U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Aan de gronden voor een gezagsbeëindigende maatregel wordt voldaan. Toch aanhouding van de zaak omdat de plaatsing va de kinderen bij de pleegouders onder druk staat en de GI - ook bij de ouders - onderzoek wil doen naar een nieuwe plaatsing van de kinderen.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.270.630/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 127429)

beschikking van 19 mei 2020

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: voorheen mr. P.J. Jans te Groningen, thans mr. F. Pool te Rotterdam,

en

de raad voor de kinderbescherming,

regio Noord Nederland, locatie Groningen,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de raad,

en

[verweerder] ,wonende te [B] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de vader,

advocaat: mr. M.M. Wiersema te Assen.

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1 [de pleegouders] ,

wonende te [C] ,

verder te noemen: de pleegouders,

2. vanaf de datum van deze beschikking:

de gecertificeerde instellingstichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,

kantoorhoudende te Groningen,

verder te noemen: de GI.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 2 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 december 2019;

- het verweerschrift van de raad met productie(s);

- een brief van mr. Jans van 4 december 2019 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Pool van 25 februari 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Pool van 27 februari 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Pool van 2 maart 2020 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 12 maart 2020 plaatsgevonden.

Verschenen zijn:

- de moeder in persoon, bijgestaan door haar advocaat;

- de heer [D] namens de raad;

- de vader in persoon, bijgestaan door zijn advocaat;

- mevrouw [E] en mevrouw [F] namens de GI.

De begeleider van de moeder (de heer [G] van [H] ) en de begeleidster van de vader (mevrouw [I] van [J] ) zijn tot de besloten zitting toegelaten als toehoorders.

2.3

Na de zitting heeft het hof (op eigen verzoek) nog de volgende stukken ontvangen:

- een brief van de raad van 19 maart 2020 met het nader standpunt van de raad;

- een journaalbericht van mr. Pool van 6 april 2020 met een reactie op het nader standpunt van de raad en met productie(s);

- een brief van de GI van 16 april 2020 met een reactie op het nader standpunt van de raad.

2.4

Gelet op de beslissing van het hof heeft het hof de GI vanaf de datum van deze beschikking als belanghebbende aangemerkt.

3 De feiten

3.1

De moeder en de vader zijn de ouders van:

- [de minderjarige1] , geboren [in] 2005 (verder: [de minderjarige1] );

- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012 (verder: [de minderjarige2] );

- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 (verder: [de minderjarige3] ).

3.2

De moeder heeft uit een eerdere relatie nog een meerderjarige dochter: [de meerderjarige] , geboren [in] 1999 (verder: [de meerderjarige] ). De vader heeft [de meerderjarige] erkend.

De moeder heeft sinds oktober 2015 een relatie met haar huidige partner. Deze partner heeft een verslavingsgeschiedenis. Zij wonen niet samen.

3.3

De moeder en de vader hebben in 2008 en 2009 met [de meerderjarige] en [de minderjarige1] in gezinskliniek [K] van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) verbleven. Na deze opname zijn de ouders beschermd gaan wonen in [L] .

3.4

Nadat de ouders in 2014/2015 feitelijk uit elkaar zijn gegaan, is de moeder met [de meerderjarige] , [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] naar [M] verhuisd. De vader woont sindsdien te [B] in een begeleide woonvorm van [J] . Begin 2016 is de moeder met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] naar [B] verhuisd. [de meerderjarige] is in [M] bij een oom en tante moederszijde gaan wonen en [de minderjarige1] is bij de vader gaan wonen.

3.5

Nadat de moeder eind 2016 een sterke terugval heeft gehad in drugsgebruik is zij eind januari 2017 met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] opgenomen in gezinskliniek [N] van VNN. Haar partner is betrokken bij de behandeling. Zij hebben ongeveer een jaar in [N] verbleven. [N] heeft na dit jaar, gelet op de eigen persoonlijkheidsproblematiek van de moeder en haar verslavingsproblematiek, een negatief advies uitgebracht over het opgroeien van de kinderen bij de moeder.

3.6

Bij beschikking van 3 oktober 2018 zijn [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld en is een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De termijn van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is laatstelijk bij beschikking van 2 oktober 2019 verlengd tot 3 oktober 2020.

3.7

[de minderjarige2] en [de minderjarige3] wonen sinds januari 2018 - eerst op vrijwillige basis en sinds oktober 2018 in het gedwongen kader - bij de pleegouders (oom en tante vaderszijde, een perspectiefbiedend pleeggezin). Ter zitting van het hof is gebleken dat de plaatsing van de kinderen bij dit pleeggezin onder druk staat.

3.8

De vader heeft eens per twee weken een weekend omgang met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De moeder heeft eens per twee weken gedurende een dagdeel begeleide omgang met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] en belt één keer per week met de kinderen.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking van 2 oktober 2019 heeft de rechtbank:

- het gezag van de moeder over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd;

- het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de vader over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] afgewezen;

- de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.2

De moeder is met ongenummerde grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de beëindiging van haar gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De moeder verzoekt het hof (zo leest het hof:) de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] af te wijzen, kosten rechtens.

4.3

De raad voert verweer en verzoekt het hof (zo leest het hof:) de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

4.4

De GI verzoekt de zaak aan te houden in afwachting van het onderzoek dat zij gaat doen naar de vervolgplek voor de kinderen. De GI gaat de ouders betrekken bij dit onderzoek.

4.5

De vader refereert zich aan het oordeel van het hof.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

b. de ouder het gezag misbruikt.

5.2

Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.

5.3

Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op goede gronden kunnen beslissen dat het gezag van de moeder over [de minderjarige2] en [de minderjarige3] beëindigd moet worden. De kinderen hebben vanaf hun geboorte niet kunnen rekenen op ouders die de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding kunnen dragen. Beide ouders hadden (en de moeder heeft) verslavingsproblematiek en bij de moeder is sprake van complexe persoonlijkheids-problematiek, waaronder stemmingswisselingen. Bij toename van stress vervalt zij in impulsief gedrag, negatieve stemming en gedrag dat gericht is op bevrediging van de eigen behoefte. Daardoor verloopt de aansluiting met haar kinderen minder goed, neemt haar beschikbaarheid als goed genoeg ouder af, zijn haar opvoedvaardigheden onvoldoende en neemt de onveiligheid van de kinderen toe. Er was sprake van verwaarlozing in de vroege jeugd van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

Beide kinderen wonen inmiddels al meer dan twee jaar bij de pleegouders. Hun ontwikkeling is in die periode goed vooruit gegaan. Het is in hun belang dat hun verblijf in het pleeggezin wordt gegarandeerd en de hechting niet wordt doorbroken.

5.4

Ter zitting is door de GI echter meegedeeld dat de plaatsing bij de pleegouders onder druk staat. De pleegouders hebben aangegeven dat zij aanlopen tegen het gedrag van [de minderjarige2] . Er zijn vermoedens van ADHD en een verstoorde hechting. Zij hebben aangegeven niet langer een perspectiefbiedend pleeggezin voor beide kinderen te kunnen zijn, misschien wel alleen voor [de minderjarige3] . Dit betekent dat gekeken moet worden naar wat nu en in de toekomst de beste plek voor de kinderen zal zijn en wat zij nodig hebben van hun opvoeders. Omdat de situatie van de moeder de laatste tijd sterk verbeterd is en de vader een gezaghebbende ouder is die inmiddels in staat is voor zijn oudste zoon [de minderjarige1] te zorgen, wil de GI bij dat onderzoek de wensen van beide ouders meenemen en bezien wat zij voor hun kinderen hierin kunnen betekenen. De moeder woont na het doorlopen van een Detox sinds mei 2019 bij [H] . Zij heeft een beschermd wonen indicatie en krijgt van [H] woonbegeleiding op maat.

De moeder is bezig met de afbouw van haar methadongebruik, gaat dagelijks naar de werkplaats en heeft hulp voor haar problematische schulden.

Op dit moment ziet de GI geen mogelijkheden voor plaatsing bij één van de ouders. Na de omgang met één van de ouders laten de kinderen namelijk ontregeld gedrag zien. Wel wil de GI opvoedkundige ondersteuning inzetten bij beide ouders gericht op het beter invullen van de omgang en wil zij duidelijkheid krijgen over de pedagogische vaardigheden van de ouders. De GI gaat ervan uit dat binnen een half jaar duidelijk zal zijn wat het perspectief van de kinderen is en vraagt het hof het gezag van de moeder gedurende die tijd niet te beëindigen.

5.5

Uit de informatie die bekend is over de moeder volgt dat er bij de moeder sprake is van achterliggende problematiek. [N] heeft destijds geconcludeerd dat de moeder kwaliteiten heeft als opvoeder, liefdevol naar de kinderen is als zij rust ervaart en leerbaar is. Maar ook dat zij door haar eigen problematiek niet in staat is voltijd opvoeder te zijn van de kinderen, ook niet in een beschermde woonvorm. Inmiddels lijkt de moeder stappen te ondernemen om aan de achterliggende problematiek te werken. Zo heeft het hof begrepen dat er binnenkort een diagnostisch onderzoek zal plaatsvinden van de moeder en dat zij een eerste intake heeft gehad bij de GGZ voor psychotherapie en rouwverwerking.

5.6

Nu er naar een nieuwe plek voor de kinderen moet worden gezocht en niet uitgesloten is dat de ouders wellicht een grotere rol in het leven van de kinderen zullen krijgen (wat voor de moeder bijvoorbeeld kan betekenen dat er een ruimere omgangsregeling komt), zal het hof gevolg geven aan het verzoek van de GI en de beslissing over de gezagsbeëindiging van de moeder aanhouden. Het hof verwacht van de moeder dat zij zal meewerken aan de onderzoeken en hulpverlening die de GI noodzakelijk en/of wenselijk acht, ook wanneer zij daar zelf anders over denkt, en dat zij de grenzen van de vader en pleegouders in haar wens tot omgang met de kinderen respecteert. De kinderen zal zij niet moeten belasten met haar wens dat zij op termijn bij haar komen wonen. Verder zal de moeder inzicht moeten geven aan de GI in haar diagnostiek en behandeling, alsmede haar positieve ontwikkelingen moeten vasthouden en voortzetten.

6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de beslissing in deze zaak zes maanden gerekend vanaf de mondelinge behandeling aanhouden.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

houdt de zaak aan;

verzoekt de GI om het hof uiterlijk op 12 september 2020 schriftelijk te informeren over het verloop en de uitkomsten van het onder rechtsoverweging 4.4 en 5.4 genoemde onderzoek en deze bevindingen ook aan alle partijen te zenden;

stelt de partijen in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van het schriftelijk bericht van de GI daarop te reageren en deze reactie aan alle partijen toe te zenden;

bepaalt dat de behandeling van de zaak zal worden voortgezet op een na ontvangst van de uitlatingen van partijen te bepalen datum, waarvoor zij zullen worden opgeroepen;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en G.B.A. Brummer, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 19 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature