U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Het hof acht poging tot afpersing bewezen.

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000679-18

Uitspraak d.d.: 11 februari 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 30 januari 2018 met parketnummer 05-780007-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1976,

wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.A. Beukers-Bouten en, namens de benadeelde partij [benadeelde] , door zijn advocaat mr. M.S. Rozenbeek naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

primair:hij op of omstreeks 26 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, te Nijmegen, althans in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich heeft opgehouden in een woning (aan de [adres] ) en/of aldaar die [benadeelde] heeft opgewacht (zulks terwijl die [benadeelde] – conform te voren gemaakte afspraak – naar die woning was/werd gelokt), waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) – nadat die [benadeelde] was gearriveerd en/of in die woning was binnengelaten – die [benadeelde] (bij de keel/hals) hebben/heeft vastgepakt en/of een kussensloop/zak, althans een dergelijk voorwerp, over zijn hoofd hebben/heeft getrokken en/of een kussen op zijn hoofd hebben/heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] bijna geen adem kon halen) en/of de handen/polsen en/of benen van die [benadeelde] – met tape/touw – hebben/heeft vastgebonden en/of die [benadeelde] hebben/heeft geschopt, geslagen en/of gestompt en/of die [benadeelde] met een (klauw-)hamer en/of een pistool/revolver, althans met enig voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam hebben/heeft geslagen en/of een pistool/revolver, althans een dergelijk voorwerp, tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde] hebben/heeft gedrukt/gehouden en/of (daarbij) tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: "bek houden of ik/we schiet(en) een kogel door je kop heen, bambam" en/of "jij hebt geld, hoeveel, waar ligt het"? en/of "je moet goede antwoorden geven, anders schiet(en)/ma(a)k(en) ik/we jouw knieën kapot" en/of "als je aangifte doet, dan schieten we je kapot", althans dergelijke dreigende woorden hebben/heeft geuit, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair:hij op of omstreeks 26 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, te Nijmegen, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk [benadeelde] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die [benadeelde] in een woning (aan de [adres] ) hebben/heeft vastgepakt en/of (vervolgens) die [benadeelde] aldaar op een bed hebben/heeft gegooid/gelegd en/of de handen/polsen en/of benen van die [benadeelde] – met tape/touw – hebben/heeft vastgebonden en/of die [benadeelde] (aldus) hebben/heeft belet zich in vrijheid te bewegen en/of die woning te verlaten;

en/of

hij op of omstreeks 26 april 2014, althans in of omstreeks de maand april 2014, te Nijmegen, althans in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

opzettelijk mishandelend [benadeelde] (bij de keel/hals) heeft vastgepakt en/of een kussensloop/zak, althans een dergelijk voorwerp, over zijn hoofd heeft getrokken en/of een kussen op zijn hoofd heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] bijna geen adem kon halen) en/of die [benadeelde] heeft geschopt, geslagen en/of gestompt en/of die [benadeelde] met een (klauw-)hamer en/of een pistool/revolver, althans met enig voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [benadeelde] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.

De raadsvrouw van verdachte heeft – zoals weergegeven in de pleitnota – betoogd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte een verwijtbare rol heeft gehad bij de poging tot afpersing. Daarnaast is er geen technisch bewijs en er is geen herkenning. Tevens is door de raadsvrouw een alternatief scenario geschetst, waarin de aanwezigheid van verdachte op de plaats delict en het feit dat hij is weggevlucht, verklaard wordt. Ook is er geen sprake van medeplegen. De raadsvrouw concludeert dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem tenlastegelegde.

Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak

van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof het volgende.

Voor het bewijs volgt het hof, met enkele aanpassingen, de overwegingen van de rechtbank voor zover zij hieronder weergegeven en neemt deze over. De rechtbank overwoog:

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Na een melding van een bewoonster op 26 april 2014, om 03.52 uur, horen verbalisanten dat de deur van de flat aan de [adres] (de woning van medeverdachte [medeverdachte] ) van het nachtslot wordt gedraaid en zien zij dat een negroïde man de deur opendoet. Deze man heeft bloed op zijn jas, ter hoogte van zijn borst en bloed op zijn beide handen. Later blijkt deze man verdachte te zijn. Verbalisanten horen hulpgeroep vanuit de woning en zeggen verdachte aan te wachten in de slaapkamer. Verdachte geeft geen gehoor aan dit bevel en verlaat de woning. Verbalisanten treffen in de woonkamer van de flat een man aan die op een bed ligt en die een hevig bebloed gezicht heeft. De voeten van de man zijn aan elkaar gebonden met een blauw koord en om de polsen van de man zit gele tape. Onder het hoofdkussen ligt een plas bloed op het matras. De man heet [benadeelde]. Verbalisanten verklaren dat zij naast [benadeelde] en verdachte niemand anders in de woning hebben aangetroffen .

Beoordeling door de rechtbank

Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij in de nacht van vrijdag 25 april op zaterdag 26 april 2014 om ongeveer 01.30 uur met een in het onderzoek verder onbekend gebleven meisje, [naam] genaamd, op haar verzoek, naar de flat aan de [adres] is gegaan om daar een vriendin van deze [naam] op te halen. Daar aangekomen heeft [benadeelde] zijn auto voor de deur van het flatgebouw geparkeerd en zag hij dat de sleutels van de flat vanaf het balkon van de derde verdieping naar [naam] werden gegooid door een meisje. [benadeelde] heeft voorts verklaard dat [naam] en het andere meisje, dat – gelet op haar eigen verklaring – [getuige 2] moet zijn geweest, op een bepaald moment uit de kamer weggingen. [benadeelde] liep op dat moment naar het raam en voelde dat hij van achteren werd vastgepakt om zijn nek en keel en dat hij iets over zijn hoofd getrokken kreeg. Hij zag niets meer en hij hoorde: ‘bek houwen of ik schiet een kogel door je kop heen.’ De polsen en voeten van [benadeelde] werden vastgebonden. Hij werd op bed gegooid, op zijn buik. Hij voelde dat er iemand op zijn rug ging zitten en dat er een kussen op zijn hoofd werd geduwd. Hij hoorde dat de persoon die op hem zat zei: ‘Jij hebt geld, hoeveel?’ Ook werd er gezegd dat hij de goede antwoorden moest geven want dat ze anders zijn knieën zouden kapot maken. [benadeelde] werd meerdere malen geslagen en voelde pijn. [benadeelde] zag, toen het ding van zijn hoofd werd getrokken, drie mannen. Ze hadden allemaal een muts op en iets voor hun mond en neus. Een van de mannen had een klauwhamer. [benadeelde] werd geraakt door de klauwhamer op zijn lichaam. Eén van de andere mannen had een revolver. Deze werd tegen [benadeelde] ’ gezicht gehouden. De man met de revolver riep ‘Bam bam’. [benadeelde] kreeg van de man met de revolver een flinke klap tegen zijn hoofd. Door het kussen dat tegen zijn gezicht werd gedrukt kreeg hij bijna geen adem. Hij dacht dat hij dood ging. [benadeelde] hoorde dat de drie mannen het over de politie hadden en hij zag dat zij weg gingen. Vervolgens zag hij dat een van de mannen terugkwam en hij hoorde dat die man zei: ‘Als je aangifte doet dan schieten we je kapot’.

De rechtbank acht de aangifte van [benadeelde] betrouwbaar. De aangifte is afgelegd kort na het gebeuren. De verklaring is gedetailleerd en vindt bovendien voldoende steun in ander bewijsmateriaal. Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen van de politie dat [benadeelde] die nacht in de woning aan de [adres] was, dat hij mishandeld is en dat hij werd vastgebonden aan handen en voeten. Uit het rapportage Letselonderzoek blijkt bovendien dat [benadeelde] talrijke en verschillende letsels over het hele lichaam had. Er zaten V-vormige scheurwonden en krassen onder de kin en in de hals. Deze V-vormige verwondingen zijn volgens de arts mogelijk veroorzaakt door een V-vormig scherp voorwerp. Verder had [benadeelde] twee blauwe ogen door bloeduitstorting, hematomen achter zijn linkeroor, op zijn armen en bovenbenen. De hematomen op zijn armen en benen lijken op ‘outline hematomen’ en zijn mogelijk ontstaan door het slaan met een hard stomp rond voorwerp, waarbij door de klap op het weefsel het bloed naar de zijkanten wordt geperst en een soort paarse ring rondom een lichter veld ontstaat, zoals te zien is op de foto’s van het letsel.

Gelet hierop en omdat de rechtbank geen reden heeft te twijfelen aan de verklaring van [benadeelde] over welk geweld er die nacht op hem uit is geoefend en welke woorden daarbij tegen hem gezegd zijn, vindt de rechtbank op basis van het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een poging tot afpersing zoals primair ten laste gelegd. De rechtbank zal niet bewezen verklaren dat [benadeelde] ook is geschopt omdat uit de verklaring van [benadeelde] niet blijkt dat daarvan sprake is geweest.

De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte bij deze poging afpersing betrokken is geweest en zo ja, wat zijn aandeel is geweest.

Verdachte zelf heeft verklaard dat hij die nacht in de flat was, dat er zeker vier of vijf mannen in de woning waren en dat er ruzie ontstond. Hij heeft verklaard dat hij in de woonkamer [benadeelde] zag en dat hij zag dat er bloed uit de mond van [benadeelde] kwam. Hij zag dat de andere mannen wegrenden en dat ze vluchtten via het raam en het balkon.

De partner van verdachte, [getuige 1] , heeft verklaard dat zij van verdachte had gehoord dat hij ruzie had gehad die dag met een man.

De betrokkenheid van verdachte blijkt naar het oordeel van de rechtbank bovendien uit het getapte telefoongesprek, dat op 27 april 2014, werd gevoerd tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . In dit telefoongesprek zegt medeverdachte [medeverdachte] : ‘Hé je kent die ‘ [alias naam] ’(de rechtbank begrijpt: [naam] ) toch die je had meegebracht?’ Verdachte: ‘ja’. Medeverdachte [medeverdachte] : ‘Die [alias naam] heeft haar nummer aan die man (de rechtbank begrijpt: [benadeelde] ) gegeven’. Verdachte: ‘Ik zweer het je, dat dacht ik al jongen…shiiiiit’. Medeverdachte [medeverdachte] : ‘Dus je moet zeggen… dat hij moet… opflikkeren… weggooien dat klote ding klaar’. Uit dit gesprek wordt naar oordeel van de rechtbank duidelijk dat verdachte een meisje heeft geregeld dat ervoor zou zorgen dat [benadeelde] naar de woning van medeverdachte [medeverdachte] zou komen en dat het niet de bedoeling is dat de politie achter het nummer van [naam] komt.

De rechtbank is van oordeel dat de aangifte, de aanwezigheid van verdachte - als enige - in de woning met het slachtoffer op het moment dat de politie arriveert en het feit dat zijn kleding en handen besmeurd zijn met bloed van het slachtoffer, het wettig bewijs vormen voor het primair tenlastegelegde feit. Op basis van de overige hiervoor genoemde bewijsmiddelen heeft de rechtbank bovendien ook de overtuiging dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Het motief voor deze gewelddadigheden jegens [benadeelde] is naar de rechtbank begrijpt uit de bedreigingen die zijn geuit, gericht geweest op geld dat [benadeelde] volgens de daders in zijn bezit had.

Het feit dat verdachte pas in 2016 en niet al in 2014 als verdachte wordt aangemerkt, zoals door de verdediging betoogd, doet aan het voorgaande niet af.

De raadsvrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat het hiervoor vermelde telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] niet redengevend is voor het bewijs. Het zou ondenkbaar zijn dat verdachte aan [benadeelde] , die recent was toegetakeld, zou moeten laten weten dat hij zijn telefoon zou moeten weg doen. Het hof gaat daarin niet mee. Niet valt in te zien dat verdachten, die blijkens de bewijsmiddelen nu juist niet opvielen wegens hun delicate bejegening van [benadeelde] , deze niet andermaal zouden durven benaderen. Hun motief (niet tegen de lamp te lopen) is daar krachtig genoeg voor. Bovendien is geen redelijke, ontzenuwende verklaring gegeven waar dit gesprek dan wel over ging.

Het hof vult het door de rechtbank gebezigde bewijs aan met het tapgesprek van 26 april 2014 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . In dit gesprek wordt gesproken over twee auto’s. [medeverdachte] zegt in het gesprek: “Hey, hey … een auto was daar man!!!”. Verdachte: “Wat voor auto?”. [medeverdachte] : “ Mercedes . Ze hebben het weggehaald”. Verdachte: “Ja, het was van die man toch …”. [medeverdachte] : “Oohh van die man, oke, oke, ik heb met die mensen gesproken hé”. Verdachte: “Maar die andere auto …”. [medeverdachte] : Ja, ik heb met de politie gesproken”. Verdachte: “Waar is dan die sleutel van dingen d’r auto”. [medeverdachte] : “Wiens auto?”. Verdachte: “Van mijn vrouw?”. [medeverdachte] : “Het is nog daar thuis … de politie wil me niet binnen laten”. Uit het vervolg van het gesprek is op te maken dat de vrouw van verdachte boos is omdat het kennelijk niet lukt om de autosleutels uit de woning op te halen omdat de politie verdachte niet binnenlaat.

Uit het onderzoek is gebleken dat [benadeelde] ten tijde van het delict in het bezit was van een Mercedes en dat hij deze in de bewuste nacht op [adres] had geparkeerd, ter hoogte van nummer […] . Deze Mercedes is door de politie voor onderzoek in beslag genomen.

Verdachte zegt in het gesprek dat hij weet dat “de man” met de Mercedes is gekomen. Dit plaatst hem op de locatie en geeft aan dat hij erbij was. Het hof acht het niet aannemelijk dat verdachte op een andere wijze heeft kennisgenomen van het feit dat [benadeelde] een Mercedes had en daarmee was gekomen.

Daarnaast vult het hof het door de rechtbank gebezigde bewijs aan met de verklaring van [benadeelde] dat hij medeverdachte [medeverdachte] na het gebeuren heeft ontmoet en hem heeft herkend als de man die de bewuste avond op hem zat en hem bedreigde. [benadeelde] heeft de medeverdachte herkend op de foto die hij van de politie te zien kreeg.

In reactie op de door de raadsvrouw gevoerde verweren overweegt het hof nog het volgende.

Uit de inhoud van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen leidt het hof - onder meer - het volgende af:

Het slachtoffer is door [naam] , die door verdachte geregeld is, naar de woning van de medeverdachte [medeverdachte] gelokt;

medeverdachte [medeverdachte] is herkend als één van de belagers;

verdachte is in de woning van medeverdachte [medeverdachte] aanwezig en hij heeft bloed aan (onder meer) zijn handen.

Verder acht het hof bij de weerlegging van de gevoerde verweren de volgende elementen van belang:

verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van dit bloed op zijn handen;

het alibi van verdachte - namelijk dat hij in de woning van medeverdachte [medeverdachte] seks heeft gehad met een andere vrouw - is naar het oordeel van het hof – mede in het licht van de verklaring van zijn partner die van verdachte had gehoord dat hij ruzie had gehad met een man – ongeloofwaardig;

de omstandigheid dat de sleutels van de woning van [medeverdachte] naar beneden werden gegooid door [getuige 2] , past naar het oordeel van het hof beter in de verklaring van de aangever [benadeelde] dan in het door de verdediging geschetste scenario-

verdachte communiceert met medeverdachte [medeverdachte] over het voorval en heeft op het gebied van ‘ [naam] ’ en de Mercedes van [benadeelde] daderkennis.

Het hof is van oordeel dat verdachte als medepleger (en niet als medeplichtige, zoals door de raadsvrouw subsidiair is betoogd) kan worden aangemerkt. Verdachte was immers aanwezig in de woning van de medeverdachte [medeverdachte] toen de geweldshandelingen jegens [benadeelde] werden begaan. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat verdachte zich in een andere kamer in die woning bevond toen [benadeelde] werd toegetakeld. De omstandigheid dat er bloed aan verdachtes handen zat, duidt er naar het oordeel van het hof op dat hij zelf ook geweldshandelingen heeft gepleegd. Bovendien is uit de inhoud van de verschillende tapgesprekken af te leiden dat verdachte de aanwezigheid van [naam] heeft geregeld. Alles duidt naar het oordeel van het hof op een intensieve betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit. Uit de verklaring van [benadeelde] is af te leiden dat er drie gemaskerde mannen in de kamer waren en dat één van hen op hem zat, één hem sloeg met een hamer en dat de ander het pistool had, waarmee [benadeelde] is geslagen. De signalementen die [benadeelde] heeft gegeven, passen weliswaar niet op alle onderdelen bij de betrokkenheid van de verdachte maar uit andere bewijsmiddelen komt deze betrokkenheid naar het oordeel van het hof wel met voldoende mate van zekerheid naar voren.

Het namens de verdediging geschetste alternatieve scenario is onvoldoende aannemelijk geworden, nu dit op geen enkele manier onderbouwd wordt en/of verifieerbaar is. Hierbij is van belang dat uit de verklaring van [benadeelde] niet volgt dat er – vlak voor de komst van de politie – een man de kamer binnenkwam die niet bij het groepje hoorde dat hem mishandelde, naar wie hij met zijn vastgebonden benen is toe ‘gehupt’ en die hij heeft aangeraakt of met bloed besproeid.

Het hof verklaart het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op of omstreeks 26 april 2014 , althans in of omstreeks de maand april 2014, te Nijmegen, althans in Nederland,

ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,

met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en /of bedreiging met geweld [benadeelde] te dwingen tot de afgifte van geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval van enig goed , geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zich heeft opgehouden in een woning (aan de [adres] ) en /of aldaar die [benadeelde] heeft opgewacht (zulks terwijl die [benadeelde] – conform te voren gemaakte afspraak – naar die woning was/werd gelokt) , waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) – nadat die [benadeelde] was gearriveerd en /of in die woning was binnengelaten – die [benadeelde] (bij de keel/hals) hebben/heeft vastgepakt en /of een kussensloop/zak, althans een dergelijk voorwerp, over zijn hoofd hebben/heeft getrokken en /of een kussen op zijn hoofd hebben/heeft geduwd (waardoor die [benadeelde] bijna geen adem kon halen) en /of de handen/polsen en /of benen van die [benadeelde] – met tape/touw – hebben/heeft vastgebonden en /of die [benadeelde] hebben/heeft geschopt, geslagen en /of gestompt en /of die [benadeelde] met een (klauw-)hamer en /of een pistool/revolver, althans met enig voorwerp, tegen het hoofd en/of lichaam hebben/heeft geslagen en /of een pistool/revolver, althans een dergelijk voorwerp, tegen het gezicht/hoofd van die [benadeelde] hebben/heeft gedrukt/gehouden en /of (daarbij) tegen die [benadeelde] hebben/heeft gezegd: "bek houden of ik/we schiet(en) een kogel door je kop heen, bambam" en /of "jij hebt geld, hoeveel, waar ligt het"? en /of "je moet goede antwoorden geven, anders schiet(en)/ma(a)k(en) ik/we jouw knieën kapot" en /of "als je aangifte doet, dan schieten we je kapot", althans dergelijke dreigende woorden hebben/heeft geuit, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:

Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden.

De advocaat-generaal heeft, rekening houdende met de ouderdom van de zaak, gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

De raadsvrouw heeft het hof verzocht om een forse geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden (reclasseringstoezicht, meewerken aan de gedragsinterventie en meewerken aan diagnostisch onderzoek op de aanwezigheid van eventuele psychische problematiek en een eventueel daaruit voortvloeiende behandeling) op te leggen en daarnaast een taakstraf van de maximale duur.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en op grond van de persoon van verdachte. Daarbij is het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft samen met anderen getracht aangever geld afhandig te maken en zij hebben daarbij weinig middelen geschuwd. Zo is aangever vastgebonden, is er een kussensloop over zijn hoofd gedaan en is hij fors mishandeld waarbij hij met een klauwhamer geslagen is op het lichaam en geslagen en gestompt is tegen het hoofd. Tevens werd gedreigd met nog ernstiger geweld als aangever niet zou antwoorden op vragen van de verdachten. Een feit als het onderhavige maakt een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid en kan daardoor een grote impact hebben op het leven van het slachtoffer. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dit ook. Voor een feit, dat voor zowel de direct betrokkene als de samenleving schokkend is, kan uitsluitend oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde zijn.

Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 december 2019 blijkt dat verdachte zich eerder heeft schuldig gemaakt aan geweldsdelicten en onherroepelijk tot straf is veroordeeld. Dit weegt het hof in zijn nadeel in de strafoplegging mee.

Bij de behandeling van de zaak is ook ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsadvies van 17 januari 2020 blijkt dat verdachte tracht zijn leven een positieve wending te geven, verklaart klaar te zijn met de criminaliteit en bezig te zijn een legaal bestaan op te bouwen. Uit de reclasseringsrapportage blijkt verder dat verdachte een hulpvraag heeft neergelegd en ontvankelijk is voor begeleiding door de reclassering. Gelet op deze houding ziet de reclassering mogelijkheden om middels interventies een gedragsverandering te bewerkstelligen. De reclassering adviseert verdachte te veroordelen tot een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.

Het hof neemt bij de strafoplegging in aanmerking dat het tijdsverloop in deze zaak groot is, maar dat dit komt omdat verdachte pas later in beeld is gekomen in deze zaak en omdat dit onderzoek ( [naam onderzoek 1] ) is meegenomen in een groter onderzoek ( [naam onderzoek 2] ) met verschillende verdachten. De ouderdom van de zaak komt naar het oordeel van het hof al voldoende tot uitdrukking in de relatief lage straf die aan verdachte is opgelegd voor dit zeer ernstige feit waarbij grof geweld is gebruikt. Ondanks het advies van de reclassering ziet het hof geen reden om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet met bijzondere voorwaarden, op te leggen in deze zaak. Als verdachte behoefte heeft een enige vorm van hulpverlening kan dit te zijner tijd in het kader van de detentiefasering worden opgetuigd.

Alles overwegende is het hof van oordeel dat de door de rechtbank oplegde straf, te weten een gevangenisstraf van 30 maanden (met aftrek van voorarrest), passend en geboden is.

Het hof merkt op dat het ervan uit gaat dat verdachte de ingeslagen goede weg ook na zijn detentie zal vervolgen.

De rechtbank Gelderland heeft bij haar vonnis d.d. 30 januari 2018 het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Daardoor bestaat er thans geen titel meer om verdachte opnieuw voorlopig te detineren. Gelet op de veroordeling en strafoplegging in dit arrest is er reden de gevangenneming van verdachte te gelasten.

Redelijke termijn

Ter terechtzitting is door de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van schending van de

redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en dat verlaging van de straf als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op zijn plaats is.

Met betrekking tot het tijdsverloop is het hof uit de stukken van de zaak het navolgende gebleken:

het feit is gepleegd op 26 april 2014;

eerst op 13 februari 2017 is de verdachte aangehouden en verhoord;

op 30 januari 2018 is door de rechtbank vonnis gewezen in deze zaak;

op 1 februari 2018 is namens verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis;

op 25 april 2018 is de zaak ingekomen ter griffie van het hof, en

op 28 januari 2020 heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden en op 11 februari 2020 wordt het arrest gewezen.

De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM van gt aan op het moment waarop verdachte er redelijkerwijs van uit kon gaan dat hij zou worden vervolgd, zijnde het moment van zijn aanhouding.

Het hof stelt vast dat tussen de datum van het instellen van het hoger beroep en de datum waarop deze omvangrijke zaak, met meerdere verdachten en getuigenverhoren in de zaken tegen die verdachten, door het hof zal worden afgedaan een periode ligt van iets meer dan twee jaar. Deze overschrijding van de redelijke termijn is zo minimaal dat volstaan wordt met de enkele constatering daarvan. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ouderdom van het feit.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.517,25. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.100,--. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de onderscheiden schadeposten.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 7.555,--, bestaande uit:

(schattenderwijs) € 250,-- voor kleding en schoenen, rekening houdend met afschrijving. De beschadiging door bloed van de kleding is in het licht van het bewezenverklaarde en de inhoud van het dossier op dit punt onvoldoende gemotiveerd betwist;

€ 1.305,-- aan kosten behandeling door een psycholoog. Voldoende is aannemelijk geworden door het verhandelde ter terechtzitting dat deze kosten niet zijn vergoed door de ziektekostenverzekeraar van de benadeelde partij. Dat zij in causaal verband staan met het bewezenverklaarde is onvoldoende gemotiveerd betwist en overigens ook in het licht van het gepleegde delict voldoende aannemelijk;

€ 6.000,-- aan smartengeld. Het hof acht in dit verband, reeds gelet op de aard en de ernst van het lichamelijk letsel dat is toegebracht door het bewezenverklaarde, toekenning van een fors bedrag billijk. Daarnaast is naar het oordeel van het hof ook nog sprake van aantasting in de persoon op andere wijze, gelet op de aard en de ernst van de forse normschending door verdachte en zijn mededaders en de (blijkens de overgelegde facturen van de psycholoog en de toelichting ter zitting) ook geestelijke gevolgen daarvan voor de benadeelde. Rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht het hof toekenning van genoemd bedrag billijk.

Verdachte is met zijn mededader(s) tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot genoemd bedrag hoofdelijk zal worden toegewezen.

Voor het overige – kosten acupunctuur, kosten beveiligingssysteem en contant geld – is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, omdat mede door het daartegen gevoerde verweer deze posten niet zonder nadere onderbouwing zouden kunnen worden toegewezen. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

De benadeelde partij vordert tevens een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt ter verkrijging van een schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. Deze kosten, die toewijsbaar zijn, zullen op grond van een redelijke wetsuitleg van artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering worden vastgesteld met behulp van het liquidatietarief zoals dat geldt voor kantonzaken, voor zowel de eerste aanleg (2 punten) als het hoger beroep (1 punt), waarbij aansluiting zal worden gezocht bij het voor de desbetreffende instantie geldende tarief dat bij het toegewezen bedrag hoort (€ 250,-- per punt in eerste aanleg en, na de wijzigingen van de tarieven per 1 januari 2019, € 300,-- voor het punt in hoger beroep)

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht – eveneens hoofdelijk – opleggen op de hierna te noemen wijze.

De wettelijke rente over de schade aan de kleding en het smartengeld zal worden toegewezen met ingang van de datum van het bewezenverklaarde en de wettelijke rente over de kosten van de psycholoog met ingang van de datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarin al die schade is ontstaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 7.555,-- (zevenduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro), bestaande uit € 1.555,-- (éénduizend vijfhonderd-vijfenvijftig euro) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 800,-- ( achthonderd euro).

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 7.555,-- (zevenduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro) bestaande uit € 1.555,-- (éénduizend vijfhonderdvijfenvijftig euro) materiële schade en € 6.000,-- (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 72 (tweeënzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere betalingsverplichting in zoverre vervalt en ook verdachte of zijn mededader(s) in zoverre van beide betalingsverplichtingen zijn bevrijd.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

- 26 april 2014 over een bedrag van € 250,-- ter zake van kleding

- 15 februari 2015 over een bedrag van € 1.305,-- ter zake van kosten psycholoog

en van de immateriële schade op 26 april 2014.

De voorlopige hechtenis

Het hof beveelt de onmiddellijke gevangenneming van verdachte en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland.

Aldus gewezen door

mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,

mr. P.A.H. Lemaire en mr. M. Keppels, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,

en op 11 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 februari 2020.

Tegenwoordig:

mr. C.M.E. Lagarde, voorzitter,

mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,

mr. K. Renes, griffier.

De voorzitter doet de zaak uitroepen.

De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.

De voorzitter spreekt het arrest uit.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer […] [naam onderzoek 2] , gesloten op 16 april 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.

Proces-verbaal bevindingen, p. 31 e.v.

Verklaring van verdachte ter zitting van 16 januari 2017.

Proces-verbaal bevindingen, p. 23-24

Proces-verbaal bevindingen, p. 34

Proces-verbaal aangifte [benadeelde] , p. 69-72

Proces-verbaal verklaring [getuige 2] , p. 417-418

Proces-verbaal aangifte [benadeelde] , p. 69-72

Proces-verbaal van bevindingen, p. 23-24

Letselrapportage [benadeelde] , forensisch arts [naam arts] d.d. 28-04-2014, p. 64-65

Proces-verbaal verklaring [verdachte] , p. 363-366

Proces-verbaal verklaring [verdachte] ter terechtzitting 16 januari 2017

Proces-verbaal verklaring [getuige 1] , p. 149

Uitgewerkt tapgesprek, p. 135

Uitgewerkt tapgesprek, p. 128 (gesprek 1)

Proces-verbaal van bevinden met nummer 3548 betreffende uitleg tapgesprekken, p. 130

Proces-verbaal verhoor van aangever, pag. 73-77

Gelet op de veroordeling en strafoplegging door de rechtbank is het bevel tot voorlopige hechtenis mogelijk abusievelijk opgeheven.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature