Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Partneralimentatie . Toepassing van de hofnorm om de behoefte van de man te bepalen is in casu geen goede maatstaf nu partijen hun inkomens niet deelden en ieder de eigen lasten droeg van de woningen die zij individueel in eigendom hadden.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.291.449/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 196385)

beschikking van 29 maart 2022

in de zaak van

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats1] ,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. P.A.K. van Eck te Groningen,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats2] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. J.F.M. Hanus te Groningen.

1 De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 8 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook: de bestreden beschikking).

2 De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 maart 2021;

een journaalbericht namens de vrouw van 23 maart 2021 met bijlage(n);

het verweerschrift;

een journaalbericht namens de vrouw van 17 januari 2022 met bijlage(n);

een brief namens de man van 27 januari 2022 met bijlage(n).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 28 januari 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Eck heeft pleitaantekeningen overgelegd.

2.3

Mr. Van Eck heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van genoemde brief van

mr. Hanus van 27 januari 2022 met bijlagen, aangezien deze buiten de in het

procesreglement toegestane termijn is ingediend en zij de inhoud van die stukken niet met de vrouw heeft kunnen bespreken. Het hof heeft daarop beslist dat op die brief met bijlagen geen acht wordt geslagen, omdat deze omvangrijk en niet eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Van Eck in redelijkheid niet voldoende heeft kunnen kennisnemen van de bijlagen en zich onvoldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen.

2.4

Mr. Hanus heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij genoemd

journaalbericht van mr. Van Eck van 17 januari 2022 gevoegde brief van die datum,

aangezien deze in strijd is met de tweeconclusieregel. Na een schorsing voor beraad heeft het hof beslist dat op de inhoud van die brief geen acht wordt geslagen. De bijlagen worden wel geaccepteerd.

3 De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2010 getrouwd. Zij zijn in februari 2019 feitelijk uit elkaar gegaan.

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2009. [de minderjarige] woont de helft van de tijd bij de man en de andere helft bij de vrouw.

3.3

De man heeft op 30 december 2019 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank met het verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en een aantal nevenvoorzieningen te treffen (voor zover hier van belang: vaststelling van kinder- en partneralimentatie ). De vrouw heeft zich tegen de verzoeken van de man verweerd en primair verzocht de man in zijn verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van een ouderschapsplan . Subsidiair heeft de vrouw verzocht - voor zover hier van belang - de man in zijn verzoeken om kinder- en partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren, wat betreft de partneralimentatie onder de bepaling dat op de vrouw geen alimentatieverplichting rust.

4 Het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie ) met ingang van

31 december 2019 bepaald op € 68,- per maand en de uitkering in de kosten van

levensonderhoud van de man (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de dag van

inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand

bepaald op € 2.035,- per maand.

4.2

De vrouw is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden

beschikking. De grieven zien op de ontvankelijkheid van de man in zijn echtscheidings-

verzoek, de echtscheiding en de kinder- en partneralimentatie. De vrouw verzoekt de

bestreden beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en, alsnog rechtdoende, eventueel met aanvulling van de gronden;

Primair:

- de man in zijn inleidende verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren,

althans hem dit te ontzeggen, althans zodanig te bepalen als het hof zal vermenen te behoren;

Subsidiair:

- het inleidend verzoek van de man om de vrouw te veroordelen tot het betalen van kinderalimentatie voor [de minderjarige] (aan de man) niet-ontvankelijk te verklaren,

althans hem dit te ontzeggen, althans een bijdrage vast te stellen op een door het hof in alle redelijkheid vast te stellen bedrag;

- als het hof van mening zou zijn dat er kinderalimentatie voor [de minderjarige] moet

worden voldaan aan de man, de ingangsdatum van een te betalen bijdrage te bepalen

op de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers

van de burgerlijke stand, althans een zodanige datum als het hof zal vermenen te

behoren;

- de man in zijn inleidende verzoek om de vrouw te veroordelen tot het betalen van partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dit te ontzeggen, en te bepalen dat er op de vrouw geen alimentatieplicht rust, althans dat de verplichting beperkt blijft tot twee, althans vijf jaar na de inschrijving van de echtscheidings-

beschikking, althans zodanig te bepalen als het hof zal vermenen te behoren;

- te verstaan dat de man geen behoefte heeft, althans niet behoeftig is, althans dat van

de vrouw redelijkerwijs geen bijdrage kan worden verlangd, althans dat de

partneralimentatie twee jaar na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op

nihil wordt gesteld, althans zodanig te bepalen als het hof zal vermenen te behoren;

- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.3

De man voert verweer en hij verzoekt het hof, bij beschikking en voor zover

mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair:

- de vrouw ter zake van haar verzoek tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn

inleidende verzoek tot echtscheiding zelf niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoek af te wijzen;

Subsidiair:

- het verzoek van de vrouw om het inleidend verzoek van de man tot betaling van

kinderalimentatie voor [de minderjarige] niet-ontvankelijk te verklaren, af te wijzen;

- het verzoek van de vrouw om een andere ingangsdatum van de kinderalimentatie voor [de minderjarige] te bepalen, af te wijzen;

- het verzoek van de vrouw om het inleidend verzoek van de man met betrekking tot partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel die verplichting qua duur te matigen, af te wijzen;

- het verzoek van de vrouw dat het hof verstaat dat de man geen behoefte heeft,

althans niet behoeftig is, althans dat van haar geen bijdrage kan worden verlangd,

althans de partneralimentatie na twee jaren op nihil wordt gesteld, af te wijzen.

5 De overwegingen voor de beslissing

Ontvankelijkheid

5.1

In de eerste grief voert de vrouw (primair) aan dat de rechtbank de man ten onrechte, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan, ontvankelijk heeft verklaard in zijn op

30 december 2019 ingediende verzoek tot echtscheiding. De vrouw stelt dat het door de man bij zijn verzoek tot echtscheiding overleggen van een ouderschapsplan prima had gekund, maar dat de man dit achterwege heeft gelaten om het echtscheidingsverzoek vóór 1 januari 2020 te kunnen indienen. Daarmee heeft hij de oude 12-jaarstermijn voor partneralimentatie veiliggesteld. Er was geen sprake van dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kon worden overgelegd zodat volgens de vrouw niet is voldaan aan de processuele eisen van het verzoek tot echtscheiding. Daarom had de rechtbank de man in dat verzoek niet-ontvankelijk moeten verklaren. De vrouw vraagt het hof dat nu alsnog te doen.

5.2

Met de man vindt het hof dat de rechtbank de man terecht ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot echtscheiding en die beslissing duidelijk heeft gemotiveerd. Het hof neemt die beslissing en de motivering daarvan – na eigen onderzoek – over en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog als volgt. Wat er ook zij van de stelling van de vrouw dat in 2019 tussen partijen reeds overeenstemming bestond over de wijze van verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige] , uit artikel 815 lid 3 – voor zover hier van belang – onder c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt ook dat in het ouderschapsplan afspraken moeten worden opgenomen over de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen. Duidelijk is dat partijen het over de verdeling van de kosten voor [de minderjarige] tot aan de zitting in ieder geval niet eens waren. Duidelijk is ook dat de onderlinge verhouding tussen partijen sinds hun relatiebreuk in februari 2019 zodanig verstoord is geraakt dat er tot op heden geen normale communicatie tussen hen meer mogelijk is (geweest). Hierin ziet het hof bevestigd dat het voor de man redelijkerwijs niet mogelijk was bij de indiening van zijn verzoekschrift tot echtscheiding een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan over te leggen. Dit geldt dus zowel voor als na de door de vrouw voor de ontvankelijkheid van het echtscheidingsverzoek van de man aangevoerde cruciale datum van 1 januari 2020. In zoverre faalt grief I.

Kinderalimentatie

5.3

Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie en hebben zij het hof verzocht die overeenstemming in een beschikking vast te leggen. Partijen zijn het erover eens dat de door de vrouw aan de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] met ingang van 30 december 2019 wordt bepaald op nihil. Hieruit leidt het hof af dat partijen hun verzoek in hoger beroep dienovereenkomstig hebben gewijzigd. Grieven II en III behoeven daarom geen bespreking meer.

Partneralimentatie

5.4

De vrouw stelt dat de man zich zodanig onbehoorlijk en kwetsend richting haar heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat hij een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van haar verlangt. Volgens de vrouw is de uit het huwelijk voortvloeiende lotsverbondenheid tussen partijen door het gedrag van de man verbroken. De man heeft de door de vrouw gestelde gedragingen gemotiveerd

weersproken.

5.5

Het hof overweegt dat lotsverbondenheid ontstaat op grond van artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door het aangaan van een huwelijk. De door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid geldt weliswaar als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting, maar die lotsverbondenheid duurt na het huwelijk niet voort. De onderhoudsverplichting na het huwelijk wordt bestreken door artikel 1:157 BW . Daaruit vloeit voort dat de rechter een onderhoudsverplichting slechts kan doen eindigen op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen (ECLI:NL:HR:2018:695). Daarvoor gelden hoge eisen.

5.6

In echtscheidingssituaties lopen de emoties niet zelden hoog op, maar onredelijk, onheus of soms grof gedrag maakt - binnen de dynamiek van een echtscheiding - nog niet dat aan de onderhoudsverplichting een definitief einde moet komen. Zoals gezegd is ook de verhouding tussen partijen sinds hun relatiebreuk ernstig verstoord geraakt. Tegen die achtergrond is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat het door de vrouw geschetste gedrag van de man (weergegeven in rechtsoverweging 4.30 van de bestreden beschikking), welk gedrag door de man wordt ontkend, zelfs als dat zou komen vast te staan niet zodanig grievend is dat in redelijkheid niet meer van de vrouw kan worden gevergd dat zij bijdraagt in het levensonderhoud van de man. De beweerde gedragingen van de man die de vrouw daar in hoger beroep aan heeft toegevoegd maken dit oordeel niet anders. In zoverre faalt grief IV.

Hoogte van de behoefte van de man

5.7

De vrouw stelt de hoogte van de behoefte van de man ter discussie. Zij stelt dat de man zijn behoefte en behoeftigheid niet voldoende heeft onderbouwd en dat zijn verzoek tot partneralimentatie daarom moet worden afgewezen. De man betwist dat en stelt dat de rechtbank terecht is uitgegaan van de 60%-norm (door de rechtbank aangeduid als

hofnorm).

5.8

De rechtbank heeft de behoefte van de man gesteld op € 5.005,- netto per maand en zijn behoeftigheid - na aftrek van zijn eigen inkomsten - op € 1.918,- netto oftewel

€ 3.675,- bruto per maand.

5.9

Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij het bepalen van de hoogte van de behoefte rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode. Met de vrouw is het hof van oordeel dat in dit geval volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op de man de stelplicht rust omtrent zijn behoefte en het op zijn weg ligt, nu de vrouw zijn behoefte heeft bestreden, zijn behoefte nader te onderbouwen.

5.10

De hofnorm is een in de praktijk ontwikkelde vuistregel om de huwelijksgerelateerde behoefte te bepalen. Deze norm sluit aan bij het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen gedurende de laatste jaren van het huwelijk en gaat uit van een daaraan gerelateerd uitgavenpatroon. Dat netto besteedbaar gezinsinkomen is echter in dit geval tussen partijen in geschil. De vrouw stelt dat de financiële huishouding tijdens het huwelijk met de man zodanig geregeld was dat geen sprake was van een gezinsinkomen. Zij voert daartoe onbetwist aan dat partijen geen gezamenlijke rekening hadden, dat zij hun inkomens niet deelden en dat zij ieder de eigen lasten droegen van de woningen die zij individueel in eigendom hadden. De vrouw vindt toepassing van de hofnorm daarom niet redelijk.

Ook het hof vindt dat het hanteren van de hofnorm als maatstaf voor de behoefte van de man in deze specifieke situatie niet in overeenstemming is met het door de Hoge Raad verlangde maatwerk. Het was dan ook aan de man om zijn behoefte te concretiseren en te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan.

Los van de behoeftebepaling is ook nog steeds onduidelijk hoeveel de man nou precies verdient, meer in het bijzonder met zijn werk als stratenmaker (en/of timmerman zoals hij ter zitting aangaf). Het hof verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 4.15 van de bestreden beschikking. De in die overweging opgesomde stukken die nodig zijn om een goed beeld te krijgen van het inkomen van de man zijn ook in hoger beroep niet (tijdig) overgelegd. Bij gebrek aan voldoende financiële gegevens is de rechtbank overeenkomstig de stelling van de vrouw uitgegaan van een verdiencapaciteit van de man van ten minste € 55.000,- bruto per jaar. Nu de man daartegen niet heeft gegriefd kan daar van worden uitgegaan. Omdat de man verder niet heeft aangetoond dat hij met een inkomen van € 55.000,- bruto per jaar niet volledig in zijn behoefte kan voorzien slaagt grief V.

5.11

Gelet op het vorenstaande kan het overige door de vrouw in hoger beroep aangevoerde verder onbesproken blijven.

6 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van

8 december 2020, voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken;

vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van

8 december 2020, voor zover daarbij een beslissing is genomen over de kinder- en partneralimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende:

stelt de door de vrouw met ingang van 30 december 2019 aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren [in]

2009, op nihil;

wijst het inleidend verzoek van de man om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud af;

wijst het (overigens) meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, J.W. Keuning en

H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. D.M Welbergen als griffier, en is op 29 maart 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature