Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Faillissement bekrachtigd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.281.766

(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, C/16/20/289 F en C/16/20/290 F)

arrest van 5 oktober 2020

inzake

1 [appellant] ,

verder te noemen: [appellant] ,

en

2. [appellante] ,

verder te noemen: [appellante] ,

beiden wonende te [A] ,

appellanten,

advocaat: mr. S.G. Blasweiler,

en

1 de vennootschap onder firma Stoeterij M&M V.O.F.,

gevestigd te Hoogland,

2. de vennootschap onder firma Boerderij ’t Vossegat V.O.F,

gevestigd te Uddel, en

3. [geïntimeerde3] , handelend onder de naam Little Fox Reininghorses,

wonende te [B] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. J.A.J. Hooymayers.

Geïntimeerden zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid met “M&M c.s.” en ieder afzonderlijk als “M&M”, “’t Vossegat” en “ [geïntimeerde3] (Little Fox)”.

1 Het geding in eerste aanleg

Bij vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 augustus 2020 zijn [appellant] en [appellante] op verzoek van M&M c.s. in staat van faillissement verklaard. Daarbij is mr. P.A.M. Penders benoemd tot rechter-commissaris en is mr. L. van Dieren-Muller aangesteld tot curator.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Bij ter griffie van het hof op 11 augustus 2020 (per fax) en op 17 augustus 2020 (per gewone post) ingekomen verzoekschrift zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemde vonnissen en hebben zij het hof verzocht die vonnissen te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) opnieuw recht doende, de verzoeken tot faillietverklaring alsnog af te wijzen. Zij verzoeken het hof voorts om M&M c.s. te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure alsmede tot de faillissementskosten en de kosten van de curator.

2.2

Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van het verweerschrift van mr. Hooymayers van 9 september 2020 en van de brief van 22 september 2020 met bijlagen van de curator. Op de zitting heeft mr. Blasweiler een productie 10, inhoudend een mutatieoverzicht van IBAN dat bij brief van 22 september 2020 door ING aan [appellante] werd toegezonden, overgelegd. Dit stuk is toegevoegd aan het dossier.

2.3

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2020.

Verschenen zijn:

[appellant] en [appellante] in persoon, bijgestaan door mr. Blasweiler, voornoemd;

aan de zijde van geïntimeerden: de heer [C] (namens Stoeterij M&M V.O.F.), de heer [D] en mevrouw [E] (namens Boerderij ’t Vossegat V.O.F.) en mevrouw [geïntimeerde3] , handelend onder de naam Little Fox Reininghorses, vergezeld van haar partner de heer [F] , allen bijgestaan door mr. Hooymayers voornoemd;

Mr. Van Dieren-Muller in persoon, curator in het faillissement van [appellant] en [appellante] , bijgestaan door mr. M. Butôt.

3 De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1

[appellant] , geboren [in] 1972, en [appellante] , geboren [in] 1977, kunnen zich met hun faillietverklaringen niet verenigen. Zij hebben het volgende naar voren gebracht. Zij wonen met elkaar samen, maar ten aanzien van hen is geen sprake van een huwelijk of geregistreerd partnerschap en enige daarmee samenhangende vorm van gemeenschap van goederen, noch van fiscaal partnerschap of een samenlevingscontract. Bij de totstandkoming van de overeenkomsten met M&M c.s., waaruit de vorderingen zijn ontstaan die hebben geleid tot de faillissementen, heeft [appellante] uitsluitend gehandeld in opdracht van [appellant] . Het faillissement van [appellante] is volgens hen dus op die grond al onterecht. [appellante] heeft tijdens de rechtbankzitting, waar zij ook namens [appellant] het woord heeft gevoerd, onvoldoende gelegenheid gekregen om verweer te voeren en duidelijk te maken dat zij druk doende waren om de vorderingen alsnog te betalen. De vorderingen van M&M c.s. zijn nu, op een klein bedrag na, volledig betaald. Bovendien kan het paard dat [appellant] in eigendom heeft en op dit moment bij ’t Vossegat staat gestald, dienen tot zekerheid van betaling van de resterende, door [appellant] en [appellante] betwiste, vordering(en). Onder de gegeven omstandigheden is volgens [appellant] en [appellante] (het doorzetten van) de faillissementsaanvraag onnodig en onrechtmatig en heeft de rechtbank de faillissementen ten onrechte uitgesproken, redenen waarom niet zij, maar geïntimeerden in de kosten van het faillissement, de proceskosten en de kosten van de curator moeten worden veroordeeld.

3.2

Het hof oordeelt dat de stellingen van [appellant] en [appellante] niet tot vernietiging van de door de rechtbank uitgesproken faillietverklaringen kunnen leiden, zoals zij het hof hebben gevraagd. Het hof zal hierna uitleggen waarom niet.

3.3

Het hof vindt dat [appellant] en [appellante] niet hebben aangetoond dat [appellante] tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank geen gelegenheid heeft gekregen om haar standpunt, dat zij druk bezig was om betaling te regelen, naar voren te brengen. Naast het feit dat geïntimeerden (gemotiveerd) hebben betwist dat het op de rechtbankzitting is gegaan zoals [appellante] in hoger beroep zegt, stelt het hof vast dat uit de door [appellant] en [appellante] in hoger beroep overgelegde productie 5 en hun toelichting daarop blijkt dat zij hun standpunt (in verband met Corona-maatregelen) al voorafgaand aan de telefonische hoorzitting schriftelijk aan de rechtbank hadden overhandigd en dat zij daarin kenbaar hadden gemaakt dat zij graag een betalingsregeling wilden treffen. Daarnaast vermelden zij in hun toelichting in hoger beroep dat de rechter op de zitting heeft onderzocht of zij in staat waren om de openstaande bedragen af te lossen. Volgens het vonnis (onder 2.2) en volgens geïntimeerden heeft [appellante] toen laten blijken dat zij op dat moment de vorderingen niet ineens konden betalen. Dat bij de voorbereiding van de uitspraak door de rechtbank fundamentele rechtsbeginselen zouden zijn veronachtzaamd, is daarom naar het oordeel van het hof niet aangetoond. Daarom vindt het hof ook niet dat de faillissementsaanvraag onnodig was en de faillissementen ten onrechte zijn uitgesproken.

3.4

Het hof is het ook niet eens met de stelling van [appellante] dat zij niet failliet verklaard kan worden, omdat zij bij de met M&M c.s. gesloten overeenkomsten steeds heeft gehandeld namens [appellant] , zonder dat zij daarbij partij was. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en uit wat er ter zitting is verklaard, is gebleken dat ook [appellante] als contractspartij van M&M c.s. kan worden beschouwd. Zo is de stallingsovereenkomst met M&M door [appellant] ondertekend, maar wel op naam van zowel [appellant] als [appellante] gesteld, net als de facturen van M&M (verzoekschrift hoger beroep, productie 3). De aan de vorderingen van ’t Vossegat ten grondslag liggende overeenkomst is weliswaar niet op schrift gesteld, maar ook hier geldt dat de als onderdeel van het verzoek tot faillietverklaring overgelegde facturen (verzoekschrift hoger beroep, productie 3) steeds op naam van [appellant] en [appellante] (‘ [appellante] en [appellant] ’) zijn gesteld; dat deze overeenkomst exclusief met [appellant] (al of niet met hulp van vertegenwoordiging door [appellante] ) zou zijn afgesloten is niet gebleken of aannemelijk geworden. Daarnaast blijkt uit de hiervoor genoemde productie 5 en diverse e-mails (verweerschrift in hoger beroep, productie 3) dat [appellante] telkens spreekt over “mijn paard” en “mijn betalingsverplichting”, zich tegenover M&M c.s. ook altijd heeft opgeworpen als schuldenaar en tot aan deze procedure in hoger beroep ook nooit heeft ontkend schuldenaar te zijn. M&M c.s. hebben onder deze omstandigheden het vertrouwen mogen hebben dat [appellant] ook schuldenaar was. Tot slot is voor het oordeel van het hof ook van belang dat [geïntimeerde3] (Little Fox) op de zitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij in 2019 het paard [G] voor een bedrag van € 6.000,- aan [appellante] heeft verkocht en dat de desbetreffende koopovereenkomst door [appellante] is ondertekend. [appellante] heeft desgevraagd bevestigd dat zij genoemde koopovereenkomst heeft ondertekend. Het hof vindt dat uit deze feiten en omstandigheden, voldoende blijkt dat [appellante] ook als contractspartij van M&M c.s. is te beschouwen, zodat er op die grond geen belemmering was voor de rechtbank om [appellante] naast [appellant] in staat van faillissement te verklaren.

3.5

Het hof overweegt verder dat tussen [appellant] en [appellante] aan de ene kant en M&M c.s. aan de andere kant niet in geschil is dat de vorderingen van M&M’s op [appellant] en [appellante] ten tijde van het uitspreken van het faillissement bestonden. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank, nu aan alle vereisten daarvoor was voldaan, [appellant] en [appellante] op juiste gronden failliet heeft verklaard (zie artikel 6 lid 3 Faillissementswet).

Anders dan [appellant] en [appellante] in hoger beroep hebben betoogd, kan de omstandigheid dat zij - na de door de rechtbank uitgesproken faillietverklaringen - hun schulden aan M&M c.s. bijna volledig hebben voldaan en voor het overige zekerheid van betaling hebben gesteld, in hun geval niet tot vernietiging van de faillietverklaringen leiden. Nadat het faillissement is uitgesproken en de rechtstoestand van faillissement is ingetreden, moet het hof (gelet op onder meer het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1473 en 4 november 1949, ECLI:NL:HR:1949:78) namelijk rekening houden met de rechtspositie van alle schuldeisers van de failliet. De curator heeft in haar brief van 22 september 2020 het hof bericht dat zich inmiddels diverse schuldeisers hebben gemeld en dat op dat moment tegen Reijers een bedrag van € 56.531,82, tegen [appellante] een bedrag van € 20.442,92 en tegen hen gezamenlijk een bedrag van € 21.602,42 aan vorderingen was ingediend in het faillissement. De curator heeft ook geschreven dat [appellant] en [appellante] over onvoldoende activa en inkomsten beschikken om hun schuldeisers te kunnen betalen. [appellant] en [appellante] hebben ter zitting niet weersproken dat sprake is van opeisbare schulden aan verschillende crediteuren en daarmee van pluraliteit van schuldeisers. Ook hebben zij niet weersproken dat zij in een toestand verkeren te hebben opgehouden te betalen.

Met het oog op de faillietverklaring van [appellante] overweegt het hof ten overvloede nog dat daaruit ook volgt dat, ook als zou moeten worden aangenomen dat alleen [geïntimeerde3] (Little Fox) een vordering op [appellante] had (wat [appellante] ter zitting heeft erkend) het tegen haar uitgesproken faillissement in hoger beroep in stand dient te blijven.

3.6

Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat summierlijk is gebleken van het bestaan van de vorderingen van M&M c.s. op [appellant] en [appellante] ten tijde van de aanvraag van het faillissement en daarnaast van het bestaan van feiten of omstandigheden die aantonen dat [appellant] en [appellante] elk in de toestand verkeren dat zij hebben opgehouden te betalen, zodat de vonnissen zullen worden bekrachtigd.

3.7

Naar het oordeel van het hof is van onrechtmatig handelen aan de zijde van M&M c.s. niet gebleken. Het staat iedere concurrente schuldeiser in beginsel vrij om het faillissement van zijn schuldenaar aan te vragen. Uit de stukken en op de zitting van het hof is bovendien gebleken dat M&M c.s. aan [appellant] en [appellante] diverse mogelijkheden hebben geboden om de vorderingen betaald te krijgen, zodat een faillissementsaanvraag had kunnen worden voorkomen. [appellant] en [appellante] hebben van deze mogelijkheden geen gebruik gemaakt. Het hof wijst om deze redenen de vordering van [appellant] en [appellante] tot veroordeling van M&M c.s. in de kosten van het faillissement, de proceskosten en de kosten van de curator af. Het hof ziet in het onderhavige geval evenmin aanleiding om een proceskostenveroordeling ten laste van [appellant] en [appellante] uit te spreken, zoals door M&M c.s. is verzocht. M&M c.s. behoudt de mogelijkheid om haar vordering ter zake in te dienen bij de curator.

4 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 augustus 2020;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. I. Brand, H.C. Frankena en J.G.B. Pikkemaat, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Frankena en op

5 oktober 2020 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature