Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.313.870
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, 9670910)
beschikking van 23 november 2022
in de zaak van
Stichting Antonius Zorggroep,
gevestigd te Sneek,
verzoekster in hoger beroep,in eerste aanleg: verzoekster in het verzoek en verweerster in het tegenverzoek,
hierna: Antonius,
advocaat: mr. A.E. Doornbos,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,in eerste aanleg: verweerster in het verzoek en verzoekster in het tegenverzoek,
hierna: [verweerster] ,
advocaat: mr. D.M. van Genderen.
1 1. De procedure bij de kantonrechter
Het verloop van de procedure bij de kantonrechter blijkt uit de beschikking van 8 juni 2022 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, hierna aangeduid als de bestreden beschikking.
2 De procedure in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties, binnengekomen op de griffie van het hof op 29 juli 2022;
- het verweerschrift met producties;
- de bij brief van 18 oktober 2022 van de kant van Antonius ingediende producties 30 tot en met 35;
- de bij brief van 24 oktober 2022 van de kant van [verweerster] ingediende producties 51 tot en met 57;
- de bij brief van 25 oktober 2022 van de kant van Antonius ingediende productie 36;
- de mondelinge behandeling op 28 oktober 2022 waarvan aantekeningen zijn gemaakt die aan het dossier zijn toegevoegd en aan partijen zijn toegezonden in de vorm van een proces-verbaal. De advocaten hebben de standpunten van partijen toegelicht en hebben spreekaantekeningen overgelegd, die aan het proces-verbaal zijn gehecht.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof beschikking bepaald op 12 december 2022 of zo veel eerder als mogelijk .
2.3
In het door Antonius ingestelde hoger beroep verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen en heel kort samengevat:
a. de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden op de g-grond, h-grond dan wel i-grond;
b. voor recht te verklaren dat [verweerster] geen recht heeft op een billijke vergoeding;
c. [verweerster] in de proceskosten van de procedures bij de kantonrechter en het hof te veroordelen.
2.4
[verweerster] heeft verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van Antonius af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, een en ander met veroordeling van Antonius in de kosten van (naar het hof begrijpt) de procedure in hoger beroep.
3 Samenvatting van het geschil en de beslissingen
3.1
Tussen partijen is in geschil of de tussen hen sinds 1 september 2018 bestaande arbeidsovereenkomst moet eindigen. Antonius stelt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding dan wel van omstandigheden die zodanig zijn dat van haar redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren dan wel van een combinatie van omstandigheden die zodanig zijn dat van Antonius in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. [verweerster] verzet zich tegen een beëindiging van de arbeidsovereenkomst en beroept zich onder meer op het opzegverbod tijdens ziekte en voert aan dat het ontbindingsverzoek verband houdt met omstandigheden waarop dat opzegverbod betrekking heeft. Verder is volgens haar geen sprake van een grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
beslissing van de kantonrechter
3.2
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking het verzoek van Antonius tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat er geen verband bestaat tussen de ziekte van [verweerster] en de gronden waarop het ontbindingsverzoek is gebaseerd. Antonius is veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
beslissing van het hof
3.3
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat het opzegverbod wegens ziekte aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen in de weg staat. Van een in de wet opgenomen uitzondering die het mogelijk maakt de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte van de werknemer te ontbinden, is in dit geval geen sprake. Het hof zal het verzoek tot ontbinding en de overige verzoeken afwijzen en Antonius veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
3.4Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
4 De motivering van de beslissing van het hof
achtergrond van het geschil
Het hof verwijst voor de achtergrond van het geschil naar de in 2.1. tot en met 2.11. in de bestreden beschikking opgenomen feiten, die als volgt zijn samen te vatten.
4.1
[verweerster] , geboren [in] 1976, is sinds 1 september 2018 werkzaam bij Antonius in de functie van klinisch chemicus, inmiddels voor 32 uur per week en vanaf 1 december 2018 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De functie van klinisch chemicus valt onder de afdeling Klinisch Chemisch Laboratorium (KCL) en is een onderdeel van het Diagnostisch Farmaceutisch Bedrijf (DFB). De heer [de clustermanager DFB] ( [de clustermanager DFB] ) clustermanager DFB, is de direct leidinggevende van [verweerster] en de heer [de medisch coördinator en klinisch chemicus ] ( [de medisch coördinator en klinisch chemicus ] ) is medisch coördinator en ook klinisch chemicus. [verweerster] , [de medisch coördinator en klinisch chemicus ] , een derde klinisch chemicus en drie unitleiders vormen tezamen het Lab Managementteam (Lab MT). Met [verweerster] zijn nooit functioneringsgesprekken gevoerd. In mei en juni 2020 zijn wel zogenaamde samenwerkingsgesprekken gevoerd. In de verslagen van die gesprekken is geen noemenswaardige kritiek op het functioneren van [verweerster] benoemd. In een 360 graden rapportage van 26 november 2020 over [verweerster] scoort zij hoog op de competenties samenwerking en communicatie. Tijdens een overleg van het Lab MT op 16 december 2020 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen [verweerster] en [de medisch coördinator en klinisch chemicus ] waarbij [de medisch coördinator en klinisch chemicus ] bij hem levende irritaties heeft geuit over zijn samenwerking met [verweerster] . Omdat de vader van [verweerster] op 21 december 2020 is komen te overlijden, hebben [verweerster] en [de medisch coördinator en klinisch chemicus ] over die confrontatie pas eind januari 2021 verder gesproken. Op 1 februari 2021 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [de clustermanager DFB] en [verweerster] . Tijdens dat gesprek heeft [de clustermanager DFB] kenbaar gemaakt dat voor hem en de andere MT leden een grens is bereikt en dat een verbetertraject zal worden ingezet gericht op: de lat minder hoog leggen, meer loslaten, vertrouwen geven aan collega’s, zaken kort en bondig bespreekbaar maken en minder veeleisend zijn. Volgens het verslag van dit gesprek met het doel de verstoorde samenwerking op genoemde onderdelen structureel te verbeteren, zodat er zowel in het Lab MT als op de werkvloer vanuit onderling vertrouwen prettig kan worden samengewerkt. Op 4 februari 2021 heeft [verweerster] een black out gehad op het werk en heeft zij zich vervolgens ziek gemeld met klachten als gevolg van overbelasting/burn-out. Door een bedrijfsarts is in maart 2021 vastgesteld dat [verweerster] beperkingen heeft die deels te duiden zijn als een direct gevolg van een verstoorde arbeidsverhouding, maar ook beperkingen in het functioneren die te duiden zijn als een gevolg van ziekte. Vanaf mei 2021 is [verweerster] in het kader van haar re-integratie begonnen met enkele werkzaamheden. In juli 2021 heeft de behandelend GGZ -arts de bedrijfsarts gedocumenteerd op de hoogte gebracht van de diagnose zware depressie. In de periode augustus tot en met december 2021 hebben mediationgesprekken plaatsgevonden. Vervolgens heeft Antonius in december 2021 een voorstel gedaan tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, dat [verweerster] niet heeft geaccepteerd. Op 4 februari 2022 heeft Antonius een verzoekschrift strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen bij de kantonrechter te Leeuwarden ingediend.
opzegverbod
4.2
Antonius heeft, nadat de kantonrechter dit verzoek had afgewezen, het hof verzocht alsnog een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst. In artikel 7:670 lid 1 BW staat dat een werkgever de arbeidsovereenkomst niet kan opzeggen, als een werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit wordt het opzegverbod tijdens ziekte genoemd. Dit opzegverbod geldt niet als een werknemer twee jaar ziek is of als bij het UWV een verzoek om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is ingediend dan wel een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter is ingediend voordat de werknemer zich heeft ziekgemeld. Niet in geschil is dat [verweerster] arbeidsongeschikt is vanaf 4 februari 2021 en dat sindsdien nog geen periode van twee jaar is verstreken. Vast staat ook dat het verzoek tot ontbinding is ingediend (een jaar) na de ziekmelding. Dit leidt tot de conclusie dat het ontbindingsverzoek is gedaan terwijl een opzegverbod gold. In artikel 7:671b lid 6 BW staat dat ondanks het bestaan van een opzegverbod, de kantonrechter de arbeidsovereenkomst in twee gevallen toch kan ontbinden, namelijk als het verzoek om ontbinding geen verband houdt met omstandigheden waarop die opzegverboden betrekking hebben of indien er sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van de werknemer behoort te eindigen. Antonius beroept zich op beide uitzonderingssituaties. Het hof zal ze hierna achtereenvolgens bespreken.
geen verband?
4.3
Uit artikel 7:699 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:699 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Antonius stelt dat een redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het gedrag en functioneren van [verweerster] zowel voor als na haar ziekmelding. Volgens Antonius zijn de verhoudingen daardoor verstoord geraakt. Niet weersproken is dat [verweerster] niet lang na haar ziekmelding in behandeling is gekomen bij een GGZ-arts en is gediagnostiseerd met een psychische stoornis, namelijk een depressieve stoornis. Dit is een ernstige aandoening die niet van de ene op de andere dag ontstaat. Dat maakt dat het niet aannemelijk is dat [verweerster] is ‘gevlucht’ in ziekte toen [de clustermanager DFB] op maandag 1 februari 2021 kritiek op haar functioneren uitte en een verbetertraject aankondigde, nog daargelaten dat [verweerster] de rest van de week totdat zij op 4 februari 2021 op het werk een black-out had, gewoon heeft gewerkt. Wel aannemelijk is dat deze aandoening invloed heeft gehad op het functioneren van [verweerster] in de uitoefening van haar functie van klinisch chemicus en op haar gedrag voor en na de ziekmelding. Hieruit volgt dat niet kan worden aangenomen dat de door Antonius aan haar verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden geen verband houden met de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] . Met andere woorden: de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] kan niet (volledig) worden geabstraheerd van de feiten en gronden waarop het ontbindingsverzoek is gebaseerd en er kan dus niet worden vastgesteld dat geen sprake is van een verband zoals bedoeld in de wet. Concluderend is het hof is van oordeel dat geen sprake is van een situatie die valt onder de uitzondering van artikel 7:671b lid 6 sub a BW.
beëindiging in belang [verweerster] ?
4.4
Antonius heeft voorts aangevoerd dat sprake is van de tweede uitzonderingssituatie, genoemd in artikel 7:671b lid 6 sub b BW. Het is volgens haar ook in het belang van [verweerster] dat de arbeidsovereenkomst eindigt omdat de veilige omgeving van het Lab MT, die [verweerster] zegt te missen, niet meer terug zal keren omdat de overige Lab MT leden geen vertrouwen meer in [verweerster] hebben. Volgens Antonius volgt uit alle medische stukken dat het voor [verweerster] alleen maar meer ziekmakend is als zij langer in dienst blijft bij Antonius. Antonius verwijst naar de parlementaire geschiedenis van bedoeld artikel waarin is beschreven dat de uitzondering van sub b zich bijvoorbeeld kan voordoen ‘bij een zieke werknemer wiens gezondheidstoestand alleen maar verslechtert door het in stand laten van de arbeidsovereenkomst’. [verweerster] heeft gemotiveerd betwist dat het in haar belang is dat een einde komt aan de arbeidsovereenkomst.
4.5
Het hof stelt voorop dat het op de weg ligt van Antonius om te stellen en te onderbouwen dat zich een uitzonderingssituatie voordoet zoals hiervoor bedoeld. Het hof is van oordeel dat voor het standpunt van Antonius ‘dat het in het belang is van [verweerster] dat thans een einde komt aan de arbeidsovereenkomst’ geen aanknopingspunt is te vinden in de medische stukken. Antonius heeft ook niet gemotiveerd aangevoerd hoe en uit welke medische stukken dat volgt. In tegendeel. Op 5 oktober 2022 heeft de bedrijfsarts nog een stappenplan geadviseerd gericht op terugkeer in de eigen functie. Dat het voortduren van de arbeidsovereenkomst de gezondheid van [verweerster] negatief beïnvloedt, is het hof niet gebleken. Bij deze stand van zaken weegt de beschermingsgedachte achter het opzegverbod zwaar. Het opzegverbod is er nu juist voor een arbeidsongeschikte werknemer de gelegenheid te bieden te herstellen zonder de druk van een ontslag. Niet valt in te zien waarom de arbeidsovereenkomst niet kan voorduren totdat de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] ten minste twee jaar heeft geduurd. Dat – indien geen loonsanctie wordt opgelegd – deze periode al over enkele maanden is verstreken en de kans op een succesvolle re-integratie op dit moment niet heel groot lijkt, nopen niet tot een andere beslissing. In dat geval zou het opzegverbod wegens ziekte verworden tot een dode letter.
slotsom en proceskosten
4.6
Uit het voorgaande volgt dat een opzegverbod geldt en dat zich geen uitzonderingssituaties voordoen die maken dat de arbeidsovereenkomst desondanks kan worden ontbonden, op welke grond dan ook, omdat Antonius aan alle (ontbindings-)gronden dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Bij deze uitkomst heeft Antonius verder geen belang bij haar verzoek om te bepalen dat [verweerster] geen aanspraak toekomt op een billijke vergoeding. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen en Antonius als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten in hoger beroep zoals hieronder opgenomen.
4.7
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [verweerster] zullen tot aan deze beschikking worden vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 2228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II in hoger beroep).
5 De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
5.1
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 8 juni 2022;
5.2
veroordeelt Antonius in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en op € 2228,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
5.3
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P.C.J. van Bavel, O.E. Mulder en P.L.R. Wefers Bettink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.
Zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 BW