Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geschil tussen aanbieder inburgeringscursus en keurmerkhouder naar aanleiding van het wegblijven van cursisten.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer 200.267.466/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht 7176838)

arrest van 23 maart 2021

in de zaak van

Interbeek Support B.V.

gevestigd te Loenen aan de Vecht,

appellante,

in eerste aanleg: eiseres,

hierna: Interbeek,

advocaat: mr. M.L.F.J. Schyns te Utrecht,

tegen

Stichting Blik op Werk,

gevestigd te Utrecht,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: Blik op Werk,

advocaat: P.S.T. Awater te Amsterdam.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 28 november 2018 en van 5 juni 2019 die de rechtbank Midden-Nederland, sector kanton, locatie Utrecht (hierna: de kantonrechter) heeft gewezen onder bovenvermeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 3 september 2019,

- de memorie van grieven, met twee producties,

- de memorie van antwoord,

- het proces-verbaal van pleidooi van 1 maart 2021, bij welke gelegenheid partijen de zaak nader hebben toegelicht.

2.2.

Vervolgens is door het hof arrest bepaald.

2.3.

Interbeek concludeert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw recht doende, haar vorderingen alsnog toewijst, met veroordeling van Blik op Werk in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten.

2.4.

Blik op Werk concludeert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis bekrachtigt met veroordeling van Interbeek – naar het hof begrijpt – in de kosten van het hoger beroep, inclusief de nakosten en met de wettelijke rente.

3 De vaststaande feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.

Interbeek is een cursusaanbieder die ook inburgeringscursussen ontwikkelde en verzorgde.

3.2.

Interbeek was aangesloten bij Blik op Werk. Blik op Werk verstrekt een keurmerk dat nodig is om inburgeringscursussen te kunnen aanbieden. Interbeek betaalde Blik op Werk daarvoor een vergoeding. Het keurmerk wordt verleend indien de aanvragende instantie voldoet aan de vereisten zoals die zijn neergelegd in een handleiding (hierna: de Handleiding). Een van deze vereisten is dat in het cursuscontract door de aanbieder van de cursus wordt vastgelegd (onder 4.11.h1):

“ […] Dat de klant die zelf de cursus inkoopt altijd het recht heeft om de cursus op te zeggen in met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal een kalendermaand indien het cursuscontract ten minste aan 3 maanden heeft geduurd.”

3.3.

Op 3 juli 2017 is bij Interbeek een inburgeringscursus van start gegaan. Elk van de twintig deelnemende cursisten heeft daarvoor een overeenkomst getekend die liep van 3 juli 2017 tot 22 december 2017, voor in totaal 240 uur (hierna: het cursuscontract). De kosten van de cursus bedroegen (afhankelijk van het te volgen traject) € 2.970,00 of € 3.210,00.

3.4.

In het cursuscontract is bepaald, voor zover van belang:

“8. Beëindiging en ontbinding overeenkomst

[…]

Deze overeenkomst eindigt indien deelnemer binnen de termijn waarop deze overeenkomst betrekking heeft, op eigen initiatief kennelijk is gestopt met het volgen van de door IBS [Interbeek, hof] aangeboden lessen, na het geen gehoor te hebben gegeven aan herhaalde oproepen van IBS. Het aldus eindigen van de overeenkomst laat de verplichting van deelnemer de in artikel 4 genoemde kosten geheel te voldoen onverminderd bestaan .”

3.5.

Op 28 augustus 2017 ontving Interbeek een brief waarin haar wordt meegedeeld dat elf cursisten uit onvrede over de lessen per direct willen stoppen en dat zij niet van plan zijn het gehele cursusgeld te betalen. De namen van de elf cursisten staan onderaan de brief vermeld en de brief is door één van hen ondertekend.

3.6.

Interbeek heeft bij brief van 31 augustus 2017 gereageerd.

3.7.

Op enig moment hebben de elf cursisten zich gewend tot Vluchtelingenwerk. Vanaf dat moment heeft Interbeek veelvuldig contact gehad met de contactpersoon van Vluchtelingenwerk, [A] (hierna: [A] ).

3.8.

Bij e-mail van 12 september 2017 heeft [A] de elf cursisten gevraagd toch naar de cursus te gaan. In deze e-mail wordt verder opgemerkt:

“[…] U bevestigde dat door Blik-op-Werk voorgeschreven contractvoorwaarden ook door Interbeek Support gevolgd zullen worden. De afstemming met Blik-op-Werk wijst uit dat een cursist zijn contract kan beëindigen met inachtneming van 1 maand opzegtermijn (verdere condities zijn dus hierop niet van toepassing).”

3.9.

In de periode september 2017 en medio oktober 2017 heeft Interbeek van alle elf cursisten een opzeggingsbrief ontvangen.

3.10.

Op 23 november 2017 heeft tussen Interbeek en Blik op Werk een gesprek plaatsgevonden. Van dat gesprek is een verslag gemaakt, dat door Blik op Werk is overgelegd als productie 8.

3.11.

Op 28 november 2017 hebben de elf cursisten, daartoe vertegenwoordigd door [A] , een arbitrageaanvraag ingediend bij het krachtens de handleiding ingestelde College van Arbitrage Inburgeren (hierna: het College van Arbitrage).

3.12.

Op 28 maart 2018 oordeelde het College van Arbitrage dat het contract met de elf cursisten per 3 oktober 2017 beëindigd is en dat Interbeek het teveel bij de cursisten in rekening gebrachte terug moet boeken op het leningsbudget bij DUO. Op 14 augustus 2018 heeft het College van Arbitrage op verzoek van Interbeek en met instemming van de elf cursisten de hiervoor bedoelde uitspraak verbeterd.

4 De beoordeling in hoger beroep

4.1.

Interbeek heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd dat Blik op Werk wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding uit hoofde van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad.

Aan haar vordering heeft Interbeek ten grondslag gelegd dat het aan Blik op Werk is te wijten dat elf cursisten zijn gestopt met hun inburgeringscursus bij Interbeek zonder het resterende cursusgeld te voldoen, zodat Interbeek met een schadepost van in totaal € 19.808,00 is blijven zitten.

4.2.

De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis de vorderingen van Interbeek afgewezen en haar in de kosten veroordeeld.

4.3.

Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Interbeek op in hoger beroep met drie grieven. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.4.

Interbeek verwijt Blik op Werk in de kern dat zij door haar interventie in het conflict met de elf cursisten heeft gefaciliteerd dat die cursisten jegens Interbeek wanprestatie pleegden door in strijd met art. 8 van het cursuscontract tussentijds op te zeggen, terwijl Blik op Werk wist dan wel moest weten dat Interbeek daardoor schade zou leiden. Daarmee is Blik op Werk jegens Interbeek toerekenbaar tekortgeschoten althans handelde zij onrechtmatig.

4.5.

Vooropgesteld moet worden dat onderhavige procedure niet is ingesteld jegens de elf cursisten met wie Interbeek een cursuscontract had gesloten, maar tegen een derde, Blik op Werk. Dat betekent dat de rechtsverhouding tussen Interbeek en de elf cursisten, de wijze waarop deze is geëindigd en de eventueel daaruit voortvloeiende aanspraken van Interbeek jegens de elf cursisten hooguit zijdelings van belang zijn, waar het gaat om de verwijten aan het adres van Blik op Werk. Daartoe overweegt het hof als volgt.

4.6.

Volgens Interbeek in haar nadere toelichting bij pleidooi heeft Blik op Werk haar onder druk gezet om te accepteren dat de elf cursisten van de inburgeringscursus weg zijn gebleven zonder de resterende studiegelden te voldoen. Interbeek heeft echter nagelaten deze stelling deugdelijk met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Waaruit die druk volgens de toelichting bij pleidooi dan wel het faciliteren volgens de memorie van grieven, dan precies heeft bestaan, en waarom Interbeek meende zich daarnaar te moeten voegen, blijft onduidelijk. Het enkele feit dat Interbeek in zoverre van Blik op Werk afhankelijk was dat zij zonder het keurmerk van Blik op Werk geen inburgeringscursussen kon aanbieden, volstaat zonder nadere concrete onderbouwing – die ontbreekt – in elk geval niet. Voor zover Interbeek Blik op Werk verwijt dat Blik op Werk in het conflict met de elf cursisten niet de kant van Interbeek heeft gekozen, gaat zij eraan voorbij dat zij zich in bedoeld conflict beroept op een bepaling in het cursuscontract die – naar tussen partijen niet in geschil is – niet in overeenstemming is met de voorgeschreven clausule uit de handleiding. Reeds daarop strandt het hiervoor bedoelde verwijt, wat daar verder van zij. Het voorgaande betekent dat het hof bij gebreke van constituerende feiten en omstandigheden in deze procedure niet kan vaststellen dat Blik op Werk Interbeek onder druk heeft gezet als nader bij pleidooi gesteld, dan wel de gestelde wanprestatie van de elf cursisten heeft gefaciliteerd en dusdoende zich jegens Interbeek schuldig heeft gemaakt aan wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen. In het midden kan daarom blijven of de elf cursisten ook daadwerkelijk wanprestatie hebben gepleegd jegens Interbeek.

4.7.

Ook voor het overige heeft Interbeek in hoger beroep onvoldoende feitelijk en juridisch onderbouwd gesteld dat Blik op Werk jegens haar op enigerlei wijze is tekortgeschoten. In eerste aanleg heeft Interbeek erop gewezen dat als gevolg van de lange behandelingsduur van de klacht van de elf cursisten door Blik op Werk de elf cursisten inmiddels elders een inburgeringscursus hebben gevolgd en daardoor reeds door hun “opleidingstegoed” bij DUO heen waren. Voor zover dit in hoger beroep nog aan de orde is (de kantonrechter is er niet uitdrukkelijk op ingegaan en in hoger beroep is daar niet over geklaagd) heeft Interbeek ook in dit verband onvoldoende feitelijke gegevens verstrekt om te kunnen beoordelen waar de gestelde tekortkoming van Blik op Werk nu precies in is gelegen. Tegen deze achtergrond is voor de beoordeling van de vordering van Interbeek niet van belang een oordeel te geven over de kwalificatie van de uitspraak van het College van Arbitrage en de door dit College gevolgde procedure. De vraag of art. 8 uit het cursuscontract een geldige bepaling is in het licht van art. 7:411 lid 2 BW en het arrest van de Hoge Raad van 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2775 behoeft als gevolg van het voorgaande geen bespreking. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.

4.8.

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Interbeek zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. Deze kosten bedragen:

voor vast recht: € 2.022,00

voor salaris advocaat: € 4.326,00 (3 punten tarief III)

totaal: € 6.348,00

4.9.

Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde nakosten en de wettelijke rente toewijzen zoals hierna vermeld.

4.10.

Aan het bewijsaanbod wordt voorbijgegaan omdat geen concrete feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden.

5 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

5.1.

bekrachtigt het bestreden vonnis;

5.2.

veroordeelt Interbeek in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Blik op Werk vastgesteld op € 2.022,00 aan verschotten en op € 4.326,00 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;

5.3.

veroordeelt Interbeek in de nakosten, begroot op € 157,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,00 in geval Interbeek niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;

5.4.

verklaart dit arrest wat de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;

5.5.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, E.J. van Sandick en H.F.P. van Gastel, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature