Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij de berekening van de partneralimentatie houdt het hof rekening met het loon dat de man als pensioengerechtigde nog steeds verdient. Door de jusvergelijking wordt het bedrag aan alimentatie verlaagd. In verband met de verdeling moet de man inzicht verschaffen in het Indonesisch recht.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummers gerechtshof 200.259.051/01 en 200.259.053/01

(zaaknummer rechtbank 169904)

beschikking van 7 mei 2020

inzake

[verzoekster] ,

wonende op een geheim adres,

verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. S.A. Merhottein te Bloemendaal,

en

[verweerder] ,

wonende te [A] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. K.H.P. Selcraig te Zwolle.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 15 maart 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 april 2019;

- het verweerschrift met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Merhottein van 18 juni 2019 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Merhottein van 23 januari 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Merhottein van 27 januari 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Selcraig van 28 januari 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Selcraig van 31 januari 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Merhottein van 3 februari 2020 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Merhottein van 3 februari 2020;

- een journaalbericht van mr. Selcraig van 4 februari 2020.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 5 februari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw werd tevens vergezeld van de ter zitting beëdigde mevrouw [B] , tolk in de Indonesische taal (Bahasa Indonesia). Mr. Merhottein heeft het woord gevoerd mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotities.

3 De feiten

3.1

Partijen zijn [in] 2004 met elkaar gehuwd in wettelijke gemeenschap van goederen.

3.2

Bij beschikking van 17 april 2015 heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 13 mei 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3

De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Indonesische nationaliteit.

4 De omvang van het geschil

4.1

In geschil is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie ) en de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen op het punt van onroerend goed in Indonesië. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking de verzoeken van de vrouw hierover afgewezen.

4.2

De vrouw verzoekt de beschikking van de rechtbank van 15 maart 2019 te vernietigen voor zover het de beslissing inzake het onroerend goed in Indonesië en de partneralimentatie betreft en in zoverre opnieuw beslissende haar verzoek toe te wijzen tot

I. het vaststellen van een verplichting ten laste van de man tot het bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en het te betalen bedrag vast te stellen op € 513,-, althans op een zodanig bedrag dat uw hof in goede justitie juist acht;

II. het gelasten van de man om informatie te verstrekken over het aandeel van de man in de nalatenschap van zijn ouders, meer specifiek om aan te geven welke bestanddelen deel uit maken van de nalatenschap in Indonesië;

III. het benoemen van een onafhankelijke deskundige die de bestanddelen van de nalatenschap zal taxeren;

IV. het veroordelen van de man tot voldoening van de helft van de getaxeerde waarde van het aandeel van de man in de nalatenschap binnen twee weken na afgifte van de beschikking aan de vrouw te voldoen;

V. veroordeling van de man in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de kosten van beslag.

Ter zitting heeft de vrouw haar verzoek terzake de partneralimentatie vermeerderd, in die zin dat zij verzoekt deze op € 975,- netto per maand vast te stellen.

4.3

De man heeft verweer gevoerd en verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te

verklaren in haar verzoeken, dan wel haar verzoeken af te wijzen als ongegrond en onbewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

Partneralimentatie

De vermeerdering van het verzoek door de vrouw

5.1

Hoewel het verzoek tot vermeerdering pas ter zitting is gedaan, acht het hof dit verzoek niet in strijd met de goede procesorde. De wijziging betreft een verhoging van de partneralimentatie en is gebaseerd op de gegevens die de man pas bij journaalbericht van 28 januari 2020 heeft overgelegd. De man heeft voldoende gelegenheid gehad om op het verzoek te reageren. De man is dan ook niet onredelijk bemoeilijkt in zijn verdediging. Het hof zal daarom beslissen op het gewijzigde verzoek van de vrouw.

Ingangsdatum

5.2

Nu de vrouw heeft verzocht als ingangsdatum van de partneralimentatie de datum van indiening van het beroepschrift, 29 april 2019, aan te houden en de man hiertegen onvoldoende heeft ingebracht, zal het hof hiervan uitgaan.

De behoefte van de vrouw

5.3

Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de behoefte van de vrouw in 2014 € 2.261,- netto per maand bedroeg. Geïndexeerd naar 2019 bedraagt haar behoefte (afgerond) € 2.440,- netto per maand.

De behoeftigheid

5.4

Niet langer in geschil is dat de vrouw redelijkerwijs niet in staat is voldoende inkomsten te verwerven om volledig in haar behoefte te voorzien.

5.5

Uit de rapportage van het UWV van 18 juli 2019 blijkt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de vrouw voor de WIA per 10 december 2018 is bijgesteld naar 80 tot 100%. Gelet op de ingangsdatum van de partneralimentatie zal het hof uitgaan van de WIA-uitkering van de vrouw in 2019 van afgerond € 2.429,- bruto per maand, zoals blijkt uit de overgelegde specificaties van november en december 2019, te vermeerderen met 8% vakantiegeld. Ook zal het hof rekening houden met een pensioenuitkering van de vrouw van afgerond € 2.001,- bruto per jaar, zoals blijkt uit de door de vrouw overgelegde stukken. Het hof berekent het netto besteedbaar inkomen van de vrouw in 2019 op € 1.902,- per maand. Het hof verwijst naar de aangehechte berekening.

5.6

De resterende behoefte van de vrouw aan een bijdrage in haar levensonderhoud bedraagt daarom (€ 2.440,- min € 1.902,- is) € 538,- netto per maand. Gebruteerd bedraagt deze bijdrage € 1.054,- per maand.

De draagkracht van de man

5.7

Gelet op de ingangsdatum van de partneralimentatie zal het hof bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan van zijn inkomsten over 2019.

5.8

Beide partijen zijn in hun draagkrachtberekening over 2019 uitgegaan van een AOW-uitkering van de man in 2019 van € 15.459,- bruto per jaar. Het hof zal ook van dit bedrag uitgaan.

5.9

Voor wat betreft de pensioenuitkering van PMT zal het hof evenals de man uitgaan van een bedrag van € 11.857,- bruto per jaar, nu uit de overgelegde specificatie van april 2019 blijkt dat hij - net als in 2018 - een pensioenuitkering van € 988,10 bruto per maand, ofwel € 11.857,- per jaar ontvangt.

5.10

Ook zal het hof een bedrag van afgerond € 15.247,- aan inkomsten uit het dienstverband van de man bij [C] B.V. (hierna: [C] ) in aanmerking nemen, nu dit bedrag als loon in de cumulatieven van de salarisspecificatie van december 2019 staat vermeld en partijen het over de hoogte van dit bedrag eens zijn. Weliswaar is de man, gelet op zijn pensioengerechtigde leeftijd, niet verplicht om te werken, maar het hof ziet daarin geen aanleiding om de inkomsten bij [C] buiten beschouwing te laten. Voor zover de man heeft aangevoerd dat hij in 2020 minder uren bij [C] werkzaam is dan in 2019, heeft hij die stelling onvoldoende nader onderbouwd.

5.11

Voor zover de man voorts heeft aangevoerd dat geen rekening dient te worden gehouden met zijn inkomsten bij [C] , omdat hij wanneer hij dat wil met zijn werkzaamheden kan stoppen, volgt het hof hem daarin niet. Zolang de man werkzaamheden voor [C] verricht en daarvoor wordt betaald, verhoogt dit immers zijn draagkracht. Het hof is evenwel van oordeel dat geen rekening dient te worden gehouden met de inkomsten van de man bij [C] vanaf het moment dat de man definitief uit dienst treedt bij [C] . De man zal dit door middel van een aan de vrouw te overhandigen schriftelijke verklaring van [C] dienen aan te tonen. Uit deze verklaring moet blijken dat het dienstverband wordt beëindigd, en ook niet meer zal worden hervat.

5.12

Voor zover de vrouw heeft aangevoerd dat de man nog betaalde werkzaamheden verricht bij [D] , acht het hof die stelling op grond van de stukken en de behandeling ter zitting niet aannemelijk. Uit een door de man overgelegde e-mail van 28 januari 2020 van de boekhouder van [D] blijkt dat de man per 31 december 2013 bij [D] uit dienst is getreden. De vrouw heeft aangevoerd dat de man bij [D] zwart heeft gewerkt, maar de man heeft dat bestreden. De vrouw heeft een e-mail van 18 juli 2019 van de [D] overgelegd waarbij het werkrooster van augustus 2019 naar de medewerkers is verstuurd. Weliswaar staat op het werkrooster een zekere [E] vermeld, maar de man heeft daartegen ingebracht dat er een andere [E] bij [D] werkzaam is. Uit de e-mail blijkt dat het rooster naar " [verweerder] " is verzonden, met als e-mailadres de naam van de vrouw en de provider. De man heeft ter zitting verklaard dat het voor hem een raadsel is dat " [verweerder] " bij de geadresseerden is genoemd. Wel is het zo dat hij in het verleden met de vrouw bij de [D] heeft gewerkt. De man heeft aangegeven dat hij contact heeft opgenomen met de [D] om te vragen of het rooster van zijn naamgenoot bij hem terecht is gekomen. Door [D] is hem meegedeeld dat de e-mail per ongeluk naar de vrouw was verzonden. Dit is voor hem de reden geweest dat hij [D] heeft verzocht om een verklaring op te stellen dat hij daar niet meer werkzaam was, aldus de man. Dat de man niet de waarheid spreekt en in de avonduren werkzaam is bij de [D] , zoals de vrouw heeft verklaard, is daarmee onvoldoende komen vast te staan.

5.13

Gelet op het voorgaande gaat het hof uit van een bruto inkomen van de man over 2019 van in totaal € 42.563,-.

Overige lasten

5.14

Bij de beoordeling van de draagkracht van de man met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting om bij te dragen in het levensonderhoud van zijn gewezen echtgenote dient in beginsel rekening te worden gehouden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen.

5.15

Het hof acht het redelijk om bij zowel de man als de vrouw - zie hierna in het kader van de jusvergelijking - rekening te houden met een woonlast van € 600,- per maand, waarbij geen huurtoeslag in aanmerking wordt genomen. Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de situatie van de man en de vrouw feitelijk gelijk is. De vrouw heeft aangevoerd dat zij bij een kennis woont totdat zij een betaalbare woning heeft gevonden en dat zij € 600,- per maand bijdraagt in de woonkosten. De man heeft aangegeven dat hij steeds op verschillende adressen woont en ook kosten heeft, in die zin dat hij hoge gebruikerskosten heeft. Nu de man noch de vrouw over een vast woonadres beschikt, acht het hof het redelijk hun woonlasten gelijk te trekken.

Voor zover de vrouw ter zitting heeft aangevoerd dat de man van plan is naar Indonesië te vertrekken en dat daarom de Big Mac index op zijn woonlasten in Indonesië dient te worden toegepast ingeval wordt uitgegaan van forfaitaire woonlasten, gaat het hof daaraan voorbij nu dit een onzekere, toekomstige omstandigheid betreft waarop niet vooruit kan worden gelopen.

5.16

Niet in geschil is dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag van € 142,- per maand aan premie ziektekostenverzekering en een bedrag van € 32,- per maand aan verplicht wettelijk eigen risico, een en ander verminderd met de zorgtoeslag van € 40,- per maand.

5.17

Aan zowel de zijde van de man als de vrouw zal rekening worden gehouden met een bedrag van € 114,- per maand aan advocaatkosten.

5.18

Het hof houdt, evenals partijen, rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.

Jusvergelijking

5.19

Uit de draagkrachtberekening blijkt dat de man met ingang van 29 april 2019 € 1.103,- bruto per maand beschikbaar heeft voor partneralimentatie. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de ouderenkorting. Het hof verwijst naar de aangehechte berekening.

5.20

In navolging van de man zal ook het hof een jusvergelijking maken. Aan de zijde van de vrouw wordt daarbij rekening gehouden met een woonlast van € 600,- per maand - zoals hiervoor overwogen -, de door de vrouw gestelde en door de man niet bestreden zorgpremie van € 143,- per maand en advocaatkosten van € 114,- per maand. Het hof verwijst naar de aangehechte berekening.

5.21

Uit deze berekening blijkt dat de vrouw bij een alimentatie van € 1.103,- bruto per maand meer vrij te besteden overhoudt dan de man. Bij een alimentatie van € 861,- bruto per maand hebben partijen een gelijke vrije ruimte. Nu de onderhoudsgerechtigde niet in een betere financiële positie behoeft te worden gebracht dan de onderhoudsplichtige zal het hof de partneralimentatie met ingang van 29 april 2019 op € 861,- bruto per maand vaststellen.

De verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap

5.22

Voor zover de vrouw grieft over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking - in het bijzonder dat de rechtbank de beslissing op het punt van het onroerend goed in Indonesië niet heeft gemotiveerd - heeft de vrouw geen belang bij behandeling van haar grief. Zij heeft in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is in de gelegenheid gesteld haar inhoudelijke bezwaren tegen de bestreden beschikking kenbaar te maken. Van deze gelegenheid heeft zij gebruik gemaakt. De procedure in hoger beroep strekt er bovendien mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.

5.23

Ten aanzien van het verzoek van de vrouw om gelet op het bepaalde in artikel 1:83 van het Burgerlijk Wetboek te gelasten dat de man informatie verstrekt over zijn aandeel in de nalatenschap van zijn ouders, in die zin dat hij dient aan te geven welke bestanddelen deel uitmaken van de nalatenschap in Indonesië, overweegt het hof als volgt.

5.24

De vader van de man is overleden in 1995. De nalatenschap van de moeder van de man, overleden in 2007, is opengevallen tijdens het huwelijk van partijen. De ouders van de man bezaten onroerend goed in Indonesië en dit onroerend goed behoorde tot hun nalatenschap. Om welk onroerend goed het gaat is evenwel onduidelijk. De vrouw wenst daarover nadere informatie te ontvangen.

5.25

De man stelt zich op het standpunt dat hij geen onroerend goed in Indonesië in eigendom heeft en dat er daarom geen sprake kan zijn van verdeling daarvan. De man voert aan dat hij naar ongeschreven volksrecht in Indonesië (Adat-recht) afstand van zijn erfdeel heeft gedaan en dat de goederen van de nalatenschap zijn overgedragen aan zijn broer [F] . De vrouw heeft hiertegenover gesteld, onderbouwd met een verklaring van een door haar ingeschakelde Indonesische advocaat, dat de man naar Indonesisch staatsrecht alleen afstand heeft kunnen doen door middel van een tijdig opgestelde notariële akte. Omdat deze akte er niet is, is de man volgens de vrouw nog steeds eigenaar van het onroerend goed en komt dit goed daarom voor verdeling in aanmerking.

5.26

Het is hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat hij rechtsgeldig afstand heeft gedaan van zijn erfdeel, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. De door de man overgelegde verklaring dat de kinderen, op broer [F] na, afstand hebben gedaan van hun erfdeel en dat de goederen van de nalatenschap zijn overgedragen aan broer [F] , acht het hof niet afdoende.

5.27

Nu onduidelijk is of en in hoeverre er sprake is (geweest) van een aandeel van de man in de nalatenschap van zijn ouders dat mogelijk in de verdeling dient te worden betrokken, ziet het hof aanleiding de man op te dragen te onderbouwen welke erfrechtelijke bepalingen naar Indonesisch recht (overheids- of adatrecht of wellicht een mengvorm van beide) op de vererving van toepassing zijn en wat deze bepalingen inhouden. Daarbij moet met name rekening worden gehouden met de regio waar de ouders van de man gewoond hebben, met hun religie, afkomst, maatschappelijke positie en andere relevante feiten en omstandigheden. Wanneer de man deze vragen niet zodanig beantwoordt dat het hof op dit punt kan beslissen, zal wellicht een advies aan het Internationaal Juridisch Instituut moeten worden gevraagd; het staat de man vrij dat instituut reeds in deze fase van de procedure daarom te vragen.

5.28

Daarnaast dient de man aanvullende stukken te verstrekken, zoals de vrouw ook heeft verzocht. De vrouw heeft informatie verzocht over het aandeel van de man in de nalatenschap van zijn ouders, meer specifiek over de bestanddelen van de nalatenschap in Indonesië. Blijkens de grieven en de daarop gegeven toelichting spitst het verzoek van de vrouw zich toe op een perceel grond op de Molukken. Het hof leest het verzoek van de vrouw aldus dat zij verifieerbare stukken wenst te ontvangen waaruit blijkt of de moeder van de man ten tijde van haar overlijden in 2007 een perceel grond op de Molukken in eigendom had welk perceel vervolgens deel is gaan uitmaken van haar nalatenschap en om welk perceel het gaat. Het hof zal de man opdragen deze stukken over te leggen. Indien blijkt van een tot de nalatenschap van de moeder van de man behorend perceel grond dient de man voorts verifieerbare stukken over te leggen waaruit blijkt dat hij, zoals hij stelt, rechtsgeldig afstand heeft gedaan van zijn erfdeel. Alle stukken dienen voorzien te zijn van een beëdigde vertaling in het Nederlands of, als dat niet mogelijk is, Engels.

5.29

Na indiening door de man van de verzochte informatie en stukken zal de vrouw vervolgens de gelegenheid krijgen om op de door de man ingediende informatie en stukken te reageren.

6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor wat betreft de partneralimentatie en in zoverre beslissen als hierna vermeld, en de beslissing inzake de verdeling aanhouden.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 15 maart 2019, voor zover het de partneralimentatie betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 29 april 2019 als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 861,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

houdt de beslissing ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan;

draagt de man op te onderbouwen welke erfrechtelijke bepalingen naar Indonesisch recht (overheids- of adatrecht of wellicht een mengvorm van beide) op de vererving van toepassing zijn en wat deze bepalingen inhouden, met inachtneming van wat is vermeld in rechtsoverweging 5.27;

draagt de man op verifieerbare stukken - alle voorzien van een beëdigde Nederlandse of, als dat mogelijk is, Engelse vertaling - over te leggen waaruit blijkt of de moeder van de man ten tijde van haar overlijden in 2007 een perceel grond op de Molukken in eigendom had welk perceel vervolgens deel is gaan uitmaken van haar nalatenschap en om welk perceel het gaat; ingeval blijkt van een tot de nalatenschap van de moeder van de man behorend perceel grond dient de man voorts verifieerbare stukken over te leggen waaruit blijkt dat hij, zoals hij stelt, rechtsgeldig afstand heeft gedaan van zijn erfdeel;

bepaalt dat de man alle stukken uiterlijk op 15 juli 2020 aan het hof en de vrouw dient te verstrekken;

stelt de vrouw in de gelegenheid uiterlijk veertien dagen na ontvangst van de hiervoor genoemde stukken door het hof, op die stukken te reageren;

bepaalt dat het hof de zaak vervolgens zal afdoen op een dan door het hof te bepalen wijze.

Deze beschikking is gegeven door mr. C. Koopman, mr. J.D.S.L. Bosch en M. Weissink, bijgestaan door mr. I.M. Klaver als griffier, en is op 7 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature