Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verbod op permanente bewoning vakantiepark; inschrijving in de BRP; opzegging of ontbinding van de overeenkomst?

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.272.583/01

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 7860490)

arrest van 9 november 2021

in de zaak van

1 Recreatiecentrum 't Wisentbos V.O.F.,

gevestigd te Dronten,

hierna: 't Wisentbos,

2. [appellant2] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: [appellant2],

3. [appellante3] ,

wonende te [woonplaats] ,

hierna: [appellante3],

appellanten,

bij de rechtbank: gedaagden,

hierna gezamenlijk te noemen: 't Wisentbos c.s.,

advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, die kantoor houdt te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

bij de rechtbank: eiser,

hierna: [geïntimeerde],

advocaat: mr. J.R. Bügel, die kantoor houdt te Dronten.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 15 september 2020 heeft op 29 september 2021 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2 Waar gaat deze zaak over?

2.1

Het draait in deze procedure om de vraag of ’t Wisentbos een overeenkomst die [geïntimeerde] recht gaf op een campingstandplaats in Dronten heeft kunnen ‘beëindigen’. Deze vraag heeft de volgende achtergrond.

2.2

Op 1 november 2018 hebben 't Wisentbos en [geïntimeerde] een ‘Overeenkomst Vaste Plaatsen’ gesloten. [geïntimeerde] kreeg daarmee recht op plaatsing en gebruik voor recreatieve doeleinden van campingplaats nummer C056 op camping en recreatiecentrum ‘t Wisentbos in Dronten. In de overeenkomst is bij herhaling bepaald dat permanente bewoning niet is toegestaan en dat in de maanden november tot en met februari verblijf alleen is toegestaan gedurende de weekenden en de schoolvakantie. Ook inschrijving in de GBA (hof: tegenwoordig BRP; Basisregistratie Personen) is zonder schriftelijke toestemming van de directie van 't Wisentbos niet toegestaan.

2.3

In een brief van 7 maart 2019 heeft ‘t Wisentbos de overeenkomst beëindigd, omdat [geïntimeerde] zich op het adres van ’t Wisentbos in de GBA had ingeschreven ( [adres1] ). Zij heeft daarbij de ontruiming en de toegang tot het terrein tegen 30 april 2019 aangezegd. Nadat [geïntimeerde] alsnog toestemming tot inschrijving had verzocht, is die op 6 mei 2019 geweigerd en is hem de toegang tot het terrein tegen 6 mei 2019 ontzegd.

2.4

Direct hierna, op 9 mei 2019, heeft de gemeente Dronten de aanvraag van [geïntimeerde] tot toekenning van een ‘briefadres’ op [adres2] te [woonplaats] gehonoreerd. In dit besluit merkt de gemeente op dat de wet BRP de burger verplicht zich op het adres in te schrijven waar deze hoofdverblijf heeft. Een eigenaar-verhuurder van de woonruimte mag geen aanvullende voorwaarden opleggen of belemmeren dat aan de verplichting tot het doen van verhuisaangifte kan worden voldaan. De gemeente schrijft verder dat haar afdeling publiekszaken toestaat dat mensen zich op een adres met logies-recreatiebestemming in de BRP registreren, met de beperking dat permanente bewoning niet is toegestaan. De gemeente: “Omdat permanente bewoning op deze locatie niet is toegestaan, is de beheerder een procedure gestart om het huurcontract met u eenzijdig op te zeggen. Dit heeft ertoe geleid dat u met ingang van 1 mei 2019 toegang tot het camping terrein is ontzegd en dat u op 08-05-2019 bent gesommeerd de woning te verlaten. Wij zijn van mening dat er een situatie is ontstaan van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het wettelijk kader af te wijken. U wordt, door de ontstane situatie onevenredig benadeeld en er zijn onvoldoende alternatieven om u met een woonadres te registreren in de BRP.”

2.5

Bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] een verklaring ‘voor recht’ gevorderd inhoudende dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is ‘beëindigd respectievelijk ontbonden’, met een veroordeling van ’t Wisentbos c.s. tot nakoming van de overeenkomst totdat deze rechtsgeldig zal zijn beëindigd, door aan [geïntimeerde] toegang te geven tot zijn campingplaats, het gehuurde te voorzien van water, gas en elektra en aan [geïntimeerde] een toegangspas te verschaffen voor de duur van de overeenkomst, onder verbeurte van een dwangsom. Ook is een veroordeling van 't Wisentbos c.s. gevraagd om binnen twee dagen na het vonnis schriftelijk toestemming te verlenen tot inschrijving van [geïntimeerde] in de BRP op het adres van de standplaats - eveneens onder verbeurte van een dwangsom. De kantonrechter heeft deze vorderingen op 4 september 2019 toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.

2.6

Na het vonnis van de kantonrechter is de overeenkomst opgezegd: deze was in eerste instantie aangegaan voor de periode van 27 oktober 2018 tot en met 31 december 2018, en is daarna telkens voor een kalenderjaar stilzwijgend voortgezet. In de toepasselijke algemene voorwaarden (de zogenoemde Recronvoorwaarden) is bepaald dat de opzegging door ’t Wisentbos schriftelijk geschiedt, bij aangetekend schrijven of persoonlijk overhandigde brief, met inachtneming van een termijn van drie maanden tegen het einde van het lopende overeenkomstjaar. In een brief van 23 september 2019 is de overeenkomst onder toepassing van deze bepaling opgezegd tegen 31 december 2019.

3 Het oordeel van het hof

De opzet en de conclusie van deze uitspraak

3.1

Het hof zal de bezwaren (grieven) van ’t Wisentbos c.s. hierna per onderwerp en met tussenkopjes bespreken. De conclusie zal zijn dat het vonnis van de kantonrechter moet worden vernietigd en dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog moeten worden afgewezen.

De strekking van de overeenkomst

3.2

Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst bij uitsluiting recht geeft op gebruik van de campingplaats voor recreatieve doeleinden en dat ‘permanente bewoning’ om die reden niet is toegestaan. Zij verbinden daaraan echter niet dezelfde gevolgen. [geïntimeerde] beroept zich erop dat hem wel een aaneengesloten verblijf van acht maanden is toegestaan, omdat alleen verblijf in de maanden november tot en met februari (gedurende vier maanden buiten het seizoen) uitdrukkelijk is beperkt tot de weekenden en de schoolvakanties. Daarmee is hem wel toegestaan om op de camping zijn hoofdverblijf te hebben en dient hij zich op dat adres dus ook te kunnen inschrijven in het BRP, omdat de wet tot inschrijving op het hoofdverblijf verplicht. Het hof volgt hem niet in deze uitleg, omdat uit de tekst van de overeenkomst blijkt dat het gebruik gedurende de overige acht maanden alleen recreatief van aard dient te zijn. Het verbod op inschrijving in de BRP is daarvan een uitvloeisel, en beoogt dus te voorkomen dat een campingplaats als hoofdverblijf wordt gebruikt.

3.3

Het verbod op permanente bewoning (het uitsluitende recht op recreatieve bewoning) houdt dan ook ook een verbod in tot het gebruik van een campingplaats als hoofdverblijf. Dat is ook in overeenstemming met de mededelingen van de gemeente Dronten hierover in een door ’t Wisentbos overgelegde flyer: volgens de gemeente is sprake van (semi-) permanente bewoning als een recreatiebedrijf hoofdverblijf is. Ook volgens de gemeente mag een recreatiewoning op grond van het bestemmingsplan nooit hoofdverblijf zijn.

[geïntimeerde] heeft gehandeld in strijd met de overeenkomst

3.4

[geïntimeerde] beroept zich op het al genoemde besluit van 9 mei 2019. Daarin deelt de gemeente hem mee dat hij zich dient in te schrijven op het adres waar hij zijn hoofdverblijf heeft, ‘zijnde [adres1] te [woonplaats] ’. In overeenstemming daarmee heeft hij aangevoerd dat hij gedurende acht maanden op de camping woont. Hij gaat er dus kennelijk zelf vanuit dat de staplaats zijn hoofdverblijf is. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is hem dat echter contractueel verboden en is het hem (dus) ook niet toegestaan zich op dit adres in de BRP in

te schrijven. Door zich toch (zonder toestemming) in te schrijven op het adres van ’t Wisentbos, heeft [geïntimeerde] gehandeld in strijd met de overeenkomst.

’t Wisentbos kon de overeenkomst wegens handelen in strijd met het daarin opgenomen verbod ontbinden. Dat leidt tot afwijzing van de vordering

3.5

De overeenkomst voorziet in de mogelijkheid de overeenkomst eenzijdig en per direct te ‘beëindigen’ in geval van GBA-inschrijving op het adres van de staplaats. In deze procedure zijn wisselende standpunten ingenomen over de vraag of het daarbij gaat om een contractuele opzegging of om een ontbinding. Het hof begrijpt de bepaling als een contractuele mogelijkheid tot buitengerechtelijke ontbinding, nu die mogelijkheid is gebaseerd op schending van een contractueel verbod. In eerste aanleg, bij de kantonrechter, is [geïntimeerde] daar ook vanuit gegaan.

3.6

Het hof begrijpt het standpunt van [geïntimeerde] zo, dat de tekortkoming die bestaat in de inschrijving in de BRP niet van voldoende gewicht is om de ontbinding te rechtvaardigen. Hij moet zich immers op grond van de wet kunnen inschrijven op het adres van zijn staplaats. Het hof volgt hem daarin niet. Het verbod op inschrijving in de BRP (zonder toestemming) is immers gebaseerd op het verbod de camping als hoofdverblijf te gebruiken en is met dat verbod onlosmakelijk verbonden. Anders gezegd: [geïntimeerde] kan zich er niet op beroepen dat hij gehouden is zich in te schrijven in de BRP op grond van een omstandigheid - het hebben van hoofdverblijf op de camping - die hem contractueel uitdrukkelijk is verboden. Uit de overeenkomst volgt dat dit verbod van wezenlijke betekenis is.

3.7

[geïntimeerde] voert ook aan dat het verzuim (de omissie) om toestemming tot permanente bewoning te vragen van zo geringe betekenis is, dat daarmee alleen de ontbinding niet kan worden gerechtvaardigd. Daarmee miskent hij echter dat de ontbinding hier niet op is gebaseerd: de overeenkomst is ontbonden omdat hij zich zonder de vereiste toestemming van ’t Wisentbos in de BRP heeft ingeschreven.

3.8

Ten slotte beroept [geïntimeerde] zich erop dat ’t Wisentbos hem de toestemming had moeten verlenen nadat hij daarom had gevraagd. Hij beroept zich er daarbij op dat ’t Wisentbos in een aantal gevallen permanente bewoning wel toestaat. Dat wordt echter gemotiveerd bestreden, en er is ook geen bewijs van aangeboden. Bovendien zou die omstandigheid niet afdoen aan de mogelijkheid tot weigering van toestemming, omdat in deze gevallen volgens [geïntimeerde] zelf de toestemming steeds is verleend op grond van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Het verbod op inschrijving in de BRP maakt een logisch en essentieel onderdeel uit van de overeenkomst, en [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd dat (waarom) hem toestemming tot dergelijke inschrijving niet zou mogen worden ontzegd. Hij heeft ook niet onderbouwd waarom een weigering van de toestemming aan de ontbinding in de weg zou staan. Als hij heeft bedoeld een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid te doen (wat zou kunnen worden opgemaakt uit de Memorie van Antwoord onder 9, 12 en 17), moet de conclusie luiden dat dat verweer gelet op al het voorgaande onvoldoende is onderbouwd.

3.9

Ook voor het overige heeft [geïntimeerde] niets aangevoerd dat de conclusie kan dragen dat de hiervoor besproken schending van een wezenlijke contractuele bepaling de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt. Het enkele feit dat hij niet over een ander verblijfadres beschikt, is hiervoor onvoldoende.

3.10

In zijn Memorie van Antwoord in dit hoger beroep heeft [geïntimeerde] herhaald dat de beëindigingsmogelijkheid in de overeenkomst waarop ’t Wisentbos zich beroept een ontbinding betreft. Volgens hem zouden beide partijen het daarover zelfs eens zijn. Ter zitting hebben zij zich echter beiden op het standpunt gesteld dat de overeenkomst op 7 maart 2019 niet is ontbonden, maar is opgezegd. Voor die situatie doet [geïntimeerde] naar het hof begrijpt (ook) een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid; de opzegging zou dan onaanvaardbaar zijn. Het uitgangspunt dat de overeenkomst op 7 maart 2019 is opgezegd, is echter niet juist (zie hiervoor punt 3.5). Bovendien: als [geïntimeerde] in zijn gewijzigde uitleg wel zou worden gevolgd, dan zou ook in dat geval zijn vordering stranden op de argumenten die hiervoor al bij de ontbinding zijn gegeven.

De overeenkomst is opgezegd. Ook dat staat aan toewijzing van de vordering in de weg

3.11

Onbestreden is, dat de overeenkomst op 23 september 2019 tegen het einde van dat jaar op reguliere wijze is opgezegd. Ook die constatering staat aan toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] in de weg. In de Memorie van Antwoord heeft [geïntimeerde] opgemerkt dat deze opzegging (die pas na het bestreden vonnis heeft plaatsgehad) in hoger beroep ‘niet ter discussie’ staat, maar dat is niet juist: het stond ’t Wisentbos vrij om bij de eerste gelegenheid, in de Memorie van Grieven, een beroep op die opzegging te doen, zoals zij heeft gedaan. Het hof dient daarover te beslissen op basis van de omstandigheden die zich tot op heden hebben voorgedaan (‘ex nunc’). [geïntimeerde] had zich daartegen op inhoudelijke gronden in de Memorie van Antwoord kunnen verweren, maar heeft dat nagelaten.

De conclusie

3.12

Het bestreden vonnis zal worden vernietigd. De vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. Het hof zal hem veroordelen tot betaling van de proceskosten van ’t Wisentbos in beide instanties (tariefgroep II, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep 2 punten).

4 De beslissing

Het hof;

1. vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad van 4 september 2019 en neemt de volgende beslissing:

2 wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;

veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten in hoger beroep. Tot nu toe worden die vastgesteld

in eerste aanleg op

nihil aan procedurele kosten (verschotten) en

€ 1.126,- aan salaris.

In hoger beroep op

€ 824,52 aan procedurele kosten (verschotten) en

€ 2.228,- aan salaris.

Deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;

3. veroordeelt [geïntimeerde] ook tot betaling van € 163,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,-- als [geïntimeerde] niet heeft betaald binnen 14 dagen nadat de deurwaarder deze uitspraak aan [geïntimeerde] bekend heeft gemaakt. Als daarna niet is betaald, dan worden die kosten verder verhoogd met de wettelijke rente;

4. verklaart de (proceskosten)veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

5. wijst af wat verder is gevorderd.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, O.E. Mulder en W.A. Zondag , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 november 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature