Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Het hof veroordeelt verdachte voor het in vereniging plegen van openlijk geweld met enig lichamelijk letsel ten gevolge. Wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die met een mes het slachtoffer heeft gestoken. Het door verdachte aangedragen alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden.

Voorts wordt verdachte veroordeeld voor het rijden onder invloed en het beledigen van twee politieambtenaren in functie.

Deze feiten zijn in een relatief korte periode onder invloed van alcohol gepleegd. Gelet op de ernst van met name het plegen van het openlijk geweld kan niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie, al dan niet in combinatie met een taak- en/of leerstraf. Het hof legt aan verdachte een jeugddetentie op voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002621-19

Uitspraak d.d.: 13 november 2019

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 2 mei 2019 met parketnummer 08-710007-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,

wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 oktober 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met bijzondere voorwaarden zoals de rechtbank die heeft opgelegd. Voorts vordert de advocaat-generaal oplegging van een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen jeugddetentie, en een leerstraf (Tools4U) van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie. Ook vordert de advocaat-generaal hoofdelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen conform het vonnis van de rechtbank, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. Geerdink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel heeft verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden - kort weergegeven - de volgende bijzondere voorwaarden:

- meldplicht bij de Jeugdreclassering;

- deelname aan gesprekken met de Jeugdreclassering;- meewerken aan door de Jeugdreclassering noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing;

- het hebben van een zinvolle dagbesteding;

- het hebben van een zinvolle vrijetijdsbesteding;

- reguleren van zijn gedrag (agressie) en openstaan voor hulpverlening indien nodig;

- meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek en het volgen van de eventuele daaruit voortkomende behandelingen en/of trainingen;

- verbod om alcohol te gebruiken en meewerken aan controles op middelengebruik middels urinecontroles.

Voorts heeft de rechtbank verdachte een taakstraf opgelegd van zestig uren subsidiair dertig dagen jeugddetentie en een leerstraf, Tools4U, van twintig uren subsidiair tien dagen jeugddetentie.

De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 1.804,- en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van € 1.414,95 en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft de vordering van benadeelde partij [benadeelde 3] toegewezen tot een bedrag van € 368,-, afgewezen voor een bedrag van € 120,- en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 10 februari 2018 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , openlijk, te weten op de [straat] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen, te weten [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] , door die [benadeelde 1] tegen het lichaam te slaan, te schoppen en/of te duwen en/of met een mes in de schouder, althans in het lichaam, te steken en/of door die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] tegen het lichaam te slaan, te stompen, te duwen en/of te schoppen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad;

2.hij op of omstreeks 18 augustus 2018 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;

3.hij op of omstreeks 25 augustus 2018 in de gemeente [gemeente] opzettelijk één of meer politieambtenaren, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, als politiefunctionarissen in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: "vieze schijtwouten" en/of "kut wouten", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het steken met het mes en daartoe het volgende aangevoerd. De beschrijving die aangever [benadeelde 1] geeft van de jongen die hem heeft gestoken, past niet bij verdachte. De getuigenverklaringen zijn suggestief en kunnen niet bijdragen aan het bewijs. Geen van de getuigen heeft gezien dat verdachte heeft gestoken. Het gedrag van verdachte na de vechtpartij draagt bij aan het standpunt dat verdachte niet heeft gestoken. Verdachte had weg kunnen lopen als hij zou hebben gestoken, of hij had het mes dat hij ten tijde van het feit bij zich droeg, kunnen weggooien, maar dat heeft hij niet gedaan. Verdachte heeft zich daarentegen over het slachtoffer ontfermd. Het DNA-onderzoek aan het mes is eigenlijk het enige bewijsmiddel waaruit kan volgen dat verdachte heeft gestoken. Aan de hand van de overige bewijsmiddelen kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte een mes bij zich had, maar niet dat hij heeft gestoken. Het aantreffen van bloed van aangever [benadeelde 1] op het mes van verdachte wil echter niet zeggen dat verdachte daadwerkelijk met het mes heeft gestoken. Het is niet zo dat het volledige mes onder het bloed zat. Niet uitgesloten kan worden dat het bloed anders dan door een steekbeweging op het mes is terecht gekomen. Het is mogelijk dat het DNA van [benadeelde 1] op het mes van verdachte is gekomen doordat hij met bebloede hand het mes heeft gepakt en in zijn broek heeft gestopt. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het steken met een mes, aldus de raadsman.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, inclusief het steken van aangever [benadeelde 1] door verdachte. De verklaring van verdachte omtrent de wijze waarop het DNA van aangever [benadeelde 1] op zijn mes is gekomen, acht de advocaat-generaal volstrekt ongeloofwaardig.

Oordeel van het hof

Gelet op de inhoud van het dossier, in het bijzonder de aangiftes, de verschillende getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op 10 februari 2018 omstreeks 19.00 uur bevonden aangevers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] zich op de [straat] te [plaats 1] . Op een bepaald moment maakte [benadeelde 2] een soort wheelie met zijn fiets. Toen hij dit deed, kwam het groepje waarin verdachte zich bevond net langs. Dit groepje bestond naast verdachte uit [medeverdachte] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] en [getuige 6] . Zij waren per scooter/fiets op weg naar het carnaval in [plaats 2] . Enkele personen uit het groepje van verdachte hadden het idee dat een jongen, dit bleek later te zijn [benadeelde 2] , een fiets op/naar hun groepje wilde gooien. Hierop ontstond een vechtpartij tussen beide groepen.

Toen verdachte dit zag gebeuren, is hij ertussen gesprongen en heeft hij klappen uitgedeeld. Hij heeft volgens zijn eigen verklaring sowieso de langste uit de groep (uit het dossier komt naar voren dat dit [benadeelde 1] was) geslagen. Ook heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring [benadeelde 2] geslagen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard zelf ook geweld te hebben gepleegd. [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte en een jongen van de andere groep elkaar over en weer duwden, dat nog een jongen van de andere groep zich er mee wilde bemoeien, dat hij er toen samen met [getuige 5] bij is komen staan, dat er over en weer geduwd werd, dat hij zag dat er door anderen ook klappen werden uitgedeeld en dat hij mensen heeft geduwd. Deze omstandigheden en de plaats waar de vechtpartij plaatsvond, maken naar het oordeel van het hof dat sprake is geweest van het in vereniging plegen van openlijk geweld, waaraan ook verdachte zich schuldig heeft gemaakt.

Steken met het mes

Uit het dossier blijkt dat [benadeelde 1] tijdens de vechtpartij in zijn rug is gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de vechtpartij een mes bij zich droeg, maar hij ontkent te hebben gestoken. Verdachte heeft voorts verklaard dat het mes de hele avond in zijn broek heeft gezeten, dat hij het niet heeft uitgeleend en dat het mes steeds ingeklapt is geweest. Verdachte heeft het mes, zo heeft hij verklaard, na zijn aanhouding door de politie vanuit zijn broek in zijn onderbroek gestopt om te voorkomen dat het mes ontdekt zou worden. Nadat verdachte was aangehouden, viel op het politiebureau het mes uit zijn onderbroek. Het mes is in beslag genomen en onderzocht. Op de snijkant van het lemmet is DNA aangetroffen dat afkomstig kan zijn van aangever [benadeelde 1] . De kans dat het bloed van een willekeurige andere persoon is, werd door het NFI berekend op kleiner dan één op één miljard.

Verdachte heeft verklaard dat het DNA van [benadeelde 1] op zijn mes terecht is gekomen, omdat er bloed op zijn hand zal hebben gezeten ten gevolge van de klappen die hij heeft uitgedeeld aan [benadeelde 1] , dan wel omdat hij met [benadeelde 1] is meegelopen naar binnen na de vechtpartij en toen wellicht een hand op [benadeelde 1] rug heeft gelegd. Het bloed moet in zijn ingeklapte mes zijn gesijpeld toen hij het mes vanuit zijn broekzak in zijn onderbroek stopte. Het hof acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de veronderstelling dat [benadeelde 1] ergens anders heeft gebloed dan vanuit de wond op zijn rug. Het hof acht niet aannemelijk dat het eventuele aanraken door verdachte van de rug van [benadeelde 1] heeft geleid tot de overdracht van DNA op het lemmet van het mes van verdachte dat, zoals hij heeft verklaard, tussen de vechtpartij en het aantreffen daarvan door de politie, steeds ingeklapt is gebleven. Voorts heeft verdachte volgens zijn eigen verklaring [benadeelde 2] geslagen, zo hard dat het bloed eruit spoot. Van [benadeelde 2] is echter geen DNA aangetroffen op het mes van verdachte.

Het hof stelt vast dat verschillende getuigen, hoewel zij niet gezien hebben dat verdachte heeft gestoken, wel hebben verklaard dat er is geroepen dat verdachte heeft gestoken. Getuige [getuige 6] heeft aangegeven te hebben gehoord dat werd gezegd dat verdachte iemand had neergestoken. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij verdachte hoorde zeggen dat hij zou blijven staan, omdat hij degene was die gestoken had. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij iemand hoorde roepen: 'Er is gestoken, [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) heeft iemand gestoken!'.

Het hof is van oordeel dat deze verklaringen het hiervoor genoemde objectieve bewijs ondersteunen.

Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die [benadeelde 1] in zijn rug heeft gestoken. Het feit dat het signalement dat [benadeelde 1] heeft gegeven van degene die hem zou hebben gestoken, niet geheel past op het signalement van verdachte ten tijde van de vechtpartij, doet hieraan naar het oordeel van het hof niet af. Afgezien van het feit dat [benadeelde 1] onder invloed van alcohol was ten tijde van de gebeurtenis op 10 februari 2018, blijkt uit zijn aangifte dat hij een persoon beschrijft die voor hem stond, terwijl hij in zijn rug is gestoken. Volgens het hof blijkt dan ook niet ondubbelzinnig dat [benadeelde 1] in zijn aangifte de persoon heeft omschreven die hem daadwerkelijk heeft gestoken.

Overweging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde

Met betrekking tot dit feit is sprake van een bekennende verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering , volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen.

1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting in hoger beroep van 30 oktober 2019.

2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2018, nummer [nummer 1] , opgenomen op pagina 1 en 2 van het dossier met nummer [nummer 2] .

Overweging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde

Met betrekking tot dit feit is sprake van een bekennende verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering , volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen.

1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting in hoger beroep van 30 oktober 2019.

2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 25 augustus 2018, nummer [nummer 3] , opgenomen op pagina 3 en 4 van het dossier met nummer [nummer 4] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

1.hij op 10 februari 2018 te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , openlijk, te weten op de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , door die [benadeelde 1] tegen het lichaam te slaan en te duwen en met een mes in de schouder te steken en door die [benadeelde 2] en die [benadeelde 3] tegen het lichaam te slaan, te stompen en te duwen, terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor die [benadeelde 1] ten gevolge heeft gehad.

2.hij op 18 augustus 2018 in de gemeente [gemeente] als bestuurder van een voertuig(personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.

3.hij op 25 augustus 2018 in de gemeente [gemeente] opzettelijk politieambtenaren, te weten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, als politiefunctionarissen in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "vieze schijtwouten".

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 .

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich op 10 februari 2018 schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld, waarbij verdachte één van de slachtoffers in zijn rug heeft gestoken met een mes. Door aldus te handelen hebben verdachte en de medeverdachten inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft in het bijzonder aangever [benadeelde 1] veel lichamelijk en psychisch leed berokkend door hem in zijn schouder te steken. Het feit dat de geweldshandelingen op de openbare weg hebben plaatsgevonden brengt met zich mee dat algemene gevoelens van angst en onveiligheid worden aangewakkerd. Bovendien brengt het hanteren van een mes een groter risico met zich mee dat een vechtpartij uit de hand loopt, zoals in dit geval ook is gebeurd.

Verdachte heeft op 18 augustus 2018, zonder over een rijbewijs te beschikken, een personenauto bestuurd terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. Verdachte heeft hierdoor de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.

Verdachte heeft op 25 augustus 2018 twee verbalisanten mondeling beledigd gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening door hen de woorden "vieze schijtwouten" toe te voegen. Met zijn handelen heeft verdachte de eer en goede naam van de verbalisanten aangetast. Verdachte heeft daarmee tevens laten zien geen respect te hebben voor het openbaar gezag van de politie.

Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 oktober 2019 blijkt dat hij eerder een transactie heeft voldaan wegens het overtreden van artikel 141 Wetboek van Strafrecht.

Mw. I. Krauwel, jeugdreclasseringswerker, heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het, afgezien van de onderhavige feiten, goed gaat met verdachte. Zij heeft veel gesprekken gehad met verdachte. Er is een paar keer in de maand contact via WhatsApp en af en toe vinden afspraken plaats in de avond. Er is contact wanneer dat nodig is. Het contact is goed. Mw. Krauwel geeft aan dat het netwerk van verdachte klein is, en dat hij zeker naar aanleiding van het gebeuren tijdens carnaval weinig uitgaat en voornamelijk werkt en spaart. Het advies vanuit de jeugdreclassering is dat verdachte een fikse voorwaardelijke straf krijgt. Verdachte is fulltime aan het werk. Verdachte kan een vast contract krijgen en zijn dagindeling en contact met zijn vader is goed. Een taakstraf of leerstraf zou dit belemmeren.

Verdachte heeft ter zitting aangegeven het met het advies van mw. Krauwel eens te zijn.

De vader van verdachte heeft aangegeven dat verdachte veel last heeft van het feit dat zijn ouders uit elkaar zijn. Thuis gaat het goed met verdachte, hij houdt zich aan de regels en werkt hard.

Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, die alle drie bovendien in een relatief korte periode onder invloed van alcohol zijn gepleegd, niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke jeugddetentie, al dan niet in combinatie met een taak- en/of leerstraf. Het introduceren en hanteren van een mes in een straatgevecht genereert buitengewoon grote risico’s op ernstige en ook vaak blijvende gevolgen. De onwenselijkheid van dergelijk volstrekt onaanvaardbaar gedrag noopt, behoudens bijzondere omstandigheden waarvan hier niet is gebleken, tot een strenge sanctionering. Bezien in dit licht acht het hof de door de rechtbank opgelegde, en door de advocaat-generaal gevorderde straf, niet toereikend.

Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Het voorwaardelijke strafdeel dient hierbij als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel een aantal bijzondere voorwaarden verbinden, namelijk dat verdachte zich dient te melden bij de Jeugdreclassering, zich dient te houden aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook indien dit inhoudt dat verdachte zal meewerken een aan persoonlijkheidsonderzoek, en dat het verdachte verboden is alcohol te gebruiken, ten behoeve waarvan hij verplicht is mee te werken aan urinecontroles.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt volgens het vonnis van de rechtbank€ 3.504,-, bestaande uit € 1.004,- materiële schade en € 2.500,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.804,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Materiële schade

De benadeelde partij vordert, gelet op de schriftelijke vordering tot schadevergoeding, vergoeding van de volgende posten ten aanzien van materiële schade:

- eigen risico zorgverzekering € 385,-.

- winterjas (Tommy Hilfiger) € 280,-.

- carnavalspak € 40,-.

- trui € 40,-.

- t-shirt (Levi's) € 30,-.

De verdediging heeft de vordering betwist. Primair heeft de verdediging aangevoerd dat vrijspraak is bepleit voor het steken met het mes en dat de vordering daarom dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Ten aanzien van de winterjas wordt weliswaar een pintransactie overgelegd, maar hieruit volgt niet dat voor dat bedrag de betreffende winterjas is aangeschaft. Dat valt niet na te gaan. De kleding, behalve de jas, was daarnaast ruim één jaar oud en vertegenwoordigt dus niet meer de nieuwwaarde. Het is niet redelijk dat de nieuwwaarde wordt gevorderd. Bovendien zijn geen kassabonnen aanwezig van de kleding.

Het hof overweegt als volgt.

In de schriftelijke vordering tot schadevergoeding vordert de benadeelde partij een bedrag van € 775,- ten aanzien van materiële schade. Ter zitting in eerste aanleg spreekt de rechtbank over een vordering van € 1.004,- ten aanzien van materiële schade. Uit de door de rechtbank genoemde bedragen leidt het hof af dat er ter zitting in eerste aanleg ten opzichte van de schriftelijke vordering blijkbaar een ander bedrag, namelijk € 309,-, wordt gevorderd voor de winterjas van verdachte dan het hierboven opgenomen bedrag. Voorts is ter zitting in eerste aanleg een bedrag aan schade gevorderd met betrekking tot gemiste inkomsten van verdachte, zijnde een bedrag dat niet in de schriftelijke vordering wordt vermeld.

Het hof stelt aldus vast dat de schriftelijke vordering ten aanzien van deze bedragen niet overeenkomt met hetgeen in eerste aanleg gelet op het proces-verbaal en het vonnis uiteindelijk is gevorderd. Het hof beschikt niet over eventuele (aanvullende) onderbouwende stukken ten aanzien van de aangepaste vordering. Niet duidelijk is welke versie van de vordering in hoger beroep ten aanzien van deze bedragen is gehandhaafd. Het hof is van oordeel dat heropening van het onderzoek om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Ten aanzien van de overige posten, zijnde het eigen risico, het carnavalspak, de trui en het t-shirt heeft het hof geen onderbouwende stukken aangetroffen. Hoewel gelet op het dossier wel aannemelijk is dat de benadeelde partij ten aanzien van deze posten enige schade heeft geleden, kan het hof de hoogte van deze bedragen niet vaststellen zonder onderbouwing. Ook ten aanzien van deze posten is het hof van oordeel dat heropening van het onderzoek om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Immateriële schade

De benadeelde partij heeft ten aanzien van immateriële schade, blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, een bedrag van € 2.500,- gevorderd.

De verdediging heeft de vordering betwist. Primair heeft de verdediging aangevoerd dat vrijspraak is bepleit voor het steken met het mes en dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij heeft verwezen naar jurisprudentie waarin sprake is van geheel andere feiten en omstandigheden dan in het onderhavige geval. Het bedrag van € 2.500,- dient te worden gematigd.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof acht, gelet op de ingediende schriftelijke vordering, voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het hof acht, gelet op de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij, hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.500,- billijk. Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.

Totaal

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.500,-. Nu het hof medeplegen bewezen heeft verklaard, acht het hof verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor het toegewezen bedrag. Verdachte is aldus tot (hoofdelijke) vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het verweer van de raadsman tegen het opleggen van deze maatregel, subsidiair het verzoek om de vervangende hechtenis op één dag te stellen, is onvoldoende onderbouwd. Het verweer wordt verworpen en het verzoek afgewezen. Niet gebleken is dat het opleggen van de maatregel op voorhand al leidt tot een extra straf, nu nergens uit af te leiden is dat verdachte nu en in de toekomst niet in staat moet worden geacht een inkomen te genereren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.249,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.414,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Materiële schade

De benadeelde partij vordert vergoeding van de volgende posten ten aanzien van materiële schade:

- winterjas € 289,95.

- vest € 75,-.

- t-shirt € 10,-.

- eigen risico zorgverzekering € 375,-.

De verdediging heeft de vordering betwist. Primair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet door verdachte is gestoken en dat de vermeende schadeposten aldus niet door hem zijn ontstaan. Het causale verband ontbreekt en de vordering dient te worden afgewezen dan wel de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de kleding verouderd is en de beschadigingen mogelijk al aanwezig waren. Voorts acht de verdediging de vordering onvoldoende onderbouwd. Het betaalbewijs kan ook op iets anders zien dan de winterjas. Uit niets blijkt waar de jas is gekocht. Van het vest en het t-shirt is geen onderbouwing overgelegd. Deze vermeende schadepost dient te worden afgewezen dan wel gematigd.

Het hof overweegt als volgt.

Ten aanzien van de post voor het eigen risico acht het hof de vordering voldoende onderbouwd door middel van de print screen. Dit deel van de vordering zal het hof dan ook hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 375,-. Het verzoek tot schadevergoeding ten aanzien van de winterjas is onderbouwd door middel van een betalingsbewijs. Het gevorderde bedrag komt overeen met het bedrag op het betalingsbewijs, maar hieruit blijkt naar het oordeel van het hof niet dat dit bedrag aan de winterjas is besteed. Het hof beschikt niet over eventuele (aanvullende) onderbouwende stukken ten aanzien van de winterjas. Hetzelfde geldt voor de gevorderde bedragen voor het vest en het t-shirt. Ten aanzien van deze posten is het hof van oordeel dat heropening van het onderzoek om de ontstane onduidelijkheid weg te nemen, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering voor dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Immateriële schade

De benadeelde partij heeft ten aanzien van immateriële schade een bedrag van € 2.500,- gevorderd.

De verdediging heeft de vordering betwist. Het bedrag is disproportioneel hoog. Primair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij niet door verdachte is gestoken en dat de vordering daarom dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij heeft verwezen naar jurisprudentie waarin sprake is van geheel andere feiten en omstandigheden dan in het onderhavige geval. Het bedrag van € 2.500,- dient te worden gematigd.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof acht, gelet op de ingediende schriftelijke vordering, voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het hof acht, gelet op de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij, hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.000,- billijk. Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.

Totaal

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.375,-. Nu het hof medeplegen bewezen heeft verklaard, acht het hof verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor het toegewezen bedrag. Verdachte is aldus tot (hoofdelijke) vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het verweer van de raadsman tegen het opleggen van deze maatregel, subsidiair het verzoek om de vervangende hechtenis op één dag te stellen, is onvoldoende onderbouwd. Het verweer wordt verworpen en het verzoek afgewezen. Niet gebleken is dat het opleggen van de maatregel op voorhand al leidt tot een extra straf, nu nergens uit af te leiden is dat verdachte nu en in de toekomst niet in staat moet worden geacht een inkomen te genereren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 738,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 368,-. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.

Materiële schade

De benadeelde partij vordert vergoeding van de volgende posten ten aanzien van materiële schade:

- schoenen Asics Gel Lyte V (juli 2017) € 120,-.

- broek Levi's (augustus 2017) € 100,-.

- kaartje carnaval 10/02/2018 € 10,-.

- kaartje carnaval 11/02/2018 € 8,-.

De verdediging heeft de vordering betwist. Primair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien verdachte stelt de benadeelde partij niet te hebben aangeraakt en hem dus geen letsel te hebben toegebracht. Subsidiair stelt de verdediging dat de gevorderde bedragen ten aanzien van de schoenen en de broek te hoog zijn. De schoenen zijn behoorlijk versleten, hetgeen niet komt door het eenmalig vallen op de grond, en de beschadiging waarnaar wordt verwezen is mogelijk al langer aanwezig. Het gat in de broek was mogelijk al aanwezig, dan wel hoort bij het model van de broek. Blijkbaar is de broek ruim een jaar oud, de broek vertegenwoordigt dan geen waarde meer van € 100,-. Ten aanzien van de kaartjes voor het carnaval is sprake van een te ver verwijderd causaal verband. Daarnaast had de benadeelde partij de kaartjes kunnen doorverkopen, met name het kaartje voor 11 februari 2018 nu dit een dag na het incident betrof. Niet valt uit te sluiten dat de benadeelde partij alsnog naar het carnaval is geweest op 11 februari 2018. De genoemde schadeposten dienen naar het standpunt van de verdediging te worden afgewezen dan wel te worden gematigd.

Het hof overweegt als volgt.

Ten aanzien van de kaartjes voor het carnaval acht het hof de vordering voldoende onderbouwd en aannemelijk geworden. Het causaal verband blijkt genoegzaam uit de vordering. Het verzoek tot schadevergoeding ten aanzien van de broek en schoenen is onderbouwd met foto's van de broek en één van de schoenen. Daarop is schade waarneembaar. Het causale verband blijkt naar het oordeel van het hof uit de schriftelijke onderbouwing van de schade. Het hof schat de schade aan de kleding, evenals de rechtbank, op een bedrag van € 100,- en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Immateriële schade

De benadeelde partij heeft ten aanzien van immateriële schade een bedrag van € 500,- gevorderd.

De verdediging heeft de vordering betwist. Primair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien verdachte stelt de benadeelde partij niet te hebben aangeraakt en hem dus geen letsel te hebben toegebracht. Subsidiair acht de verdediging het bedrag disproportioneel hoog. Het gevraagde bedrag moet worden afgewezen dan wel worden gematigd.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof acht, gelet op de ingevulde schriftelijke vordering, voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden. Het hof acht, gelet op de gevolgen van het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij, hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 250,- billijk. Voor het overige zal de benadeelde partij in zijn vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.

Totaal

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 368,-. Nu het hof medeplegen bewezen heeft verklaard, acht het hof verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor het toegewezen bedrag. Verdachte is aldus tot (hoofdelijke) vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Het verweer van de raadsman tegen het opleggen van deze maatregel, subsidiair het verzoek om de vervangende hechtenis op één dag te stellen, is onvoldoende onderbouwd. Het verweer wordt verworpen en het verzoek afgewezen. Niet gebleken is dat het opleggen van de maatregel op voorhand al leidt tot een extra straf, nu nergens uit af te leiden is dat verdachte nu en in de toekomst niet in staat moet worden geacht een inkomen te genereren.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat

- de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of

- de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of

- geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of

- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden:

- dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de Jeugdreclassering Overijssel, zo vaak en zolang de Jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;

- dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Jeugdreclassering Overijssel, ook indien dit inhoudt dat hij zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek;

- dat het de veroordeelde verboden is gedurende de volledige proeftijd alcohol te gebruiken en dat hij verplicht is ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urinecontroles.

Geeft de Jeugdreclassering Overijssel, instantiecode AST106, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.375,00 (duizend driehonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit € 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) materiële schade en € 1.000,00 (duizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.375,00 (duizend driehonderd vijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 23 (drieëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 februari 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 368,00 (driehonderdachtenzestig euro) bestaande uit € 118,00 (honderdachttien euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 368,00 (driehonderd achtenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 februari 2018.

Aldus gewezen door

mr. W. Foppen, voorzitter,

mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,

en op 13 november 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature