2020 heeft de man blijkens de overgelegde gegevens dienstverbanden gehad bij [naam1] , [naam2] en [naam3] en

WW-uitkering ontvangen. Het dienstverband bij [naam3] is 5 oktober 2020 gestart en heeft geduurd tot 1 december 2021 waarna de man bij [naam4] is gaan werken.

De man berekent zijn inkomen in 2020 (zoals de rechtbank) op € 40.143,- bruto.

Zijn inkomen in 2021 berekent de man op € 43.122,- bruto.

De vrouw betwist de hoogte van het inkomen van de man bij gebrek aan volledige gegevens en stelt zijn inkomen gebaseerd op alleen het inkomen bij [naam3] op € 53.239.68 per jaar vanaf 2020.

Het hof stelt vast dat over veel inkomsten van 2020 de man financiële stukken heeft ingebracht maar ook dat er hiaten zitten voor wat betreft inkomen [naam1] (waar nog wel begin januari een dienstverband liep) en WW-uitkering (die mogelijk nog deels doorliep gedurende perioden waarin er inkomsten uit werk waren) en dat de man gelet op de betwisting van de vrouw en gelet op het procesreglement de exacte hoogte van zijn inkomsten in 2020 had kunnen en moeten aantonen door het overleggen van alle jaaropgave’s en de aangifte/aanslag inkomstenbelasting 2020. Gelet op hetgeen de man wel aan financiële gegevens van 2020 heeft overgelegd, gelet op de wel voldoende complete financiële gegevens over 2021 en gelet op het hierboven genoemde gegeven dat bij de man een patroon is van wisselende inkomsten waarbij het niet opportuun is zijn inkomsten steeds over korte periodes te berekenen maar de grote lijn als uitgangspunt te nemen zal het hof voor 2020 in redelijkheid uitgaan van het jaarinkomen zoals dit door de man in 2021 is ontvangen te weten € 43.122,- bruto. Het hof zal de berekening van de man van het NBI 2021 volgen te weten € 2.577,- en ook voor 2020 uitgaan van dat NBI nu het een fictief inkomen betreft.

Afwezigheidsvergoeding

De man ontvangt zoals gebruikelijk in zijn beroep een afwezigheidsvergoeding voor gemaakte kosten van levensonderhoud in de perioden dat hij van huis is (5 weken weg en 1 week thuis). Van [naam3] heeft hij € 11.401,- per jaar ontvangen. De rechtbank heeft met het oog hierop een bedrag van € 200,- per maand in mindering gebracht van de bijstands-component bij de alimentatieformule, omdat de man tijdens de afwezigheid kosten van levensonderhoud en nutsvoorzieningen thuis bespaart. De man stelt dat een bedrag van € 50,- per maand redelijk is als aftrek. Het hof is van oordeel dat de rechtbank een in redelijkheid te beschouwen bedrag in mindering heeft gebracht op de bovengenoemde component en dat hetgeen de man hierover heeft aangevoerd, waarbij hij zijn grief niet nader heeft onderbouwd met bijvoorbeeld een kostenoverzicht, onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen.

PKB-opbouw

Evenals de rechtbank ziet het hof geen aanleiding deze opbouw (die gereserveerd kan worden op het moment dat hiervoor een door de werkgever erkende uitgave zal zijn zoals studiekosten) als inkomensbestanddeel bij te plussen bij het inkomen van de man.

Schulden

5.6

De man heeft verzocht om het draagkrachtloos inkomen te verhogen met aflossing van schulden van € 339,- per maand overeenkomstig 7.2 van het Tremarapport Alimentatie-normen. Het hof is van oordeel dat voor de schuld eigen risico ziektekostenverzekering niet is onderbouwd dat de man dit eigen risico daadwerkelijk verschuldigd is. Van de schuld voor aankoop van een auto heeft de man naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat dit als een niet vermijdbare en niet verwijtbare schuld is te beschouwen en dat deze buiten gebruikelijke bestedingen binnen zijn draagkrachtloos inkomen vallen.

De aflossing van de schuld aan de tandarts van € 100,- per maand zal het hof wel meenemen en daarmee het draagkrachtloos inkomen verhogen.

Daarbij merkt het hof op dat deze schuld op 1 oktober 2023 zal zijn afgelost en partijen dan in overleg moeten gaan om eventueel de alimentatie aan te passen.

Berekening draagkracht man

5.7

De draagkrachtberekening is dan als volgt:

2020: 70% [2577 - (0,3 x 2577 + (975-200+100)] = € 650,- per maand. Hier gaat de bijdrage voor [de jong-meerderjarige2] in 2020 van € 122,- per maand af zodat resteert € 528,- per maand.

2021: 70% [2577 – (0.3 x 2577 + (1000-200+100)] = € 633,- per maand. Hier gaat de (geïndexeerde) bijdrage voor [de jong-meerderjarige2] in 2021 van € 126,- af zodat resteert € 507,- per maand.

Draagkracht van de vrouw

5.8

Het hof gaat uit van een door de vrouw berekende, niet door de man betwiste, draagkracht van de vrouw van € 616,- per maand in 2020. Voor de jaren daarna zal het hof uitgaan van dezelfde draagkracht gelet op het verweer van de man omtrent de verdiencapaciteit van de vrouw en nu de vrouw haar maximale verdiencapaciteit moet benutten gelet op haar onderhoudsverplichtingen jegens de kinderen en zij niet voldoende heeft onderbouwd waarom zij na 2020 (weer) minder uren moest gaan werken. Daarbij neemt het hof over hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 3.20 heeft overwogen over de verdiencapaciteit van de vrouw.

Draagkrachtvergelijking

5.9

In 2020 is de totale draagkracht van partijen 528 + 616 = 1144. De totale behoefte van de vier minderjarige kinderen is 894. Het hof maakt anders dan de man geen knip op

17 oktober 2020 in verband met het meerderjarig worden van [de jong-meerderjarige2] . Het hof gaat over de hele periode uit van de totale behoefte van de vier kinderen en heeft hierboven bij de draagkrachtberekening van de man al rekening gehouden met de vaststaande onderhoudsverplichting van de man aan [de jong-meerderjarige2] .

Nu de totale draagkracht van partijen hoger is dan de totale behoefte van de kinderen moet een draagkrachtvergelijking worden gemaakt. Het aandeel van de man is dan 528/1144 x 894 = € 413,-. Dit is € 103,- per kind per maand. Het aandeel van de vrouw is 616/1144 x 894 = € 481,- per maand. Dit is € 120,- per kind per maand.

Vanaf 2021 is de totale draagkracht van partijen 507 + 616 = 1123. De totale behoefte van de kinderen is 921. Het aandeel van de man is dan 507/1123 x 921 = € 416,-. Dit is € 104,- per kind per maand. Het aandeel van de vrouw is 616/1123 x 921 = € 505,- per maand. Dit is € 126,- per kind per maand.

Zorgkorting

5.10

De man stelt dat er vanaf mei 2021 contact tot stand is gekomen tussen hem en de kinderen en verzoekt een zorgkorting van primair 15% en subsidiair 5% toe te passen. De vrouw betwist dat er sprake is van een zodanige omgang dat dit zorgt voor verblijfskosten zodat geen zorgkorting in aanmerking genomen moet worden.

Het hof is van oordeel dat het gebruikelijk en ook van belang is dat er omgang is tussen kinderen en ouders en dat voor het toepassen van zorgkorting het enkel momenteel niet aanwezig zijn van een omgangsregeling niet doorslaggevend is. Zeker wanneer de alimentatieplichtige ouder niet degene is die een omgangsregeling tegenhoudt hetgeen hier onweersproken het geval is. Nu er inmiddels wel weer omgang is tussen de man en de kinderen zij het nog in een voorzichtige fase vindt het hof het redelijk om vanaf 1 mei 2021 rekening te houden met de minimale zorgkorting van 5%. Deze bedraagt dan € 46,- per maand zodat de door te man te betalen kinderalimentatie dan € 92,50 per kind per maand wordt.

Teveel betaalde kinderalimentatie

5.11

De door het hof bepaalde kinderalimentatie is lager dan wat door de rechtbank is bepaald. Het hof is echter niet gebleken van een terugbetalingsverplichting door de vrouw nu de man een achterstand heeft in de betalingen en de incasso door het LBIO is stopgezet in verband met deze appelprocedure.

6 De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

6.2

Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van

23 december 2020, voor zover dit betreft de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] en [de minderjarige4] , en in zoverre opnieuw beschikkende:

wijzigt de beschikking van de rechtbank van 17 september 2014 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen:

met ingang van 29 januari 2020 € 103,- per kind per maand,

met ingang van 1 januari 2021 € 104,- per kind per maand,

met ingang van 1 mei 2021 € 92,50 per kind per maand;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, I.A. Vermeulen en A.P. de Jong - de Goede, bijgestaan door mr. D. Welbergen als griffier, en is op 7 april 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature