U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

In zaken van levensonderhoud (boek 1 BW) is het volgen van de verzoekschriftprocedure dwingend voorgeschreven.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.292.789/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 199242)

beschikking van 13 januari 2022

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats1] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. P.A.K. van Eck te Groningen,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. S.G. Rissik te Roden.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

[de jong-meerderjarige] ,

wonende te [woonplaats1] ,

verder te noemen: [de jong-meerderjarige] .

1 De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 januari 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 april 2021;

het verweerschrift van de man met bijlage(n);

een journaalbericht namens de vrouw van 27 mei 2021 met bijlage(n).

2.2

De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 2 december 2021 plaatsgevonden. De vrouw en de man zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Eck heeft haar pleitaantekeningen overgelegd.

3 De feiten

3.1

De man en de vrouw zijn de ouders van [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige] . [de jong-meerderjarige] is geboren [in] 2002 en is [in] 2020 achttien jaar en dus meerderjarig geworden. [de minderjarige] is geboren [in] 2005. Het huwelijk tussen de ouders is ontbonden [in] 2011. [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige] wonen bij de vrouw.

3.2

Partijen hebben zich bij de echtscheiding laten bijstaan door een advocaat- mediator en zijn daarbij tot afspraken gekomen. Op 12 december 2010 hebben partijen een ouderschapsplan en een echtscheidingsconvenant ondertekend. De rechtbank heeft bij de (echtscheidings)beschikking van 8 februari 2011 bepaald dat partijen zijn overeengekomen zoals in het ouderschapsplan (OP) staat vermeld, heeft dat plan aangehecht en de inhoud ervan als herhaald en ingelast beschouwd.

3.3

Artikel 7.2 van het ouderschapsplan houdt in:

“7.2 Met ingang van de maand volgende op die waarin dit ouderschapsplan door partijen is ondertekend en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder wonen, betaalt de vader aan de moeder een alimentatie voor de kinderen van € 150,-- per kind per maand. Deze alimentatie zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexe-ring als bedoeld in artikel 1:402 a BW, voor het eerst per 1 januari 2011.

Deze alimentatieregeling is in overleg tot stand gekomen, uitgaande van de situatie dat

de vader werkloos is en voor zijn inkomen is aangewezen op een WW-uitkering. Het is de verwachting van de ouders dat de vader binnen afzienbare termijn meer en/of andere inkomsten zal verwerven. Een dergelijke wijziging in de omstandigheden van de vader, maar ook andere wijzigingen in de financiële omstandigheden van de ouders, kunnen aanleiding geven tot wijziging van de overeengekomen alimentatieregeling, een en ander overeenkomstig artikel 1:401 BW , inhoudende dat de alimentatieregeling voor wijziging vatbaar is wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.

Voor de periode voorafgaand aan de ondertekening van dit ouderschapsplan zijn partijen een regeling overeengekomen die inhoudt, dat de vader aan de moeder vanaf de maand volgende op die waarin zij feitelijk gescheiden zijn gaan leven, te weten vanaf de maand december 2009, € 525,-- in totaal per maand als bijdrage in de kosten van de kinderen aan de moeder heeft voldaan en vanaf augustus 2010 tot en met de maand waarin de ondertekening van dit ouderschapsplan plaatsvindt € 325,-- per maand.”

In het echtscheidingsconvenant houden de artikelen 1.4 en verder in:

“1.4 Vanaf december 2009 voldoet de man als bijdrage in de kosten van de opvoeding en verzorging van de kinderen een bedrag van € 525,-- in totaal per maand. Vanaf augustus 2010 voldoet de man een bedrag van € 325,-- in totaal per maand. Vanaf de maand die volgt op de datum van ondertekening van het ouderschapsplan zal de man een bedrag van € 150,-- per kind per maand bij vooruitbetaling voldoen. Deze bijdrage zal zijn onderworpen aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402 a BW, voor het eerst per 1 januari 2011.

1.5

Deze alimentatieregeling is in overleg tot stand gekomen, uitgaande van de situatie dat de man per 1 juli 2010 werkloos is en voor zijn inkomen is aangewezen op een WW-uitkering. Het is de verwachting van partijen dat de man binnen afzienbare termijn meer en/of andere inkomsten zal verwerven. Een dergelijke wijziging in de omstandigheden van de man, maar ook andere wijzigingen in de financiële omstandigheden van partijen, kunnen aanleiding geven tot wijziging van de overeengekomen alimentatieregeling, een en ander overeenkomstig artikel 1:401 BW , inhoudende dat de alimentatieregeling voor wijziging vatbaar is wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.”

Verder houdt het convenant onder meer in:

“3.6 De vrouw zal van het in artikel 3.5 genoemde bedrag € 20.000,-- voldoen uiterlijk op de datum van notariële levering door tijdige overmaking van dit bedrag op een bankrekening van de man. Het restant zal dan in maandelijkse termijnen van € 250,-- worden voldaan, voor het eerst per 1 januari 2012.”

4 Het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking van 12 januari 2021 is afgewezen het verzoek van de vrouw om de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 8 februari 2011 te wijzigen voor wat betreft de kinderalimentatie en de man alsnog te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in de kosten van de kinderen van € 511,06 (per maand) met ingang van 2012, te vermeerderen met de jaarlijkse indexering, althans een bedrag van € 575,- (per maand) met ingang van 1 januari 2020, althans zodanig te bepalen als de rechtbank juist acht.

4.2

De vrouw is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van die beschikking van 12 januari 2021. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en rechtdoende haar inleidend verzoek toe te wijzen en de man alsnog te veroordelen tot het betalen van een kinderalimentatie van € 511,06 (per maand) met ingang van 2012, te vermeerderen met de jaarlijkse indexering, althans van € 575,- met ingang van 1 januari 2020, althans zodanig te bepalen als het hof juist acht.

4.3

De man voert verweer en verzoekt de grieven van de vrouw af te wijzen.

5 De overwegingen voor de beslissing

De positie van [de jong-meerderjarige] met ingang van 4 juli 2020/ontvankelijkheid

5.1

De man wijst erop dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] vanaf het moment waarop hij meerderjarig is geworden. Voor zover de vrouw dat wel wil moet zij in dat verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard, stelt de man.

5.2

[de jong-meerderjarige] is [in] 2020 achttien jaar geworden. Vanaf dan is hij meerderjarig en dient hij zelfstandig aanspraak te maken op een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie. Tevens dient hij zelfstandig in de procedure in hoger beroep te worden betrokken. In eerste aanleg had [de jong-meerderjarige] de moeder gemachtigd om namens hem de procedure te voeren, maar die machtiging betreft niet de procedure in hoger beroep. [de jong-meerderjarige] is in hoger beroep in de gelegenheid gesteld om een ouder te machtigen om namens hem de procedure bij het hof te voeren of om een verweerschrift in te dienen, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. [de jong-meerderjarige] maakt aldus in deze procedure geen aanspraak op een door de man aan hem te betalen bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie. Dit leidt ertoe dat de vrouw voor wat betreft [de jong-meerderjarige] uitsluitend ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep voor zover dit ziet op (wijziging van) de door de man te betalen kinderalimentatie tot [in] 2020. Deze kinderalimentatie voor [de jong-meerderjarige] vóór [in] 2020 en de kinderalimentatie voor [de minderjarige] bespreekt het hof hierna.

De kinderalimentatie

5.3

De vrouw geeft ter zitting van het hof aan dat zij niet om wijziging verzoekt van de in 2010 tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie in de zin van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW), maar verzoekt om vast te stellen hoe de afspraken tussen partijen – over de kinderalimentatie zodra de man weer werk heeft – die aldus de vrouw onjuist of onvolledig in de overeenkomst zijn opgenomen, luiden en om die vaststelling in de plaats te stellen van de uitspraak van de rechtbank van 8 februari 2011 (waarin de overeenkomst was opgenomen). Evenals de man, begrijpt het hof dat de vrouw een verklaring voor recht verzoekt.

5.4

Ter zitting voert de man aan dat de vrouw de door haar gewenste verklaring voor recht evenwel niet in deze verzoekschriftprocedure kan vragen, maar in een dagvaardingsprocedure. De man stelt dat de vrouw daarom niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Dat argument faalt. Overeenkomstig het door de Hoge Raad bij arrest van 2 mei 2003 bepaalde (ECLI:NL:HR:2003:AF8125) moet in zaken van levensonderhoud - verschuldigd krachtens titel 17 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek - het volgen van een verzoekschriftprocedure namelijk als dwingend voorgeschreven worden beschouwd, ook indien tussen partijen een alimentatieovereenkomst is gesloten. De tekst van artikel 3:302 Burgerlijk Wetboek staat hieraan niet in de weg, nu volgens dat artikel de verklaring van recht wordt uitgesproken op initiatief van een bij een rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon. Het voorgaande betekent dat de vrouw terecht de verzoekschriftprocedure heeft gevolgd en dat zij in haar verzoek kan worden ontvangen.

5.5

De vrouw verzoekt om een verklaring voor recht dat partijen bij het maken van het ouderschapsplan en het echtscheidingsconvenant dan wel nadien hebben afgesproken dat de man € 500,-- per maand zal betalen, uitgezonderd de periode dat de man nog werkeloos was, oftewel dat hij die bijdrage zal betalen zodra hij weer werk heeft. Ter zitting van het hof stelt de vrouw dat genoemde bijdrage met ingang van 2012 betaald zou worden.

Het heeft op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling, die door de man gemotiveerd is bestreden, te onderbouwen, maar zij is daarin niet, althans onvoldoende geslaagd.

De rechtbank heeft in overwegingen 4.7 tot en met 4.10 van de bestreden beschikking goed uitgelegd dat uit de tekst van de overeenkomst niet blijkt dat partijen hebben afgesproken dat de man (structureel) € 500,- per maand zou betalen zodra hij weer werk zou hebben, en dat een dergelijke afspraak evenmin blijkt uit de correspondentie tussen partijen noch uit het feit dat de man vaak meer dan € 150,- per kind per maand heeft betaald. Zoals de rechtbank heeft uitgelegd is de koppeling die de vrouw legt tussen de hoogte van de bijdrage van de man en de aflossingen die zij aan de man moet betalen uit overbedeling evenmin gebleken.

Na eigen onderzoek is het hof het eens met de uitleg van de rechtbank en maakt die tot de zijne. Hetgeen de vrouw in hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt niet tot andere overwegingen en een ander oordeel.

5.6

Het hof zal de kinderalimentatie ook niet wijzigen op grond van gewijzigde omstandigheden, nu de vrouw – zoals de man terecht heeft opgemerkt – een dergelijke wijziging niet heeft verzocht en ook geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd waaruit valt af te leiden dat het verzoek van de vrouw is gebaseerd op wijziging van omstandigheden.

5.7

De slotsom is dat het hof de vrouw deels niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek en voor het overige het verzoek van de vrouw zal afwijzen. Dat brengt overigens niet mee dat de vrouw de bedragen die de man méér heeft betaald dan de kinderalimentatie van € 150,-- per kind per maand aan hem terug dient te betalen, omdat het meerdere niet onverschuldigd is betaald. De man heeft immers aangegeven dat hij, wanneer hij dat kon, meer dan € 150,- per kind per maand heeft voldaan uit (dringende) morele verplichting jegens de vrouw en kinderen.

6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als hierna vermeld.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek voor zover het de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [de jong-meerderjarige] betreft;

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 12 januari 2021;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.G. Idsardi en J.W. Keuning, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 13 januari 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature