Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Shockschade. Na deskundigenbericht staat vast dat bij betrokkene (inmiddels 13 jaar), die ook behept is met een autismespectrumstoornis, een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen.

Dit is het eindarrest in vervolg op de zaak die al eerder is gepubliceerd onder ECLI:NL:GHARL:2018:8381 (deskundigenbenoeming). Toekenning shockschade voor betrokkene met autismespectrumstoornis en met diagnose ptss. De dader heeft het slachtoffer te nemen zoals hij dit aantreft.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.207.735

(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 294607)

arrest van 5 november 2019

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,

appellant,

in eerste aanleg: gedaagde,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. J.W. de Bruin,

tegen:

[geïntimeerde] ,

in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van

[T.] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: eiser,

hierna: [geïntimeerde] ,

advocaat: mr. C.W. Langereis.

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1

In het laatste tussenarrest van 18 september 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:8381) heeft het hof twee deskundigen (psychiaters) benoemd te weten drs. J.L.M. Schoutrop en dr. F. van Broekhoven, voor een onderzoek naar kort gezegd de geestelijke gesteldheid van [T.] (geboren [geboortedatum] 2006) in verband met het vaststellen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding (shockschade).

1.2

Het deskundigenrapport d.d. 27 mei 2019 is op 28 mei 2019 ter griffie gedeponeerd. Daarna hebben beide partijen hierop kunnen reageren: [appellant] bij akte van 16 juli 2019 en [geïntimeerde] bij antwoordakte van 27 augustus 2019.

1.3

Daarna heeft het hof arrest bepaald.

2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1

[T.] is psychiatrisch onderzocht door deskundige Van Broekhoven die voor hulponderzoek een GZ-psycholoog-registerpsycholoog heeft ingeschakeld wier rapport onderdeel uitmaakt van het deskundigenrapport van beide psychiaters.

Uit het psychiatrisch onderzoek blijkt het navolgende:

“Er wordt een verzorgde jongen gezien met een uiterlijk conform kalenderleeftijd. Er worden geen dysmorfieen [afwijkingen in het gezicht; toev. hof] gezien. Hij is terughoudend, verzettelijk in het contact. Heeft een bozige uitdrukking op zijn gezicht. Erkent desgevraagd ook geen zin te hebben in opnieuw gesprekken. Veel antwoorden beperken zich tot "weet ik niet". Bij doorvragen komen al snel tranen en een kortaf, geprikkeld "ik zeg toch dat ik het niet weet". Bij meer gesloten vragen kan hij beter antwoorden, maar blijft dan voornamelijk beperkt tot zinnen van een of twee woorden. [T.] maakt weinig oogcontact. Hij is rustig, er is weinig psychomotoriek. Lijkt in zichzelf gekeerd en komt rigide over. Geen enkele keer een lachje. (…) Weinig emotie te zien. Bozige stemming, vlak affect. Bij interessevragen naar zijn leven geen enkele aandrang te bespeuren om wat te vertellen. Er is geen wederkerigheid, er ontstaat geen contactgroei. Geeft geen enkele sociale opening. Beperkte fantasie.

Geen bijzonderheden ten aanzien van de gewetensontwikkeling. Verder helder bewustzijn, goed georiënteerd in tijd, plaats en persoon. Aandacht goed te trekken en te behouden. Geen

psychotische fenomenen te zien. Als gemiddeld, misschien laag gemiddeld, geschatte intelligentie. [T.] is verdrietig, angstig, boos, heeft een beperkte emotieregulatie, trekt zich terug, is beperkt in sociale interactie en communicatie en belangstelling en interesses.

Samenvatting aanvullend psychologisch onderzoek

Betrokkene heeft problemen in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties. Daarnaast is er sprake van beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten. Deze problemen kunnen verklaard worden vanuit de moeite om het grote geheel te zien, de beperkingen in het verbeeldend vermogen en de gebrekkige Theory of Mind. Door dit onvermogen ervaart betrokkene onbegrip en problemen in het contact met anderen waardoor hij spannings- en stemmingsklachten lijkt te ontwikkelen.

Daarnaast is de arousal [lichamelijke/mentale opwinding, vrij vertaald; toev. hof] verhoogd bij betrokkene doordat hij steeds dient te praten over de moord op moeder. Betrokkene vertrouwt volwassenen niet en ervaart ook niet dat anderen hem kunnen helpen bij het verdriet, woede en schuldgevoelens. Tegelijkertijd is hij ambivalent en wil hij toch graag iemand vertrouwen zodat hij het over zijn emoties kan hebben, maar wel op zijn eigen manier.

De psycholoog stelt naar aanleiding van haar onderzoek de volgende DSM-5 classificatie:

299.00 Autismespectrumstoornis, vereist ondersteuning

309.81 Post Traumatische Stress Stoornis

309.89 Persisterende complex rouwstoornis

V61.20 Ouder-kindrelatieprobleem

Deze DSM-5 classificatie komt grotendeels overeen met de door mijzelf op basis van mijn eigen onderzoek gestelde classificatie.(…)

Diagnostische overwegingen

Het betreft een 13-jarige jongen die op zevenjarige leeftijd zijn moeder dood aantrof op de vloer naast haar bed in een plas bloed. Zij bleek vermoord door haar ex-partner met wie [T.] tot dan toe een prettige relatie had. Dit is een traumatische ervaring geweest voor [T.] met stressklachten, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid en verhoogde waakzaamheid als gevolg (DSM-5 classificatie: Posttraumatische stressstoornis). Behandelingen van dit trauma hebben maar beperkt effect gehad. Hoewel ouders naar eigen zeggen meerdere keren hebben aangegeven dat zij trekken van autisme bij [T.] zagen, is hier volgens hen destijds niet op ingegaan door behandelaren. Uit het huidige onderzoek komen inderdaad voldoende aanwijzingen naar voren om van een autismespectrumstoornis te spreken (DSM-5 classificatie: Autismespectrumstoornis). Dit betekent dat [T.] ten tijde van het misdrijf en daarna beperkte mogelijkheden had om om te gaan met deze traumatische gebeurtenis. En ook valt nu te verklaren waarom eerdere behandelingen zo

weinig resultaat hadden. Namelijk omdat er geen rekening is gehouden met het ook bestaan van de autismespectrumstoornis. Deze autismespectrumstoornis was per definitie al aanwezig voordat het trauma zich voordeed omdat het een ontwikkelingsstoornis betreft en ontwikkelingsstoornissen zijn aangeboren. Het ontstaan van de PTSS bovenop de al aanwezige autismespectrumstoornis heeft de rouw gecompliceerd.

Ouders ervaren problemen in de omgang met [T.] (DSM-5 classificatie: Ouderkind-relatieprobleem).

Vanuit ontwikkelingsperspectief bekeken hebben traumatische ervaringen in de jeugd invloed op de neurobiologische ontwikkeling van de hersenen. Dat er op het moment van de gebeurtenis geen volwassene in de buurt was draagt hieraan in negatieve zin bij.

Verwerking van schokkende gebeurtenissen verloopt bij kinderen, net als rouw na verlies van een belangrijk persoon, gefaseerd. In de loop van de tijd vinden nieuwe inschattingen plaats van de stresserende gebeurtenissen, waarbij een verandering in de mentale representatie van het gebeuren kan ontstaan in het hoofd van het kind. Bij [T.] heeft dit onvoldoende plaatsgevonden, mogelijk door het autisme en het wantrouwen naar volwassenen. [T.] kan zich niet voorstellen dat een volwassene die zo aardig voor hem was zo iets vreselijks met zijn mama heeft kunnen doen (letterlijke woorden van [T.] ). [T.] is minder tot niet in staat te vertellen over zijn posttraumatische klachten en hij kan deze klachten moeilijk verbinden met de gebeurtenis.

De rouw bij [T.] kenmerkt zich door een gevoel van onthechting en een verlangen naar zijn moeder, tegelijkertijd het niet begrijpen dat zij er daadwerkelijk niet meer is. Het cognitief wel kunnen beredeneren, maar emotioneel niet kunnen voelen. Volgens [T.] begrijpen anderen niet wat hij werkelijk denkt en voelt.

DSM-5 classificatie

309.81 Posttraumatische stressstoornis

299.00 Autismespectrumstoornis

V61.20 Ouder-kindrelatieprobleem.”

2.2

In antwoord op vraag Ia (zie het arrest van 18 september 2018) schrijven de deskundigen:

“De aard van het letsel: verdriet om de overleden moeder en stressklachten na de

ontwrichtende gebeurtenis. Deze stressklachten bestaan nog steeds uit:

Angst (als ik van mensen houd kunnen zij plotseling van mij afgenomen worden;

volwassenen zijn niet te vertrouwen, zij doen waar zij zelf zin in hebben en zij doen dus ook

met mij waar zij zin in hebben), slaapproblemen (gaat nu weer goed), teruggetrokken

gedrag, woede en schuldgevoelens (Volwassenen zijn niet te vertrouwen. Ik vertrouwde

[appellant] en hij bleek niet aardig te zijn. Het is mijn schuld, als ik er eerder bij was geweest dan

had mama nog geleefd), en eetproblemen (gaat nu weer goed).

De ernst van het letsel: er is sprake van stagnatie in de ontwikkeling. Geen goede

schoolontwikkeling, geen sociale groei. Daarnaast een sombere, gelaten stemming.

Het verloop van de klachten : vlak na het misdrijf niet meer eten, slecht slapen. Dit is

grotendeels genormaliseerd. Nieuw is de boosheid en afgevlaktheid.

De toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen : behandelingen bij

UMC Utrecht, Praktijk Zij aan Zij en GGNet. Behandelingen bestonden uit EMDR, individuele gedragstherapeutische behandeling, speltherapie, ouderbegeleiding en contact met school, PMT, Rots en Water training. Intensieve Psychiatrische Gezinsbegeleiding. Het resultaat van deze behandelingen is zeer beperkt. [T.] blijft vlak en terug getrokken, kan niet over zijn gevoel praten, kan woedeaanvallen laten zien.

Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld: niet

goed contact kunnen maken met leeftijdgenoten, geen vriendschappen kunnen

onderhouden, kan zich niet uiten.

Beperkingen in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL).

toonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby's, bezigheden in recreatieve sfeer en

zelfwerkzaamheid : is beperkt in sociale contacten.”

2.3

In antwoord op de “open vraag” of er nog relevante opmerkingen zijn van de kant van de deskundigen, schrijven zij:

“Antwoord: De klachten vloeien niet voort uit een normaal rouwproces, maar uit PTSS en een Autismespectrumstoornis. Die combinatie van stoornissen heeft het rouwproces

gecompliceerd. (…)

Antwoord: de zwaarte van de beperkingen is groot. [T.] laat weinig ontwikkeling zien,

heeft geen vrienden, geen plezier, weinig interesses, het gaat niet goed op school. Deze

beperkingen dienen als aanzienlijk aangemerkt te worden omdat ze leiden tot een stagnatie

in zijn ontwikkeling. (…)

Antwoord: het feit dat [T.] alleen was toen hij zijn moeder vond moet worden gezien als

een extra risicofactor voor het ontstaan en voortbestaan van traumatische klachten. En doordat [T.] ten tijde van het vinden van zijn moeder een Autismespectrumstoornis had,

is de verwerking van deze traumatische ervaring belemmerd. De jonge leeftijd heeft geen

gunstig effect gehad. (…)

Antwoord: de prognose is door het aanwezig zijn van een Autismespectrumstoornis

gematigd positief. Een nieuwe traumabehandeling die rekening houdt met het bestaan van

een Autismespectrumstoornis kan een positief effect geven. (…)

De Posttraumatische stressstoornis heeft klachten veroorzaakt. Dat deze klachten bij [T.]

ernstiger zijn dan wanneer hij geen Autismespectrumstoornis zou hebben gehad ligt voor de

hand. In welke mate deze klachten daardoor erger zijn is niet te zeggen.”

2.4

Het hof heeft in het laatste tussenarrest onder 2.1 al het kader geschetst waarbinnen getoetst moet worden of [T.] aanspraak kan maken op immateriële schade/shockschade en dat het Taxibus-arrest van de Hoge Raad hier naar analogie toegepast kan worden. In rechte staat vast dat [T.] als zevenjarige jongen rechtstreeks is geconfronteerd met de omstandigheden waaronder hij zijn moeder dood heeft aangetroffen en dat deze confrontatie een hevige schok bij hem heeft teweeggebracht blijkt genoegzaam uit het deskundigenrapport waarin beschreven wordt dat dit voor hem een traumatische ervaring is geweest met stressklachten, vermijding, verhoogde prikkelbaarheid en verhoogde waakzaamheid als gevolg. De deskundigen (onder wie ook de psycholoog) concluderen uit hun onderzoeken dat bij [T.] sprake is van een posttraumatische stressstoornis, hetgeen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is. Het feit dat [T.] een aangeboren ontwikkelingsstoornis heeft, namelijk een autismespectrumstoornis, heeft hem extra kwetsbaar gemaakt voor de blijvende, gecompliceerde rouwverwerking zoals de deskundigen ook beschrijven. Algemeen beginsel van het schadevergoedingsrecht in letselschadezaken is onder meer dat de dader, dit is hier [appellant] , het slachtoffer heeft te nemen zoals hij dit aantreft bij zijn onrechtmatig handelen en dit beginsel geldt ook voor de vergoeding van shockschade. De deskundigen concluderen verder dat de posttraumatische stressstoornis de klachten van [T.] heeft veroorzaakt; dat deze klachten ernstiger zijn dan wanneer hij geen autismespectrumstoornis zou hebben gehad “ligt voor de hand” aldus de deskundigen. De deskundigen kunnen niet aangeven in welke mate deze klachten daardoor erger zijn geworden, maar dat is naar het oordeel van het hof ook niet nodig en in feite ook onmogelijk: het betreft hier immers geen exacte wetenschap. In hoeverre een verdere traumabehandeling met de kennis van nu, namelijk dat [T.] ook behept is met een autismespectrumstoornis, eraan zou (hebben) kunnen bijdragen dat zijn huidige klachten verminderen is verder niet relevant; niet onaannemelijk is dat [T.] door deze zeer ongebruikelijke, traumatische ervaring voor het leven getekend is.

2.5

De twee grieven van [appellant] tegen het vonnis van de rechtbank van 12 oktober 2016 falen. Het door de rechtbank toegewezen bedrag van € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding onderschrijft het hof dan ook.

2.6

Het hof zal [appellant] als de volledig in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde] en in de kosten van het deskundigenbericht (een bedrag van € 6.110,50) dat in debet is gesteld omdat [appellant] op basis van een toevoeging procedeert.

3 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 12 oktober 2016 voor zover gewezen tussen [appellant] en [geïntimeerde] in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [T.] ;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 313,- voor verschotten en op € 3.918,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (IV, 2 punten) te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het deskundigenbericht en beveelt [appellant] om te voldoen aan de griffier van het gerechtshof – na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak – het bedrag van € 6.110,50 inclusief btw voor het voorlopig ten laste van ‘s Rijks kas gebrachte gedeelte van die kosten.

Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, M. B. Beekhoven van den Boezem en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 november 2019.

Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356.

ECLI:NL:RBGEL:2016:5852


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature