Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Wwz. Reorganisatie. Functie werkneemster vervallen? Vaststellingsovereenkomst. Beroep op strijd met 7:611 BW, resp. dwaling afgewezen. Het hof oordeelt dat geen sprake is van uitwisselbare functies, maar (deels) voortgezette functies.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.288.562

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 8662101)

beschikking van 12 april 2021

in de zaak van:

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,

verzoekster in hoger beroep,

bij de kantonrechter: verzoekster,

hierna: [werkneemster] ,

advocaat: mr. M.A.M. Lem,

tegen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,

NS Reizigers B.V.

gevestigd te Utrecht,

verweerster in hoger beroep,

bij de kantonrechter: verweerster,

hierna: NS Reizigers,

advocaat: mr. P. Disseldorp.

1 De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van 12 oktober 2020 van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht.

2 De procedure in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure is als volgt:

- het verzoekschrift in hoger beroep, ter griffie ontvangen 11 januari 2021;

- het verweerschrift in hoger beroep;

- de op 19 maart 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd.

2.2

Hierna heeft het hof uitspraak bepaald.

3 De beoordeling van het hoger beroep

inleiding

3.1

[werkneemster] is van 10 september 1979 tot 1 maart 2018 in dienst geweest bij NS in de functie van Medewerker Reisinformatie (MRI). Zij werkte bij het onderdeel Reisinformatie, dat in 2012 door NS is overgenomen van Prorail. In de periode 2015 tot 2017 heeft NS een organisatiewijziging bij de afdeling Reisinformatie doorgevoerd. Bij brief van 21 september 2017 heeft NS [werkneemster] meegedeeld dat haar functie door de organisatiewijziging komt te vervallen en haar bevestigd dat zij in augustus 2017 had gekozen voor uitdiensttreding met een ontslagvergoeding. Na een e-mailwisseling tussen [werkneemster] en NS heeft [werkneemster] op 30 oktober 2017 een vaststellingsovereenkomst ondertekend. Daarop heeft [werkneemster] een briefje geplakt met een voorbehoud ten aanzien van aftopping van de ontslagvergoeding. In de vaststellingsovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden eindigt per 1 maart 2018 en dat [werkneemster] een vergoeding ontvangt van € 77.000,- bruto. De vaststellingsovereenkomst bevat een bepaling over finale kwijting.

3.2

[werkneemster] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat NS haar ten onrechte eenzijdig haar werkzaamheden heeft ontnomen en dat zij heeft gedwaald bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Zij verzoekt primair verklaringen voor recht dat NS toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen, althans dat haar een beroep op dwaling toekomt ter zake van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. Zij vindt dat zij (omgekeerd afgespiegeld) in de nieuwe functie van Centrale Reisinformatie Analist (CRA) geplaatst had moeten worden. [werkneemster] lijdt daardoor inkomens- en pensioenschade die NS haar moet vergoeden. Subsidiair stelt [werkneemster] dat NS haar beëindigingsvergoeding in strijd met het verbod op leeftijdsdiscriminatie heeft afgetopt tot het bedrag van € 77.000,- en vraagt zij vergoeding van de schade die zij daardoor lijdt. Het meest verstrekkende verweer van NS houdt in dat [werkneemster] geen enkele aanspraak meer toekomt ten aanzien van (de beëindiging van) het dienstverband, omdat partijen in de vaststellingsovereenkomst finale kwijting zijn overeengekomen.

de beslissing van het hof

3.3

Het hof wijst, net als de kantonrechter, de verzoeken van [werkneemster] af. De verzoeken stuiten af op de in de vaststellingsovereenkomst afgesproken finale kwijting. Het hof zal deze beslissing hierna toelichten. Daaraan voorafgaand zal het hof de gang van zaken rond de reorganisatie en de met [werkneemster] gemaakte afspraken weergeven.

de reorganisatie van de afdeling Reisinformatie

3.4

Met de reorganisatie beoogde NS te komen tot een centralisatie en herinrichting van de afdeling Reisinformatie. De werkzaamheden van alle medewerkers Reisinformatie werden gecentraliseerd van 12 locaties naar één locatie in Utrecht. De reorganisatie is in twee fasen doorgevoerd. Fase 1 omvat het besluit om te centraliseren, fase 2 het besluit hoe de centralisatie zou worden vormgegeven. Voor beide fasen heeft NS, na voldoening aan door de Ondernemingsraad gestelde voorwaarden, instemming van de Ondernemingsraad gekregen. In fase 2 zijn de functies Landelijk Reisinformant (LRI) en (senior) MRI vervallen en vervangen door één nieuwe functie, de CRA. NS heeft met de vakbonden afspraken gemaakt over de personele gevolgen van de reorganisatie. De afspraken zijn vastgelegd op 1 juni 2016 en houden onder meer in dat de huidige medewerkers (senior) MRI en LRI hun belangstelling kenbaar kunnen maken voor de nieuwe functie CRA en dat zij met voorrang in aanmerking komen voor de vacature van CRA conform een in het akkoord beschreven selectieproces. Onderdeel van die afspraken is verder dat voor medewerkers die door de reorganisatie boventallig worden de rechten en verplichtingen van het Sociaal Plan van de CAO 2013-2015 van toepassing zijn, maar dat deze medewerkers eenmalig de mogelijkheid krijgen af te zien van het daarin opgenomen bemiddelingstraject door te kiezen voor de ontslagvergoeding uit het Sociaal Plan 2015-2017. Dat Sociaal Plan bevat een aftoppingsclausule. NS heeft de medewerkers van wie de functie kwam te vervallen schriftelijk (onder meer met brieven van juli en december 2015) en met informatiebijeenkomsten op de hoogte gehouden van de in de reorganisatie doorlopen stappen en de contacten met de Ondernemingsraad en vakbonden.

3.5

Ook [werkneemster] is door NS geïnformeerd over de reorganisatie, zo heeft zij tijdens de mondelinge behandeling bevestigd. [werkneemster] had op grond van de gemaakte afspraken vanwege het vervallen van haar functie de keuze tussen:

-solliciteren op de nieuwe functie CRA,

-het bemiddelingstraject uit het Sociaal Plan 2013-2015, of

-beëindiging van het dienstverband met de ontslagvergoeding van het Sociaal Plan 2015-2017. [werkneemster] heeft voor de laatste optie gekozen. Dit is haar op 21 september 2017 bevestigd. In die brief is haar te kennen gegeven dat NS streeft naar ondertekening van de vaststellingsovereenkomst voor 31 oktober 2017. Ook is zij gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een klacht als zij het niet eens is met de beslissing over het vervallen van haar functie. [werkneemster] heeft dat laatste niet gedaan, naar haar zeggen omdat zij geen vertrouwen had in de klachtencommissie. Zij heeft zich laten bijstaan door een oud-medewerker van NS en uiteindelijk de vaststellingsovereenkomst getekend. Daaraan voorafgaand heeft zij met NS gemaild, waarin zij vooral bezwaar maakte tegen de aftopping van haar ontslagvergoeding op grond van de bepalingen van het Sociaal Plan 2015-2017. NS heeft zich in de e-mailwisseling op het standpunt gesteld dat zij niet bereid was een voorbehoud bij de vaststellingsovereenkomst te accepteren, en dat als [werkneemster] bij dit voorbehoud bleef, er geen akkoord was. Op de vaststellingsovereenkomst heeft [werkneemster] een briefje geplakt met daarop de tekst: “Ik onderteken met een uitdrukkelijk voorbehoud terzake de vergoeding, haar hoogte, omvang, en berekening in het geval de reductie cq de aftopping niet rechtens, rechtsgeldig, redelijk of (ver)nietig(baar) is, cq wordt geacht of in strijd met goed werkgeverschap blijkt in welk geval ik in of buiten rechte het merendeel aan vergoeding van de NS op mijn eerste verzoek binnen 4 weken toegekend krijg”. Na een e-mailwisseling op 2 en 6 november 2017 heeft NS op 9 november 2017 aan [werkneemster] het volgende meegedeeld: “Met jouw reactie concluderen wij dat we het eens zijn dat het door jou ingeplakte briefje geen onderdeel uitmaakt van de vaststellingsovereenkomst en wij dit enkel beschouwen als een bezwaar van jouw zijde. Dit werkt dus niet verder door in de afspraken zoals deze opgenomen zijn in de vaststellingsovereenkomst. Dit betekent dat er geen nieuw VOS getekend hoeft te worden.(...) ". [werkneemster] heeft hier dezelfde dag via e-mail op gereageerd en het volgende aan NS meegedeeld: “Dank je wel voor je snelle reactie en mooi dat er geen nieuwe VSO gemaakt hoeft te worden. (…)”

de grondslag van de primaire verzoeken

3.6

[werkneemster] legt aan haar primaire verzoeken tot vergoeding van haar inkomens- en pensioenschade de stelling ten grondslag dat NS haar en de andere werknemers onjuist heeft geïnformeerd:

( i) NS heeft meegedeeld dat de nieuwe functie CRA substantieel afwijkt van de functie MRI, terwijl deze functies onderling uitwisselbaar zijn,

(ii) NS heeft niet meegedeeld dat, nu de werkzaamheden van functie MRI terugkwamen in de nieuwe functie CRA (en er sprake is van een voortgezette functie), de MRI’s meer rechten hadden en omgekeerd afgespiegeld in de nieuwe functie geplaatst hadden moeten worden. NS heeft dan ook ten onrechte de MRI’s laten solliciteren op die functie.

[werkneemster] meent dat om deze redenen NS haar ten onrechte eenzijdig haar functie heeft ontnomen en sprake is van een toerekenbare tekortkoming, althans dat zij heeft gedwaald bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. Omdat de beide vorderingen dus gebaseerd zijn op een gesteld tekortschieten in de informatieplicht door NS, zal het hof eerst onderzoeken of daarvan sprake is.

( i) de functies MRI en CRA zijn geen uitwisselbare functies

3.7

Artikel van de 13 Ontslagregeling schrijft voor wanneer sprake is van uitwisselbare functies; dat dient bepaald te worden aan de hand van:

-de inhoud van de functie,

-de voor de functie vereiste kennis, vaardigheden en competenties,

-de tijdelijke of structurele aard van de functie,

-het niveau van de functie,

-de gelijkwaardigheid van de bij de functie behorende beloning.

De Hoge Raad heeft in een uitspraak uit 2019 beslist dat er geen andere gezichtspunten kunnen meespelen. Daarin is ook overwogen dat uit de toelichting op artikel 13 Ontslagregeling kan worden afgeleid dat het bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid van functies gaat om een objectieve, niet aan een individuele werknemer gekoppelde, vergelijking van de functies. Het gaat er dus niet om hoe een individuele werknemer een functie in de praktijk uitoefent en ook niet of een bepaalde werknemer zowel de ene als de andere functie kan vervullen. Dat het gaat om de functie en niet om de werknemer, betekent niet dat de functie-inhoud en de daarvoor vereiste kennis, vaardigheden en competenties uitsluitend mogen worden vastgesteld aan de hand van de functiebeschrijving, al zal deze beschrijving doorgaans wel een belangrijke bron van informatie zijn. Naast de functiebeschrijving kunnen alle omstandigheden van belang zijn die op de gezichtspunten, genoemd in art. 13 Ontslagregeling, een licht kunnen werpen, zoals wat de functie in de praktijk in het algemeen behelst en onder welke algemene omstandigheden de functie moet worden uitgeoefend. Het gaat er bij de beoordeling van uitwisselbaarheid immers om dat een vergelijking tussen functies wordt gemaakt op basis van de werkelijke inhoud ervan.

3.8

In de reorganisatie zijn de functies MRI en CRA als niet uitwisselbaar beoordeeld. NS licht dat als volgt toe. Vóór de reorganisatie kende de afdeling Reisinformatie diverse functies, waaronder de functies LRI, MRI en senior MRI. Deze functies hadden ieder eigen taken en verantwoordelijkheden. De LRI’s waren verantwoordelijk voor de landelijke verhalende informatievoorziening, de MRI’s waren verantwoordelijk voor de informatievoorziening op één of enkele stations via de borden en de omroep en de senior MRI’s hadden daarnaast ook nog een ondersteunende taak als rechterhand van de teammanager Reisinformatie. Al deze taken zijn na de reorganisatie samengebracht in de nieuwe functie CRA. Die functie is daardoor substantieel zwaarder geworden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft NS nader toegelicht dat voor heel Nederland in de oude functie van MRI per dienst 35 medewerkers aan het werk waren, terwijl dat in de nieuwe functie van CRA 14 mensen per dienst zijn. Door NS is, met ondersteuning door de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) en aan de hand van de onder 3.7 genoemde factoren uit de Ontslagregeling, op basis van de opgestelde (concept)-functieomschrijvingen onderzoek gedaan naar de uitwisselbaarheid van de functies MRI en LRI met de nieuwe functie CRA. De functie CRA is ingedeeld in salarisgroep 56; die van MRI en LRI in 55. De uitkomst van het onderzoek was dat de functie CRA substantieel afwijkt van de functies MRI en LRI. In het traject met de medezeggenschap en vakbonden zijn hierover vragen gesteld. NS heeft daarop HR-adviesbureau HayGroup ingeschakeld voor een second opinion. Dit onderzoek is begeleid door een belonings- en functiewaarderingsdeskundige van de FNV. HayGroup heeft in een rapport van 18 mei 2016 geconcludeerd dat geen sprake was van uitwisselbare functies. Zowel de Ondernemingsraad als de vakbonden hebben hierna de conclusie dat CRA een nieuwe functie was en dat de functie van MRI is komen te vervallen onderschreven.

3.9

[werkneemster] stelt dat de functies MRI en CRA wel uitwisselbaar zijn en dat daarom op grond van artikel 11 van de Ontslagregeling de MRI ’s volgens het zogeheten omgekeerde afspiegelingsbeginsel in de functie van CRA geplaatst hadden moeten worden. Omdat zij zich beroept op de rechtsgevolgen daarvan, betekent dit dat de stelplicht en bewijslast van de uitwisselbaarheid van de functies, in afwijking van de onder 3.8 genoemde omstandigheden, rust op [werkneemster]. Zij heeft aan haar stelplicht in dit opzicht niet voldaan. Daarom kan een bewijsopdracht niet worden toegekomen. Het hof licht dit oordeel als volgt toe.

3.10

In eerste aanleg voert [werkneemster] aan dat uit de inhoud van de functiebeschrijvingen van de functies MRI en CRA blijkt dat die functies nagenoeg hetzelfde zijn en dat er alleen andere bewoordingen zijn gebruikt. Die stelling licht zij echter niet toe door een inhoudelijke vergelijking van de beide functiebeschrijvingen te maken. Verder voert zij aan dat uit de inhoud van de brief van de minister uit 2011 (over de overgang van Reisinformatie van Prorail naar NS), in combinatie met de adviesaanvraag van de NS aan de Ondernemingsraad van 29 april 2017, blijkt dat het slechts de bedoeling is geweest om tot een kwaliteitsverbetering te komen, maar dat nergens uit blijkt dat door de centralisatie van de functies MRI en LRI een geheel nieuwe functie zou ontstaan. Ook deze stelling licht [werkneemster] niet toe en de omstandigheid dat een kwaliteitsverbetering wordt nagestreefd met de reorganisatie staat los van de vraag of sprake is van uitwisselbare functies. [werkneemster] geeft ook geen uiteenzetting over wat de functie MRI, die zij jaren heeft uitgeoefend, in de praktijk inhoudt en waarom de functie van CRA, ondanks de andere beloning, gelet op de gezichtspunten van artikel 13 Ontslagregeling gelijk (waardig) en/of vergelijkbaar is.

3.11

Ook in hoger beroep licht [werkneemster] de door haar gestelde uitwisselbaarheid van de functies inhoudelijk niet verder toe, maar volstaat zij met het geven van kritiek op het rapport van de HayGroup. Het hof stelt voorop dat het rapport van de HayGroup voldoet aan het toetsingskader, zoals onder 3.7 uiteengezet. Uit het rapport blijkt dat de toets op uitwisselbaarheid van de functies MRI en CRA is gedaan aan de hand van de gezichtspunten van artikel 13 van de Ontslagregeling , te weten Niveau en Beloning, Functie-inhoud en Kennis en Vaardigheden. Het onderzoek is blijkens het rapport gedaan op basis van de beschikbare functieprofielen, competentieprofielen, procesbeschrijvingen en procesflows, alsmede de eerdere rapportage van AWVN. Daarnaast hebben er gesprekken plaatsgevonden met betrokkenen van de NS, waaronder een Adviseur Functiewaardering en een delegatie van de MRI’s en LRI’s. Dit betekent dat de beoordeling niet alleen is gedaan op basis van beschikbare (objectieve) informatie, zoals functieprofielen, maar dat ook is onderzocht wat de functie MRI in werkelijkheid inhoudt. Er is op basis van al die informatie geconcludeerd dat de functies niet gelijkwaardig zijn qua niveau en beloning, waarbij MRI is ingedeeld in NS-schaal 55 en CRA in NS-schaal 56. Daarnaast is geconcludeerd dat de functie-inhoud deels vergelijkbaar is, maar dat de vereiste kennis en vaardigheden niet vergelijkbaar zijn omdat van de CRA méér wordt verlangd. De Ondernemingsraad en vakbonden hebben deze conclusie overgenomen.

3.12

Hiertegenover stelt [werkneemster] dat uit het rapport niet blijkt wat de gesprekken met de delegatie van MRI’s en LRI’s hebben opgeleverd en dat geen vergelijking gemaakt zou zijn tussen de functie van MRI en CRA, maar slechts die tussen de functies LRI en CRA. Dat laatste is aantoonbaar onjuist, omdat de vergelijking van de functies MRI en CRA op p. 5 van het rapport is gemaakt en beschreven. Verder vindt [werkneemster] dat HayGroup teveel waarde heeft toegekend aan het verschil in beloning. Dat is echter in overeenstemming met de toelichting bij artikel 13 van de Ontslagregeling , waarin staat: “Een verschil in salarisschaal duidt al snel op een verschil in functieniveau zodat functies niet gelijkwaardig zijn. (…) Dit betekent dat een verschil van één salarisschaal een sterke aanwijzing is dat functies niet gelijkwaardig zijn.”. In overeenstemming hiermee heeft HayGroup naast de beloning ook andere factoren in de vergelijking betrokken. Tot slot stelt [werkneemster] dat HayGroup geen onafhankelijke deskundige is, omdat zij een miljoenenopdracht van NS heeft gekregen. Wat er ook zij van dit verwijt, dit betreft geen inhoudelijke weerlegging van het rapport, en bovendien geldt dat HayGroup het onderzoek heeft gedaan onder begeleiding van een belonings- en functiewaarderingsdeskundige van de FNV aan de hand van het juiste toetsingskader en dat de uitkomsten van het rapport door de vakbonden en de Ondernemingsraad zijn onderschreven. Het hof verwerpt dus de kritiek van [werkneemster] op het rapport van de HayGroup.

3.13

Omdat Smalling haar stelling dat de functies MRI en CRA uitwisselbaar zijn tegenover dit rapport, de overgelegde stukken (waaronder de functiebeschrijvingen) en de overige stellingen van NS niet voldoende feitelijk heeft onderbouwd, verwerpt het hof deze stelling.

(ii) CRA is een (deels) voortgezette functie van MRI

3.14

NS betwist niet dat de werkzaamheden van de functie MRI terugkomen in de nieuwe functie CRA. Het hof gaat er daarom vanuit dat sprake is van een (deels) voortgezette functie. Volgens [werkneemster] mocht NS in die situatie geen sollicitatieprocedure hanteren en niet eisen dat zij een assessment zou doen om voor de nieuwe functie in aanmerking te komen. Het hof volgt [werkneemster] daarin niet.

3.15

In de toelichting bij artikel 9 van de Ontslagregeling staat ten aanzien van de situatie van een voortgezette functie het volgende:

“Echter, in een situatie waarin een categorie uitwisselbare functies wordt opgeheven en een deel van de werkzaamheden wordt voortgezet in een andere (niet met de vervallen functie uitwisselbare; zie artikel 1 3 ) functie, ligt het in de rede dat de werknemer die hiervoor geschikt is en op grond van het afspiegelingsbeginsel als laatste voor ontslag in aanmerking zou komen, als eerste in de gelegenheid wordt gesteld deze functie – na sollicitatie – te aanvaarden.”

Anders dan [werkneemster] aanvoert blijkt daaruit dus niet dat NS haar zonder meer (in omgekeerde afspiegelingsvolgorde) had moeten plaatsen in de functie van CRA. Wel volgt uit deze passage dat bij een voortgezette functie de selectie van werknemers voor de nieuwe functie op een voldoende objectieve wijze dient plaats te vinden.

3.16

Het hof oordeelt dat de gevolgde procedure hieraan voldoet. NS heeft de invulling van de functie CRA afspraken gemaakt met de vakbonden. Deze afspraken houden het volgende in. De medewerkers MRI kunnen hun belangstelling kenbaar maken voor de nieuwe functie CRA en zij komen met voorrang in aanmerking voor de vacature van CRA conform het afgesproken selectieproces. De vacature CRA wordt nog niet gepubliceerd, maar uitsluitend binnen de groep (sr) MRI’s en LRI’s uitgevraagd. Van de medewerker die zijn/haar belangstelling aangeeft zal worden bepaald is of hij/zij geschikt (te maken) is voor de nieuwe functie CRA. Om de geschiktheid vast te stellen zijn de volgende middelen afgesproken:

-belangstellingsregistratie d.m.v. indienen CV en korte motivatie

-oriënterend gesprek

-assessment.

Mocht de uitslag van het assessment negatief uitvallen, dan wordt aan de medewerker de mogelijkheid aangeboden dit te herkansen. Als er na dit traject geen 96 fte geschikte/geschikt te maken medewerkers zijn geselecteerd wordt de vacature conform vacaturebeleid uitgevraagd.

3.17

NS heeft [werkneemster] in juli 2015 per brief geïnformeerd over de mogelijkheid om op de nieuwe functie CRA te solliciteren. Daarbij is vermeld dat het het nadrukkelijke streven van NS was om de nieuwe reisinformatieorganisatie te bemensen vanuit de huidige groep vaste reisinformatie-collega’s. Vaststaat dat [werkneemster] haar belangstelling voor vervulling van de functie CRA niet kenbaar heeft gemaakt en dat zij heeft gekozen voor de beëindigingsvergoeding. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij deze keuze toegelicht met de stelling dat zij het oneerlijk vond dat zij op haar eigen functie moest solliciteren en ook dat zij al vier keer eerder een assessment had gedaan, zodat de NS wel op de hoogte was of moest zijn van haar capaciteiten (kennelijk bedoelt zij daarmee: ook voor de nieuwe functie CRA). Deze keuze dient voor haar risico te blijven; het ging immers niet om haar oude functie, maar om de nieuwe, niet met MRI uitwisselbare, functie van CRA. Door niet mee te doen aan de belangstellingsregistratie en de daarop volgende procedure heeft NS niet kunnen vaststellen of zij daarvoor geschikt was.

3.18

Het hof oordeelt dat NS ook in dit opzicht niet tekort is geschoten in haar informatieplicht en dat NS [werkneemster] niet omgekeerd afgespiegeld, zonder selectie, in de functie van CRA had moeten plaatsen.

finale kwijting

3.19

Dit betekent dat de stelling van [werkneemster] dat NS is tekortgeschoten in haar informatieplicht over de functies MRI en CRA en de vervulling van de functie CRA niet opgaat. Van een tekortkoming van NS is geen sprake en ook het beroep op dwaling faalt. De vaststellingsovereenkomst is niet door een onjuiste voorstelling van zaken tot stand gekomen. Dat brengt weer mee dat NS zich op de finale kwijting in de vaststellingsovereenkomst kan beroepen. In artikel 19 is daarover overeengekomen: “Met uitzondering van de verplichtingen die uit deze overeenkomst voortvloeien, verlenen Partijen elkaar finale kwijting ter zake van al hetgeen Partijen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan en/of anderszins van elkaar te vorderen hebben dan wel te vorderen krijgen. (….)”.

3.20

Volgens [werkneemster] ziet de kwijting niet op de situatie waarin sprake is van uitwisselbare of voortgezette functies, maar nu het hof hiervoor heeft geoordeeld dat haar standpunten hierover niet juist zijn, kan deze gestelde uitleg in het midden blijven. [werkneemster] voert ook nog aan dat zij een voorbehoud heeft gemaakt bij het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst. Dat voorbehoud is door NS echter (bij herhaling) niet geaccepteerd (zie 3.5). Bovendien zag dat voorbehoud alleen op de aftopping van de beëindigingsvergoeding, en niet op haar (hiervoor verworpen) stelling dat zij aanspraak had op de functie CRA.

subsidiaire verzoek: aftopping

3.21

Nu [werkneemster] NS finale kwijting heeft verleend ten aanzien van al hetgeen zij uit hoofde van de (beëindiging van de) arbeidsovereenkomst of anderszins van NS te vorderen heeft, stuiten haar verzoeken tot schadevergoeding daarop af. Dat geldt ook voor haar subsidiaire verzoek over aftopping van de beëindigingsvergoeding. Ten overvloede onderschrijft het hof het oordeel van de kantonrechter op dit punt, zoals weergegeven onder 4.8 tot en met 4.10 van de beschikking, en neemt het hof deze overwegingen over. Daaraan voegt het hof nog toe dat de stelling van [werkneemster] dat haar leeftijd niet is betrokken bij de beoordeling van de noodzakelijkheidstoets niet opgaat, omdat die leeftijd is verdisconteerd in de hoogte van de beëindigingsvergoeding, zo heeft NS onbetwist aangevoerd.

conclusie

3.22

De verzochte verklaringen voor recht en de schadevergoedingsverzoeken worden afgewezen. Bij haar verzoek tot overlegging van afspiegelingsgegevens heeft [werkneemster] gelet op wat hiervoor is overwogen geen belang.

4 Slotsom

4.1

Het hoger beroep wordt verworpen.

4.2

[werkneemster] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kosten worden aan de kant van NS vastgesteld op € 772,- aan griffierecht en € 2.228,- (twee punten tarief II) aan salaris voor de advocaat.

5 De beslissing

Het hof, beschikkende:

verwerpt het hoger beroep,

veroordeelt [werkneemster] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NS vastgesteld op € 772,- voor verschotten en op € 2.228,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;

verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.F. Hillen, M.E.L. Fikkers en M. Willemse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april

2021.

Stcrt. 11 mei 2015, nr 12685

HR 15 februari 2019, ECLI:HR:2019:229

ECLI:NL:PHR:2020:963


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature