U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Opzegging overeenkomst van onderaanneming. Afrekening volgens artikel 7:764 lid 2 BW .

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.257.123/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/440813 / HL ZA 17-181)

arrest van 12 januari 2021

in de zaak van

Bouwcombinatie Ubink en Co. B.V.,

gevestigd te Almere,

appellante,

hierna: Ubink,

advocaat: mr. R.J. Bakker, kantoorhoudend te Naarden,

tegen

[geïntimeerde] B.V.,

gevestigd te [A] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. J.W. Bloem, kantoorhoudend te Zaandam.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

De zitting die het hof bij tussenarrest van 10 december 2019 heeft bepaald, heeft op

22 oktober 2020 plaatsgehad. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt. Partijen hebben het hof gevraagd uitspraak te doen.

2 Waar gaat dit hoger beroep over

2.1

Dit hoger beroep gaat over de afrekening van saneringswerkzaamheden (asbestsanering, het verwijderen van gevelbeplating en het verrichten van sloopwerk) die [geïntimeerde] in 2016 in opdracht van Ubink heeft verricht rond twee Hangars (Hangar 11 en 12) op Schiphol. Dit gebeurde in het kader van werk dat Ubink in onderaanneming van [F] Bouw en Infrastructuur BV (hierna: [F] BV) verrichtte. [F] BV werkte op haar beurt in opdracht van KLM/Sodexo.

2.2

[geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat Ubink de overeenkomst heeft opgezegd en daarom (op grond van art. 7:764 lid 2 BW) de aanneemsom moet betalen, gecorrigeerd met meer- en minderwerk en verminderd met de kosten die [geïntimeerde] heeft kunnen besparen doordat zij het werk niet hoefde af te maken.

2.3

Ubink betwist dat en vindt dat de vordering van [geïntimeerde] moet worden afgewezen omdat zij een veel hogere tegenvordering wegens schadevergoeding op [geïntimeerde] heeft. Volgens Ubink heeft [geïntimeerde] het werk in onvoltooide staat beëindigd, of in elk geval in strijd met de overeengekomen planning stilgelegd tijdens de bouwvak. Ubink vordert de kosten die zij heeft gemaakt door andere aannemers het werk van [geïntimeerde] te laten afmaken. Verder stelt Ubink dat [geïntimeerde] tijdens het werk schade heeft veroorzaakt doordat (1) op

18 juni 2016 tijdens de sloopwerkzaamheden een paneel naar beneden is gevallen waarna Ubink noodvoorzieningen heeft getroffen en (2) [geïntimeerde] op 25 juli 2016 een calamiteit (nl. dat een door Ubink aangebrachte balk tussen twee hangardeuren was gevallen) niet heeft gemeld. Ubink vordert de kosten van de door haar getroffen noodvoorzieningen en de kosten van de veiligheidsmaatregelen die als gevolg van de tweede calamiteit moesten worden genomen.

2.4

De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] grotendeels toegewezen en de vorderingen van Ubink afgewezen. Het hoger beroep, dat door Ubink is ingesteld, heeft de strekking de vordering van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen en de vorderingen van Ubink toe te wijzen.

3 Wat wordt het oordeel van het hof?

[geïntimeerde] heeft het werk niet in onvoltooide staat beëindigd

3.1

Volgens Ubink blijkt uit de e-mail die [geïntimeerde] , de directeur van [geïntimeerde] , op

31 juli 2016 aan [B] van Ubink zond, dat [geïntimeerde] het werk in onvoltooide staat beëindigde. Die e-mail heeft de volgende inhoud:

Beste [B] / [C] ,

Het is me (helaas) niet gelukt personeel (DTA en DAV,rs) te regelen om deuren in de vakantie periode te saneren. Zelfs de verreiker machinist was niet beschikbaar, behoudens 1 avond. Mijn KAM coordinator [D] is ook DTA en zou eventueel ook 1 avond kunnen.

Als ik nog reactie krijg van 2 andere DAV'rs kunnen we misschien wel dat laatste segment saneren zodat 1 deur weer geheel gereed is.Het zal je verbazen [B] , maar zowel de jongens als ik zijn hard aan paar weken ontspannen toe. En voor een veilige sanering is het noodzakelijk dat ikzelf direct oproepbaar ben om eventuele calamiteiten op te lossen. En die zijn er daar nogal eens. Ik hoop dat ik jullie met deze berichtgeving niet in (grote) problemen breng. Ik heb mijn best gedaan.

En in tegenstelling van wat jullie denken, zijn mijn jongens verbijsterd over de KLM actie, temeer omdat we zelf regelmatig worden aangesproken op veiligheid kwesties.

Ik ga vannacht op vakantie. [E] neemt dan mijn taken waar. Hij is er nog 1 week. Daarna liggen we 1 week stil en dan ben ik er weer.

Ik ben er die vrijdag ervoor al, en zal direct naar Schiphol komen dan, meld me vast maar aan.

Sorry voor deze berichtgeving, ik heb meer dan mijn best gedaan.

Dat doe ik sowieso al de gehele klus.

Werk ze [B] , ik weet dat jij ook het uiterste van jezelf verg.

Met vriendelijke groet,

[geïntimeerde]

3.2

Het hof is van oordeel dat uit die e-mail blijkt dat [geïntimeerde] niet voldoende personeel heeft kunnen regelen om de saneringswerkzaamheden tijdens de (bouwvak)vakantie te continueren en dat het werk in die periode (een week) stil komt te liggen. Uit de e-mail blijkt niet dat [geïntimeerde] het werk in onvoltooide staat zal beëindigen. [geïntimeerde] geeft immers aan dat hij na de (bouwvak)vakantie terug zal keren op het werk. Dat dat de bedoeling was, blijkt ook uit zijn aangetekende brief van 5 augustus 2016, waarin [geïntimeerde] klaagt dat Ubink hem niet op het werk toelaat en waarin hij onder meer vraagt:

‘Zet u de contractbreuk door en worden wij definitief van het werk gehaald?’

3.3

Ubink heeft niet gereageerd op de e-mail van 31 juli 2016 en ook niet op de aangetekende brief van [geïntimeerde] van 5 augustus 2016. Ubink heeft gesteld dat [geïntimeerde] voorafgaand aan die correspondentie, in een gesprek van 29 juli 2016 mondeling heeft verklaard dat hij het werk niet meer aankon en het werk niet wilde afmaken. Ubink vindt dat de rechtbank haar tot het bewijs van die stelling had moeten toelaten. Ubink verwijst in dat verband naar een schriftelijke verklaring van [F] (directeur van Ubink) en [B] (productie A-2 bij memorie van grieven) en biedt opnieuw aan hen als getuigen te horen.

3.4

Uit de verklaring van [F] en [B] blijkt – en dat sluit aan bij wat [geïntimeerde] daarover heeft verklaard – dat aan de orde is geweest dat Ubink wilde dat er in de bouwvak werd doorgewerkt, maar dat [geïntimeerde] in verband met de vakantie geen saneringsteam beschikbaar had en er geen bezwaar tegen had als Ubink zelf voor vervanging zou zorgen in de vakantieperiode. Ook blijkt uit de verklaring dat [F] heeft aangekondigd dat als [geïntimeerde] de sanering zou staken, dit zou leiden tot beëindiging van de samenwerking en dat de gevolgen van het in gebreke blijven voor [geïntimeerde] zouden zijn. Uit de verklaring blijkt echter niet dat [geïntimeerde] heeft gezegd dat hij het werk definitief staakte, maar enkel dat [geïntimeerde] niet de hele bouwvak door kon werken. De e-mail die [geïntimeerde] een paar dagen later, op 31 juli 2016, aan Ubink zond, sluit daar ook bij aan. Nu Ubink niet heeft gesteld wat [F] en [B] anders of meer zouden kunnen verklaren dan zij in hun schriftelijke verklaring hebben gedaan, ziet het hof geen reden hen als getuigen te horen. Hetgeen te bewijzen wordt aangeboden, leidt niet tot het oordeel dat [geïntimeerde] het werk in onvoltooide staat heeft beëindigd. Uit de verklaring blijkt juist dat Ubink zelf heeft besloten om met [geïntimeerde] te breken.

3.5

De grieven I en II falen.

[geïntimeerde] is niet tekort geschoten door het werk tijdens de bouwvak stil te leggen Ubink heeft de overeenkomst opgezegd

3.6

Ubink stelt verder dat [geïntimeerde] verplicht was om door te werken in de bouwvak en dat [geïntimeerde] , nu zij dat niet heeft gedaan, de schade die Ubink daardoor heeft geleden moet betalen.

3.7

Ubink heeft tijdens de procedure bij de rechtbank (in haar conclusie van dupliek) gesteld dat het volledige werk, dus ook de werkzaamheden die door Ubink en Reimert B.V. werden verricht, uiterlijk op 14 september 2016 moest worden opgeleverd en dat de met KLM/Sodexo overeengekomen planning geen ruimte liet voor onderbrekingen. Ubink heeft

in dat verband verwezen naar een concept planning (productie G-9). [geïntimeerde] heeft betwist dat deze planning met haar is overeengekomen en dat de genoemde opleverdatum haar bekend was.

3.8

Ubink heeft vervolgens in de procedure in hoger beroep aangevoerd dat het werk op 14 oktober 2016 aan KLM opgeleverd moest worden en dat dat blijkt uit het bestek (dat door haar niet is overgelegd) en de nota van inlichtingen. Ubink heeft niet duidelijk gemaakt voor welke datum [geïntimeerde] haar deel van het werk moest opleveren en waar dat uit blijkt.Ubink heeft (voor het eerst bij memorie van grieven in hoger beroep) alleen gesteld dat zij aanvankelijk de firma Toes had benaderd voor het werk en dat bij de informatie waarop Toes zijn aanbieding baseerde de concept planning zat. Toes is volgens Ubink met die planning akkoord gegaan, maar kon zijn aanbieding niet gestand doen, waarna Ubink rechtstreeks met [geïntimeerde] heeft gecontracteerd. [geïntimeerde] heeft zijn aanbieding volgens Ubink op dezelfde documentatie en planning gebaseerd als Toes. Ubink heeft daarvan bewijs aangeboden door het horen van Toes.

3.9

[geïntimeerde] heeft een en ander echter nadrukkelijk en gemotiveerd tegengesproken. Zij heeft aangevoerd dat Toes haar alleen maar bij Ubink heeft geïntroduceerd maar geen rol heeft gespeeld bij de afspraken tussen Ubink en [geïntimeerde] over de uitvoering en planning van het werk. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van haar verweer (als productie 1, 2 en 3 bij mva) een verklaring en twee e-mails van Toes in het geding gebracht. Toes heeft verklaard dat het hem tijdens de calculatie van het werk duidelijk werd dat zijn bedrijf het werk niet kon uitvoeren, waarop hij [geïntimeerde] in contact heeft gebracht met Ubink. Daarna heeft Toes geen rol gespeeld in de uitvoering en/of planning. Toes heeft verder benadrukt dat productie A-4 van Ubink een voorlopige planning was, die als concept door Ubink aan Toes was gestuurd.

3.10

Ubink heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen in hoger beroep niet gesteld dat de verklaring van Toes onjuist is en/of dat hij als getuige meer of anders zou kunnen verklaren dan uit zijn schriftelijke verklaring en e-mails volgt. Uit de verklaring van Toes volgt niet dat er al een definitieve planning was, laat staat dat (en hoe) er een definitieve planning tussen Ubink en [geïntimeerde] is overeengekomen.

3.11

Het hof stelt vast dat in de opdrachtbevestiging van 21 maart 2016 waarin de tussen Ubink en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst is vastgelegd, geen melding wordt gemaakt van een (concept)planning en evenmin van een datum waarvoor [geïntimeerde] haar (deel van de) werkzaamheden afgerond moest hebben.

Ook [F] en [B] hebben in hun schriftelijke verklaring niet een concrete datum genoemd waarvoor [geïntimeerde] haar deel van het werk moest opleveren.

3.12

[geïntimeerde] heeft tijdens de zitting in hoger beroep verklaard dat hij niet gekend is in de planning, maar dat er een werkafspraak was waarbij hem wekelijks werd verteld wat er moest gebeuren. Het saneren van de deuren zou volgens [geïntimeerde] normaal gesproken in de week voor de bouwvak afgerond zijn. Als gevolg van rangeeractiviteiten en een grote calamiteit op 27 juli 2016 is dat niet gelukt. Op die datum reed KLM met een vliegtuig door een terrein met asbest, terwijl dat terrein nog niet was vrijgegeven. [geïntimeerde] heeft verklaard dat [F] hem vervolgens op 29 juli 2016 heeft gezegd dat er in de bouwvak doorgewerkt moest worden. [geïntimeerde] heeft vervolgens getracht vervangend personeel te regelen. Toen dat niet lukte, heeft hij de e-mail van 31 juli 2016 aan Ubink gestuurd. Ubink heeft niet op die e-mail gereageerd, maar heeft andere aannemers ingeschakeld om het werk af te maken en heeft [geïntimeerde] na de bouwvak de toegang tot het werk ontzegd.

3.13

Ubink heeft niet tegengesproken dat [geïntimeerde] het saneren van de deuren, zonder genoemde verstoringen (rangeerbewegingen en grote calamiteit), voor de bouwvak had kunnen afronden. Ubink heeft evenmin gesteld dat [geïntimeerde] van genoemde verstoringen een verwijt kan worden gemaakt.

3.14

De stelling dat [geïntimeerde] in strijd met haar contractuele verplichtingen handelde door het werk in de bouwvak (tweeëneenhalve maand voor genoemde datum van 14 oktober 2016 waartegen Reimert BV het werk aan KLM moest opleveren) een week stil te leggen, heeft Ubink dan ook onvoldoende onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod dat Ubink op dit punt heeft gedaan gepasseerd.

3.15

Nu met het saneren van de deuren kennelijk nog slechts enkele dagen gemoeid zou zijn geweest, had [geïntimeerde] dat werk ook direct na de bouwvak kunnen afronden. Dat was nog ruimschoots voor de opleverdatum die Reimert B.V. kennelijk met KLM/Sodexo was overeengekomen. Ubink heeft er echter voor gekozen [geïntimeerde] die gelegenheid niet te bieden maar andere aannemers in te schakelen en [geïntimeerde] na de bouwvak de toegang tot het werk te ontzeggen. Het was dus niet [geïntimeerde] die het werk in onvoltooide staat heeft beëindigd, maar Ubink die de overeenkomst heeft opgezegd voordat [geïntimeerde] haar werkzaamheden had afgerond.

3.16

Grief III faalt.

3.17

Dat betekent dat het werk moet worden afgerekend volgens het bepaalde in artikel 7:764 lid 2 BW en dat Ubink geen aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt door het werk van [geïntimeerde] door andere aannemers te laten afmaken. In zoverre faalt grief IV.

3.18

Het hof merkt op dat uit de gang van zaken voorafgaand aan deze procedure blijkt dat ook Ubink zich toen op het standpunt stelde dat er overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:764 lid 2 BW moest worden afgerekend. Zij heeft immers op 27 september 2016 zelf een afrekening volgens die systematiek opgesteld en aan [geïntimeerde] gezonden (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg). Ubink is zich pas in de procedure bij de rechtbank (in haar conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) op het standpunt gaan stellen dat [geïntimeerde] het werk in onvoltooide staat heeft beëindigd.

3.19

Voordat het hof ingaat op de afrekening van het werk zoals die door de rechtbank is vastgesteld – en de bezwaren die daar door Ubink tegen in zijn gebracht – zal het hof eerst de twee andere verwijten die Ubink [geïntimeerde] maakt en op grond waarvan zij schadevergoeding van [geïntimeerde] vordert, bespreken.

3.20

Ubink vordert € 11.128,91 voor noodvoorzieningen die zij heeft getroffen, nadat er tijdens sloopwerkzaamheden een paneel (‘een plaatje’ volgens [F] tijdens de comparitie in hoger beroep) uit een deur was gevallen. Ubink heeft toen verstevigingen aangebracht. Naar het hof begrijpt heeft die calamiteit (1) op 18 juni 2016 plaatsgevonden. [geïntimeerde] heeft benadrukt dat Ubink hem daar destijds geen verwijt van heeft gemaakt. Ubink heeft ook niet gesteld dat zij [geïntimeerde] daarop heeft aangesproken of hem een termijn voor herstel heeft gegeven. Er is dan ook geen sprake van verzuim van [geïntimeerde] op dit punt. De vordering tot schadevergoeding stuit daarop af.

3.21

Daarnaast vordert Ubink een bedrag van € 50.000,- van [geïntimeerde] in verband met een calamiteit (2) op 25 juli 2016. Op die dag is een balk, die door Ubink zelf ter versteviging was aangebracht, naar beneden gevallen en tussen de hangardeuren terecht gekomen. Ubink verwijt [geïntimeerde] niet dat die balk is gevallen, maar wel dat zij daarvan geen melding heeft gemaakt. Als gevolg van deze calamiteit moest het veiligheidsregime worden verhoogd en zijn er kosten gemaakt voor onder andere onderzoek en toolbox-vergaderingen. Van de totale daarmee gemoeide kosten heeft KLM volgens Ubink een bedrag van € 50.000,- ten laste van Ubink gebracht. Ubink heeft [geïntimeerde] voor het niet melden van de calamiteit aansprakelijk gesteld in een brief van 3 augustus 2016.

3.22

Ook dit onderdeel van de vordering van Ubink kan niet worden toegewezen. Zoals [F] tijdens de zitting in hoger beroep namens Ubink heeft verklaard, moest het veiligheidsregime worden verhoogd als gevolg van het vallen van de balk en zouden de kosten ook zijn gemaakt als [geïntimeerde] dat wel had gemeld. De schade is dus niet het gevolg van het feit dat [geïntimeerde] geen melding heeft gedaan. Daarom kan Ubink die schade – wat daar verder ook van zij – niet op [geïntimeerde] verhalen.

3.23

Grief IV faalt ook voor het overige.

Eén van de bezwaren van Ubink tegen de door de rechtbank vastgestelde afrekening van het werk is terecht.

3.24

De rechtbank heeft in rov. 2.25 van haar eindvonnis de eindafrekening vastgesteld. Ubink heeft tegen de volgende posten bezwaren geuit.

3.25

Meerwerk H 12 € 70.180,18. In dit bedrag is een post van € 10.000,- begrepen aan assistentiewerkzaamheden. Ubink stelt dat [geïntimeerde] die werkzaamheden helemaal niet heeft verricht. Deze stelling valt, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet te rijmen met de omstandigheid dat Ubink zelf in haar staat van afrekening van 27 september 2016 de post “Assisteren bij diverse werkzaamheden van ons (schatting) € 10.000,-” heeft opgenomen. Daaruit blijkt immers dat [geïntimeerde] wel degelijk heeft geassisteerd bij werkzaamheden van Ubink, zij het dat de exacte omvang daarvan kennelijk niet vaststond. Het hof vindt het bezwaar van Ubink tegen deze post daarom onvoldoende gemotiveerd en gaat er aan voorbij. Grief V faalt.

3.26

Meerwerk H 11 € 51.255,73 Volgens Ubink heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 36.805,- ten onrechte als meerwerk geclaimd omdat dit het verwijderen van glaswol (isolatie) betreft, terwijl het verwijderen van glaswol onder asbestcondities bij hangar 11 onderdeel was van het bestek en de opdracht. De aanwezigheid van een glaswoldeken met een dikte van 50 mm, staat ook op de bestektekening vermeld. De opdrachtgever heeft volgens Ubink verzuimd ten aanzien van hangar 12 melding te maken van de aanwezigheid van glaswol. Daarom kon [geïntimeerde] daar wel aanspraak maken op meerwerk. Ubink heeft dit naar het oordeel van het hof terecht aangevoerd. In de opdrachtbevestiging wordt bij de omschrijving van de saneringswerkzaamheden bij hangar 11 het verwijderen van isolatie vermeld en uit de bestektekening blijkt dat isolatie in de vorm van een glaswoldeken aanwezig is.

Grief VI slaagt in zoverre. Aan meerwerk voor H11 is daarom niet meer dan € 14.420,73 toewijsbaar.

Ubink heeft ook nog aangevoerd dat [geïntimeerde] ten onrechte 3 deuren als meerwerk voor H11 in rekening heeft gebracht, terwijl hij slechts 2,5 heeft gesaneerd. Uit rov. 2.14 van het eindvonnis van de rechtbank blijkt dat de rechtbank al is uitgegaan van 2,5 gesaneerde deur en dat [geïntimeerde] 3,5 deur niet meer heeft hoeven saneren.

3.27

Bespaarde kosten saneren deuren en luifel

Bij een aannemingsovereenkomst met een vaste aanneemsom, brengt artikel 7:764 lid 2 BW mee dat de opdrachtgever, die stelt dat aannemer zich als gevolg van de opzegging van de overeenkomst kosten heeft bespaard, de omvang van die besparingen moet stellen en bewijzen. Ubink heeft in hoger beroep geen andere argumenten aangedragen dan tijdens de procedure bij de rechtbank. Die argumenten zijn door de rechtbank besproken en uitvoerig gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft de het gemotiveerde oordeel van de rechtbank en maakt dat tot het zijne.

3.28

Gebruik hoogwerker Ook wat het gebruik van de hoogwerker betreft, onderschrijft het hof het oordeel van de rechtbank. In hoger beroep heeft Ubink gesteld dat het verletpercentage van 50%, dat zij aanvankelijk niet heeft betwist, te hoog is. Het hof acht een verletpercentage van 50% wel aannemelijk omdat [geïntimeerde] in deze procedure onweersproken heeft gesteld dat de uitvoering van haar werkzaamheden werd onderbroken door veel verstoringen en rangeerbewegingen van vliegtuigen, in verband waarmee [geïntimeerde] wachturen vergoed heeft gekregen. Dat de hoogwerker volcontinue ingezet kon worden, zoals Ubink stelt, acht het hof dan ook niet aannemelijk. Nu Ubink heeft nagelaten het logboek aan [geïntimeerde] te overhandigen, kan zij [geïntimeerde] niet het verwijt maken dat [geïntimeerde] het verletpercentage niet nader heeft onderbouwd.

3.29

Grief VII faalt.

3.30

Het hof komt zo tot de volgende afrekening:

Aanneemsom € 214.000,-

Bij: meerwerk H12 € 70.180,18

Bij: meerwerk H11 € 14.420,73

Af: minderwerk

Af: bespaarde kosten H12 € 250,-

Af: bespaarde kosten H11

- saneren deuren € 21.752,50

- saneren luifel € 14.139,-

- saneren stalen achterplaat deuren € 2.000,-

- saneren stalen achterplaat luifel € 1.295,-

Bij: gederfde staalopbrengst achterplaat deuren € 2.800,-

Bij gederfde staalopbrengst achterplaat luifel € 1.800,-

Af: gebruik hoogwerker € 2.800,-

Af: schade deurpaneel H12 € 2.750,-

Af: betalingen € 176.180,18

Totaal € 64.644,23

4 De slotsom

4.1

Grief VI slaagt. De overige grieven falen. Het hof zal de vonnissen van de rechtbank bekrachtigen, met uitzondering van het dictum van het vonnis van 13 maart 2019 onder 3.1 waarin Ubink is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 103.644,88 vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 101.479,23. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd en zal het hof Ubink – die niet heeft gegriefd tegen toewijzing van de buitengerechtelijke kosten van € 2.165,65 – veroordelen tot betaling van € 66.809,88, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 64.644,23.

4.2

Omdat tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat Ubink uitvoering heeft gegeven aan het vonnis van de rechtbank van 13 maart 2019, zal het hof [geïntimeerde] veroordelen om aan Ubink terug te betalen wat Ubink op grond van dat nu gedeeltelijk vernietigde vonnis onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft voldaan. Het terug te betalen bedrag zal – nu de grondslag voor terugbetaling onverschuldigde betaling is – worden vermeerderd met de (gewone) wettelijke rente ex artikel 6:119 BW .

4.3

Nu beide partijen voor een deel in het ongelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

5 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2018 en

13 maart 2019, behalve wat het dictum van het vonnis van 13 maart 2019 onder 3.1 en vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:

veroordeelt Ubink om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 66.809,88, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 64.644,23 van af 23 maart 2017 tot de dag van volledige betaling;

veroordeelt [geïntimeerde] om aan Ubink terug te betalen wat Ubink op grond van het nu ten dele vernietigde vonnis van de rechtbank van 13 maart 2019 onverschuldigd aan [geïntimeerde] heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de dag van betaling door Ubink tot de dag van terugbetaling door [geïntimeerde] ;

verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure in hoger beroep draagt;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, J. Smit en H.M Fahner en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature