Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Kinderalimentatie . Inkomensverlies man is voor herstel vatbaar nu de man het tegendeel daarvan onvoldoende heeft onderbouwd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.231.003/01

(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/17/152939 / FA RK 17-70 en C/17/156783 / FA RK 17-1217)

beschikking van 16 mei 2019

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. M.R. van der Pol te Leeuwarden,

en

[verweerster] ,

wonende te [B] ,

verweerster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. J. Kuipers-Mellema te Leeuwarden.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 4 oktober 2017, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 3 januari 2018;

- het verweerschrift met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 31 januari 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 5 februari 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 13 maart 2018 met productie(s);

- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 23 mei 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 14 juni 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Kuipers-Mellema van 19 juni 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 18 juli 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 16 augustus 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Kuipers-Mellema van 23 augustus 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Van der Pol van 27 augustus 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Kuipers-Mellema van 29 augustus 2018 met productie(s);

- een faxbericht van mr. Kuipers-Mellema van 6 september 2018;

- een faxbericht met bijlage van mr. Van der Pol van 6 september 2018;

- een faxbericht van mr. Kuipers-Mellema van 10 september 2018.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 10 september 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3 De feiten

3.1

Het huwelijk van partijen is [in] 2017 ontbonden door echtscheiding .

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2006, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont bij de vrouw.

3.3

Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 12 april 2017 heeft de rechtbank de door de man met ingang van 6 februari 2017 aan de vrouw ten behoeve van [de minderjarige] te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie ), overeenkomstig het aanbod van de man, bepaald op € 317,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de man € 317,-- per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.2

De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 4 oktober 2017. Deze grief ziet op de vastgestelde kinderalimentatie. De man verzoekt het hof om de beschikking van 4 oktober 2017 respectievelijk de voorliggende tussenbeschikkingen (gedeeltelijk) te vernietigen en met inachtneming van de grief de kinderalimentatie per een in goede justitie te bepalen datum op nihil te stellen, althans op € 25,-- per maand, althans op een in goede justitie te bepalen bedrag, kosten rechtens.

4.3

De vrouw voert verweer en zij verzoekt het hof om het door de man in hoger beroep verzochte af te wijzen en de beschikking van 4 oktober 2017, voor zover daartegen beroep is ingesteld, te bekrachtigen dan wel te bepalen dat de man met ingang van een in goede justitie te bepalen datum bij dient te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , met een in goede justitie te bepalen bijdrage, maandelijks bij vooruitbetaling te voldoen.

5 De motivering van de beslissing

De ingangsdatum

5.1

Partijen zijn het er ter zitting van het hof over eens geworden dat een eventuele wijziging van de kinderalimentatie in elk geval niet eerder zal ingaan dan op 20 december 2017.

De behoefte van [de minderjarige]

5.2

Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van [de minderjarige] in 2017 € 417,- per maand bedraagt. Geïndexeerd naar 2018 betreft dit een bedrag van afgerond € 423,- per maand.

Grove miskenning van de wettelijke maatstaven

5.3

Namens de man is aangevoerd dat de in de bestreden beschikking vastgelegde bijdrage niet in stand kan blijven omdat deze op onjuiste gronden is gebaseerd. De man heeft in de procedure bij de rechtbank ingestemd met het bedrag dat in het kader van de voorlopige voorzieningen was opgelegd maar bij de destijds in dat kader door de rechtbank gemaakte berekening is de rechtbank -zo is achteraf gebleken- uitgegaan van onjuiste inkomensgegevens. Achteraf is namelijk duidelijk geworden dat het inkomen van de man in 2017 lager was dan het inkomen waarmee de rechtbank gerekend heeft en dat van de vrouw hoger.

5.4

Het hof stelt voorop dat de in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie een door partijen ter zitting overeengekomen bijdrage betreft. Dat betekent dat op het verzoek van de man om de kinderalimentatie te herzien artikel 1:401 lid 5 BW van toepassing is. Dat houdt in dat de tussen partijen gesloten overeenkomst betreffende de kinderalimentatie kan worden gewijzigd of ingetrokken als deze is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.

5.5

Van grove miskenning van de wettelijke maatstaven is sprake wanneer, uitgaande van dezelfde gegevens, er een duidelijke wanverhouding bestaat tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter destijds zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het gaat dan om gevallen waarin partijen zich wel op de wettelijke maatstaven hebben willen richten, maar als gevolg van een onjuist inzicht in de betekenis van die maatstaven of omdat zij daarbij zijn uitgegaan van onjuiste en onvolledige gegevens, tot een resultaat zijn gekomen dat evident in strijd is met de uitkomst waartoe toepassing van die maatstaven zou hebben geleid. Grove miskenning van de wettelijke maatstaven kan zich bovendien voordoen, wanneer de toekomstverwachting van partijen te optimistisch of te weinig realistisch was.

5.6

Het hof is van oordeel dat van een grove miskenning van de wettelijke maatstaven geen sprake is. Juist is dat achteraf is gebleken dat het inkomen van de man in 2017 blijkens de jaaropgave € 33.148,- bedroeg, terwijl dat destijds door de man op basis van de jaaropgave 2016 en een salarisspecificatie van januari 2017 is becijferd op € 36.043,-.

Het inkomen van de vrouw bleek op basis van de jaaropgave 2017 € 19.381,- te zijn, terwijl de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure heeft gerekend met een bruto jaarinkomen van € 18.156,-.

Hoewel voornoemde relatief geringe verschillen in inkomen mogelijk tot een andere uitkomst zouden hebben geleid, is niet onderbouwd noch gebleken dat sprake is van een duidelijke wanverhouding tussen de op basis van de werkelijke inkomensgegevens te berekenen bijdrage en de bijdrage die partijen zijn overeengekomen. Het hof neemt daarbij bovendien in aanmerking dat de man zijn draagkracht heeft berekend op € 399,- per maand, welk bedrag hoger is dan de door de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen berekende draagkracht en hoger dan de overeengekomen kinderalimentatie.

Wijziging van omstandigheden

5.7

Namens de man is gesteld dat de omstandigheden aan de zijde van de vrouw zijn gewijzigd, zij zou een baan hebben gevonden waardoor haar inkomen is gestegen.

De vrouw heeft dit betwist, zij heeft in 2014 een ongeluk gehad en kan daardoor nog steeds niet werken. Zowel in 2017 als in 2018 had zij een WIA uitkering. Het hof constateert dat de vrouw haar stelling heeft onderbouwd middels het overleggen van uitkeringsspecificaties.

De niet nader onderbouwde stelling van de man wordt dan ook gepasseerd.

Tussen partijen is niet in geschil dat de financiële omstandigheden aan de zijde van de man zijn gewijzigd nadat de bestreden beschikking is gegeven. Partijen verschillen van mening over de vraag of deze wijziging moet leiden tot een aanpassing van de kinderalimentatie zoals door hen bij de rechtbank is overeengekomen.

De draagkracht van de man

5.8

De man heeft aangevoerd dat hij op 19 december 2017 ontslag op staande voet heeft gekregen bij zijn werkgever en dat hij vervolgens tot 19 april 2018 geen inkomen heeft genoten. Pas met ingang van laatstgenoemde datum heeft hij een WW-uitkering toegekend gekregen.

5.9

De vrouw stelt zich op het standpunt dat met deze inkomensvermindering geen rekening dient te worden gehouden nu sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Dit volgt volgens de vrouw uit het feit dat de man aanvankelijk op staande voet is ontslagen en geen ontslag- en transitievergoeding heeft gekregen. De vrouw meent voorts dat het inkomensverlies voor herstel vatbaar is.

5.10

Het hof stelt vast dat uit het zich bij de stukken bevindende proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter te Leeuwarden van 19 april 2018 blijkt dat de man en zijn voormalig werkgever tijdens deze zitting zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst tussen de man en zijn voormalig werkgever met wederzijds goedvinden met ingang van

19 april 2018 is beëindigd wegens een verstoring van de arbeidsverhouding. De man en zijn voormalig werkgever zijn daarbij tevens overeengekomen dat de werkgever het ontslag op staande voet intrekt en zij hebben verklaard, zo volgt uit het proces-verbaal, dat de werkgever heeft voldaan aan alle aanspraken die de man heeft (loon, vakantiebijslag, vakantiedagen enz.) uit hoofde van de arbeidsovereenkomst tot en met 19 april 2018.

5.11

De man heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij -ondanks voornoemde overeenstemming- vanaf 20 december 2017 geen betalingen meer van zijn werkgever heeft ontvangen omdat verrekening heeft plaatsgevonden met bedragen die de man aan zijn voormalig werkgever verschuldigd was.

5.12

Het hof overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat de man tot 19 april 2018 in loondienst was van zijn voormalig werkgever en uit dien hoofde recht had op de uit die arbeidsovereenkomst voortvloeiende salarisbetalingen. Dat de man vanaf 20 december 2017 feitelijk niets meer van zijn voormalig werkgever heeft ontvangen, maakt niet dat per die datum sprake is van een wijziging van omstandigheden die tot een aanpassing van de kinderalimentatie dient te leiden. De man heeft er kennelijk voor gekozen om zijn salaris volledig aan te wenden voor betalingsverplichtingen jegens zijn werkgever. Deze keuze mag niet ten koste gaan van de onderhoudsverplichting die de man op dat moment nog steeds had jegens zijn minderjarige zoon.

5.13

Vervolgens dient beoordeeld te worden of de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de man met ingang van 19 april 2018 tot een wijziging van de kinderalimentatie dient te leiden. Daarvoor is van belang de vraag of het inkomensverlies dat de man met ingang van genoemde dag heeft geleden voor herstel vatbaar is.

Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, althans dat de man het tegendeel daarvan onvoldoende heeft onderbouwd. Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige dient niet alleen rekening te worden gehouden met diens daadwerkelijke inkomen, maar ook met het inkomen dat hij of zij in de naaste toekomst kan verwerven en -in de verhouding tot de alimentatiegerechtigde- redelijkerwijs ook behoort te verwerven. Het hof stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat de man na het verlies van zijn baan inspanningen heeft verricht om een nieuwe baan te vinden. De man heeft ter zitting gesteld dat hij solliciteert via internet, bij de stukken bevinden zich echter geen sollicitatiebrieven of mails van de man, dan wel afwijzingen van bedrijven die door hem zijn aangeschreven. De man heeft ter zitting verder opgemerkt dat hij op dit moment vrijwilligerswerk doet in een onderneming van een familielid en dat hij zich oriënteert op de mogelijkheden om zelf een vergelijkbare (franchise)onderneming te starten. Hoewel het de man in beginsel vrij staat een eigen onderneming te starten geldt dat de man ook hierbij rekening dient te houden met de onderhoudsverplichting die hij jegens zijn zoon heeft. Van belang is derhalve of de man zicht heeft op een inkomen dat hij met een eigen onderneming hoopt te kunnen genereren en of dit opweegt tegen het inkomen dat hij opnieuw in dienstbetrekking zou kunnen genereren.

Nu de man het hof hier geen enkel inzicht in heeft kunnen geven is het hof van oordeel dat dit voornemen van de man onvoldoende aanleiding geeft om bij het oordeel over de door de man te betalen kinderalimentatie alleen rekening te houden met de werkloosheidsuitkering die de man thans ontvangt. Het enkele feit dat de man ter behoud van zijn werkloosheidsuitkering ook verplicht is om te solliciteren, hetgeen wordt gecontroleerd door het UWV, volstaat in dit verband evenmin. Het hof hanteert als alimentatierechter immers zelfstandige (wettelijke) beoordelingsmaatstaven. Het hof is van oordeel dat de man zich met het oog op zijn onderhoudsverplichting voor zijn minderjarige zoon niet voldoende heeft ingespannen om een (vergelijkbaar) inkomen te verwerven zoals hij bij zijn voormalig werkgever genoot. Nu het inkomensverlies van de man daarom geacht wordt voor herstel vatbaar te zijn is per 19 april 2018 geen sprake van een rechtens relevante vermindering van zijn draagkracht. Aldus is voor wijziging van de kinderalimentatie om die reden geen plaats.

Nu het hof van oordeel is dat het inkomen van de man voor herstel vatbaar is kan de toets of de man bij betaling van de kinderalimentatie onder de 90% van de bijstandsnorm komt, achterwege blijven.

6 De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.2

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan die relatie geboren kind betreft.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van

4 oktober 2017, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, M.A.F. Holtvluwer-Veenstra en

M. Weissink, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 16 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature