U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Hof wijst verzoek moeder om een onderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv af. Mede omdat het hof er geen vertrouwen in heeft dat de moeder zal meewerken aan het kostbare (en uit publieke middelen betaalde) onderzoek.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.262.333/01

(zaaknummers rechtbank C/16/478720 / JL RK 19-209 en C/16/479685 19-247)

beschikking van 7 november 2019

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,verzoekster,

verder te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M. Erkens te Den Haag,

en

de gecertificeerde instellingWilliam Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,

kantoorhoudende te Amsterdam,

verweerster,

verder te noemen: de GI.

Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

[de vader] ,wonende te [A] ,verder te noemen: de vader ,advocaat mr. R.F.P. Scheele te Rotterdam,

de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2],

wonende op een geheim adres.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 27 mei 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 4 juli 2019;- het verweerschrift van de GI met productie(s);- een journaalbericht van mr. Erkens van 14 juli 2019 met productie(s);- een journaalbericht van mr. Erkens van 5 augustus 2019 met productie(s);- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 3 september 2019;- een journaalbericht van mr. Erkens van 30 september 2019 met productie(s);- een journaalbericht van mr. Erkens van 4 oktober 2019 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder en haar advocaat mr. Erkens, de heer [B] namens de GI, de vader en zijn advocaat mr. Scheele en de pleegouders van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

Nagekomen stukken 2.3 Zoals ter zitting is afgesproken heeft mr. Erkens het hof bij journaalbericht van

16 oktober 2019 nader geïnformeerd omtrent de aanmelding van de moeder bij GGZ [C] en de wachttijd.

3 De vaststaande feiten

3.1

Uit de voorhuwelijkse relatie tussen de vader en de moeder zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren:- [de minderjarige1] , geboren [in] 2009 (hierna: [de minderjarige1] ) en;- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 (hierna: [de minderjarige2] );die door de vader zijn erkend en over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.

3.2

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben in de periode van 2011 tot 2013/2014 onder toezicht gestaan en [de minderjarige1] is in die periode ook uithuisgeplaatst geweest.

3.3

Vanaf begin 2018 staan de kinderen wederom onder toezicht en zijn de kinderen uithuisgeplaatst. [de minderjarige1] verblijft sinds begin 2018 bij pleegouders. [de minderjarige2] verblijft daar sinds september 2019.

3.4

Bij beschikking van 4 december 2018 heeft de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing verlengd tot 7 juni 2019.

3.5

Bij verzoekschrift van 28 maart 2019 heeft de GI de kinderrechter verzocht om de maatregelen van ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen voor de duur van een jaar met ingang van 7 juni 2019.

3.6

Bij verzoekschrift van 24 april 2019 heeft de moeder ex artikel 1:265d, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) verzocht de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in te trekken of te bekorten. Namens de vader is ter zitting van de kinderrechter op 21 mei 2019 verweer gevoerd en primair verzocht om de uithuisplaatsing te beëindigen, subsidiair om de duur ervan te beperken tot drie maanden.

3.7

Er is wekelijks omgang tussen de kinderen en de ouders; de ene week een uur begeleid en de andere week drie uren onbegeleid.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 7 juni 2020, de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verlengd tot 7 december 2019 en het door de GI meer of anders verzochte afgewezen. Tevens is daarbij het 'primaire verzoek van de advocaat' (het hof begrijpt uit de overwegingen dat is bedoeld het verzoek van de moeder), afgewezen.

4.2

De moeder verzoekt het hof primair om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het die verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tot

7 december 2019 betreft en, in zoverre opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.Bij brief van 30 september 2019 is namens de moeder aanvullend verzocht, subsidiair, om een onderzoek ex artikel 810a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten, bij voorkeur via GGZ [C] en anders via een derde, met de volgende vragen of andere in goede justitie te bepalen vragen:a. hoe kunnen de ontwikkeling en het functioneren van de kinderen worden beschreven?b. hoe zijn de persoonlijkheid en het functioneren van de moeder/ouders te beschrijven?c. wat zijn de specifieke pedagogische en affectieve behoeften van de kinderen?d. wat zijn de affectieve en pedagogische vaardigheden van de moeder/ouders in relatie tot de opvoedingsbehoeften van het kind?e. wat zijn de mogelijkheden voor de moeder/ouders om de verzorging en de opvoeding van de kinderen vorm te geven?f. welke hulpverlening wordt geadviseerd om eventuele thuisplaatsing te realiseren en te begeleiden?g. welk advies kan gegeven worden met betrekking tot de hulpverlening om het mogelijke contraproductief effect (angst en onzekerheid) te neutraliseren?De vader heeft zich ter zitting akkoord verklaard met het verzoek van de moeder in hoger beroep. Hij heeft daarbij gewezen op de mogelijkheid van een NIFP-onderzoek.

4.3

De GI verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar primaire verzoek in hoger beroep dan wel dat af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof begrijpt uit de toelichting ter zitting dat de GI ook verzoekt het subsidiaire verzoek van de moeder af te wijzen.

4.4

De raad heeft het hof laten weten in te stemmen met het verweerschrift van de GI.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.

5.2

De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het onderzoek naar de kinderen inmiddels is afgerond en dat daaruit onder meer is gebleken dat hun verblijf in de pleeggezinnen positief verloopt, dat zij zich goed ontwikkelen door de aangeboden stabiliteit en duidelijkheid en dat zij nu geen hulpverlening of behandeling nodig hebben.Bij de moeder is inmiddels aanvullend onderzoek gedaan vanuit [D] . De kinderrechter is het met de GI eens dat een aanvullend (gezins- en perspectief)onderzoek noodzakelijk is. De kinderrechter vindt het plan met adviezen van de behandelaar van de moeder tot terugplaatsing onvoldoende basis biedt om tot terugkeer van de kinderen naar de moeder te beslissen. De kinderrechter heeft daarom de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de duur van zes maanden verlengd. In die periode dient het gezins- en perspectiefonderzoek afgerond te zijn, aldus de kinderrechter.

5.3

De moeder kan zich niet vinden in de beoordeling van de kinderrechter. Uit de onderzoeken die inmiddels hebben plaatsgevonden ten aanzien van de kinderen en de moeder, volgt volgens de moeder dat er geen beletselen zijn voor terugkeer van de kinderen naar haar. Er is daarom geen noodzaak meer voor het laten voortduren van de maatregelen van uithuisplaatsing, zodat die ten onrechte zijn verlengd. Voor zover al een aanvullend onderzoek nodig is, kan dat volgens de moeder ook plaatsvinden vanuit de thuissituatie bij de moeder.

5.4

De GI heeft uiteengezet waarom zij van mening is dat de kinderrechter terecht en op goede gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Uit de ‘rapportage gezinsonderzoek’ van [E] van medio 2019 volgt dat het perspectief van de kinderen niet bij de ouders maar in hun pleeggezin ligt. De grootste zorg van de GI is gelegen in de persoonlijke problematiek van de moeder, waardoor de GI vreest dat de kinderen bij terugkeer naar de moeder opnieuw in problematische en voor hen onveilige situaties terecht zullen komen.

5.5

Het hof is het na eigen onderzoek eens met de beslissing van de kinderrechter om de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verlengen en ook met de overwegingen daartoe, die het hof overneemt en tot de zijne maakt. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.

5.6

Het hof is het met de moeder eens dat het door de GI bij haar verweerschrift gevoegde rapport van het gezinsonderzoek van [E] enige vraagtekens oproept. Zo heeft de moeder ter zitting kritische kanttekeningen geplaatst bij de onafhankelijkheid van [E] , die door de GI niet of nauwelijks zijn weerlegd, is het rapport van [E] niet ondertekend en blijkt ook nergens uit wat de achtergrond en deskundigheid is van de op het voorblad vermelde gezinsonderzoeker. Ook de onderzoeksvragen in dat rapport zijn volstrekt onvoldoende om het advies perspectief biedende pleegzorg te dragen. Ook los van de bevindingen uit het rapport van [E] is het hof echter van oordeel dat terugkeer van de kinderen naar de moeder niet aan de orde kan zijn. Het hof overweegt daartoe het volgende.

5.7

[de minderjarige1] en [de minderjarige2] , inmiddels respectievelijk negen en zeven jaar oud, verblijven al geruime tijd niet meer bij de moeder omdat de thuissituatie bij de moeder niet stabiel en veilig genoeg was vanwege de persoonlijke problematiek en relatieproblematiek van de ouders. In de loop der jaren zijn van verschillende kanten herhaaldelijk zorgmeldingen gedaan betreffende onder meer incidenten van huiselijk geweld (van moeder richting vader) en verward gedrag van de moeder. Het bleek voor de GI moeilijk om met de ouders daarover in dialoog te komen en de ingezette professionele hulpverlening had onvoldoende effect, zodat uiteindelijk de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk bleek. De kinderen zijn in maart 2018 (en [de minderjarige1] dus voor een tweede keer) uit huis geplaatst en hun ontwikkeling verloopt momenteel volgens alle betrokkenen naar omstandigheden overwegend positief. De stabiliteit en veiligheid in het pleeggezin doen hun goed.

5.8

Hoewel de moeder dit ontkent, zijn er sterke aanwijzingen voor problematiek bij de moeder in het schizoïde spectrum. Uit de stukken blijkt zowel een in het verleden bij de moeder (uit)gestelde diagnose schizofrenie van het gedesorganiseerde type als van een schizo-typische persoonlijkheidsstoornis (verslag psychiatrisch onderzoek GGZ-centraal [F] , psychiater [G] , 3 mei 2018). Vast staat voorts dat de moeder nog steeds psychotrope medicatie gebruikt zoals zij ter zitting heeft bevestigd, waaronder Diazepam, Risperdal en Risperidon (verwijzing huisarts naar [C] 16 september 2019). Weliswaar beroept de moeder zich ter onderbouwing van haar grief op de diagnostiek van drs. [H] , GZ-psycholoog/ Orthopedagoog van [D] (rapport van3 oktober 2018) , waarin staat: "DSM IV-V-classificatie:AS. I Primaire diagnose: 309.24 Chronische (persisterende PTSS met angst),

zenuwachtigheid, ongerustheid, rusteloosheid of separatieangst staan op de

voorgrond.

AS. II Persoonlijke stoornis uitgesteld.

(…)

AS. IV V61.8 Relationele problemen (communicatie - en participatieproblemen in

relatie met partner).

AS. V Gaf-score Start: 51-60 (matige problemen in het sociaal functioneren). Verder is er

sprake van wijdlopige spraak."De diagnose doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de eerdere diagnostiek ten aanzien van de moeder, omdat deze volgens verklaringen van [D] aan de GI gezien moet worden als aanvullend op de eerdere diagnose.

5.9

De wijze waarop de moeder zich ter zitting van het hof heeft uitgelaten en gepresenteerd, versterken de zorgen over het psychische functioneren van de moeder. Het hof heeft zelf ter zitting kunnen vaststellen dat het moeilijk is met de moeder in gesprek te komen over de zorgen, dat zij niet voldoende luistert en geen antwoord geeft op gestelde vragen. De moeder vertelt onsamenhangende verhalen waarin verwijten, boosheid en beschuldigingen de boventoon voeren en waarin zij niet lijkt te kunnen worden begrensd. Het hof heeft de indruk dat de moeder daarbij de realiteit uit het oog verliest. Zo beschuldigde de moeder op de zitting de gezinsvoogd van seksueel overschrijdend gedrag. Ook lijkt de moeder geen enkel ziektebesef te hebben, en geeft zij aan de medicatie uitsluitend te slikken omdat de GI dit wil. Het hof deelt de voornaamste zorg bij de GI dat de kinderen door deze aanhoudende toestand in problematische en voor hen schadelijke situaties zullen raken indien zij zouden terugkeren naar de moeder. Voor zover de moeder in haar grief heeft betoogd dat de kinderen zonder aanvullend onderzoek terug naar haar kunnen, volgt het hof haar daarin dus niet. Het hof vindt het daarnaast niet verantwoord om vanuit een thuisplaatsing aanvullend onderzoek te laten verrichten, gelet op de behoefte van de kinderen aan veiligheid en stabiliteit. Het hof zal het primaire verzoek van de moeder dan ook afwijzen.

Ten aanzien van het subsidiaire verzoek 5.10 Ingevolge artikel 810a lid 2 Rv dient de rechter in zaken als de onderhavige op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige te benoemen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.

5.11

Volgens vaste rechtspraak zal een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv , welk verzoek feiten en omstandigheden bevat die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige, in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.

5.12

Het hof acht het door de moeder verzochte onderzoek bij [C] niet ter zake dienend, mede omdat is gebleken dat de verwijzing van de moeder naar [C] voor haar persoonlijk is, voor een second opinion, waarbij de kinderen niet zullen worden betrokken. Het kan daarom niet mede tot beslissing van de zaak leiden. Verder heeft de moeder ter zitting herhaaldelijk en stellig verklaard dat zij absoluut niet zal meewerken aan een ander deskundigenonderzoek, zoals bijvoorbeeld via het NIFP. Een deskundigenonderzoek is een kostbaar onderzoek en de publieke middelen daarvoor zijn niet onbeperkt. Ten minste is daarom het vertrouwen nodig dat betrokkene daaraan volledig mee zal werken. Het hof heeft dat vertrouwen vanwege die uitlatingen en houding van de moeder niet. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de moeder ook daarom afwijzen.

5.13

Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de moeder het doel mist.

6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 27 mei 2019 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard enC. Koopman, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 7 november 2019 in het openbaar uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature