Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Heeft de zoon bepalingen uit de agrarische maatschapsovereenkomst geschonden en daardoor boetes aan zijn moeder en zusters verbeurd? Is door toetreding van de zoon tot de agrarische maatschap destijds sprake geweest van een gift of schenking?

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.222.570

(zaaknummer rechtbank Overijssel 182832)

arrest van 23 april 2019

in de zaak van

1 [Appellant 1] ,

wonende te [Woonplaats] ,

2. [Appellant 2],

wonende te [Woonplaats] ,

3. [Appellant 3],

wonende te [Woonplaats] ,

4. [Appellant 4],

wonende te [Woonplaats] ,

5. [Appellant 5],

wonende te [Woonplaats] ,

appellantes,

in eerste aanleg: eiseressen in conventie, verweersters in reconventie,

advocaat: mr. J.H. van Vliet,

tegen

[Geïntimeerde] ,

wonende te [Woonplaats] ,

geïntimeerde,

in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,

advocaat: mr. R.F.A. Rorink.

Appellante sub 1 hierna ook te noemen: de moeder. Appellantes sub 2 tot en met 5 hierna ook te noemen: de zussen. Geïntimeerde hierna ook te noemen: [Geïntimeerde] .

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van

31 mei 2017 (hierna: het bestreden vonnis) dat de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft gewezen.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding in hoger beroep van 28 augustus 2017,

- de memorie van grieven,

- de memorie van antwoord, met producties,

- het tussenarrest van 27 november 2018 waarin het hof een meervoudige comparitie van

partijen heeft gelast,

- de akte overlegging producties van de zijde van [Geïntimeerde] (producties VI en VII).

2.2

Op 5 maart 2019 heeft vorenbedoelde comparitie van partijen plaatsgevonden. Na afloop daarvan heeft het hof arrest bepaald.

3 Het geschil

3.1

Het gaat in deze zaak samengevat om het volgende. De moeder en [De vader] (hierna: de vader) voerden een melkveebedrijf en zijn bij akte van 2 juli 1990 per 1 januari 1990 daartoe een maatschap aangegaan. Blijkens akte van 7 juli 1995 is [Geïntimeerde] per 1 januari 1994 toegetreden tot de maatschap en bij akte van 28 september 2004 is per 1 januari 2004 ook [Echtegenote van geïntimeerde] , de echtgenote van [Geïntimeerde] , tot de maatschap toegetreden. Rond 2010/2011 is tussen de maten een geschil gerezen over de bedrijfsvoering, meer in het bijzonder of de bedrijfsactiviteiten zouden moeten wijzigen van melkveehouderij naar een jongvee-opfokbedrijf waarbij het melkquotum zou worden verleased. Aanleiding tot die voorgestelde wijziging van de bedrijfsvoering was de allergie die [Geïntimeerde] bleek te hebben (ontwikkeld) voor volwassen rundvee. Door de GIBO Groep is in december 2010 een bedrijfsplan opgesteld gericht op deze nieuwe bedrijfsactiviteiten en het verleasen van het melkquotum. De moeder wilde deze omschakeling niet. Zij stond voor dat het bedrijf een melkveebedrijf zou blijven. Uiteindelijk hebben de vader, [Geïntimeerde] en [Echtegenote van geïntimeerde] de maatschap jegens de moeder opgezegd, waardoor een impasse ontstond. Om die impasse te doorbreken is een arbitrageprocedure gestart, die op 29 augustus 2011 heeft geleid tot een arbitraal vonnis tussen de moeder enerzijds en de andere drie maten anderzijds. De arbiters hebben na onderzoek geoordeeld dat het bedrijfsplan, zoals opgesteld door de Gibo Groep, waarbij het melkquotum – zolang dat nog zou bestaan – zou worden verleased, reëel en voldoende winstgevend zou zijn om continuering van de bedrijfsvoering te mogen verwachten. Zij zagen voldoende toekomstmogelijkheden voor een gezonde bedrijfsvoering zonder melkvee. Tevens hebben de arbiters geoordeeld dat de maatschap ten aanzien van de moeder per 1 juli 2011 is geëindigd door opzegging op de voet van artikel 10 lid 1 sub b uit de maatschapsakte van 2004. De arbiters hebben het aan de moeder toekomende maatschapsaandeel vastgesteld op € 182.916,-. Het arbitrale vonnis is onherroepelijk geworden: hoger beroep stond niet open en er is geen vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis ingesteld. Het vonnis is uitgevoerd na een daartoe strekkende verlofprocedure bij de rechtbank.

Ook de vader is per 1 juli 2011 uit de maatschap getreden. De maatschap is voortgezet en wordt sindsdien gedreven door [Geïntimeerde] en [Echtegenote van geïntimeerde] .

Op 7 januari 2014 is de vader overleden. Op grond van zijn testament van 21 april 2010 is [Geïntimeerde] zijn enige erfgenaam. [Geïntimeerde] heeft aan ieder van de zussen een bedrag van

€ 39.176,- uitgekeerd als zijnde hun legitieme portie in de nalatenschap van de vader.

De moeder en de zussen hebben zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat de verleasing van het melkquotum en [Geïntimeerde] voornemen om de boerderij te verkopen hebben geleid tot schending van bepalingen uit de maatschapsovereenkomst, zodat [Geïntimeerde] boetes jegens hen heeft verbeurd en dat de toetreding van [Geïntimeerde] tot de maatschap en hun onterving hebben geleid tot schending van de legitieme porties van de zussen.

3.2

Appellantes hebben in eerste aanleg (in conventie) – samengevat – gevorderd na eiswijziging om [Geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan:

- appellante sub 1 van € 1.026.450,-

- appellante sub 2 van € 425.340,50

- appellante sub 3 van € 425.340,50

- appellante sub 4 van € 457.112,50

- appellante sub 5 van € 420.809,50

een en ander te vermeerderen met rente en kosten. Tevens heeft de moeder gevorderd dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van de vader vaststelt.

3.3

[Geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in reconventie) – samengevat – gevorderd de moeder te veroordelen mee te werken aan de toedeling aan hem van de woning [Adres] te [Plaatsnaam] , om appellantes te gebieden gelegde beslagen op te heffen, voor recht te verklaren dat appellantes jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld en hen ieder hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de schade die het gevolg daarvan is nader op te maken bij staat, een en ander met veroordeling van appellantes in de proceskosten.

3.4

De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis:

in conventie:

het aandeel van de moeder in de eigendom van de woning aan de [Adres] te [Plaatsnaam] aan [Geïntimeerde] toegescheiden tegen inbreng door hem van € 10.000,- ;

appellantes veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie (€ 1.548,- voor verschotten en € 6.422,- voor salaris advocaat) en deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard;

het meer of anders gevorderde afgewezen, en

in reconventie:

appellantes geboden de in hun opdracht gelegde beslagen op de eigendommen van [Geïntimeerde] op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,- door hen hoofdelijk te verbeuren;

het meer of anders gevorderde afgewezen, en

[Geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie (verschotten nihil en € 452,- voor salaris advocaat).

3.5

Appellantes vorderen in het hoger beroep – samengevat – [Geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de hiervoor onder 3.2 genoemde bedragen, althans zodanige bedragen als het hof in goede justitie zal vaststellen, aan de aldaar genoemde appellantes, met veroordeling van [Geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties en de nakosten, met de wettelijke rente daarover en tot terugbetaling van door appellantes betaalde proceskosten uit de eerste aanleg van € 7.518,- verhoogd met de wettelijke rente, alles uitvoerbaar bij voorraad.

3.6

[Geïntimeerde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het beroep en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van appellantes – hoofdelijk – in de kosten van het hoger beroep.

4. De bespreking van de grieven en de motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1

De moeder en de zussen zijn met zeven grieven in hoger beroep gekomen. Het verweer daartegen van [Geïntimeerde] komt voor zover nodig hierna bij de beoordeling van de grieven aan de orde.

De grieven 1 tot en met 3 vertonen een onderlinge samenhang en zullen daarom gezamenlijk worden besproken. In de kern komen die grieven hierop neer dat de moeder en de zussen zich op het standpunt stellen dat [Geïntimeerde] door het verleasen van het melkquotum aan een derde in strijd met het voorkeursrecht en de meerwaardeclausule uit de maatschapsakte heeft gehandeld en dat hij dientengevolge boetes aan hen is verschuldigd.

4.2

In de maatschapsakte van 1994 is in artikel 13 lid 1 ten aanzien van het voorkeursrecht onder meer het volgende opgenomen:

‘Indien vennoot C (hof: [Geïntimeerde] ), nadat hij de onroerende zaken van de maatschap en/of de rechten op produktiequota heeft overgenomen, wenst over te gaan tot vervreemding van deze goederen of een deel daarvan is hij verplicht het betreffende goed eerst te koop aan te bieden aan vennoot A (hof: de vader) en/of vennote B (hof: de moeder), hierna te noemen: voorkeursgerechtigden. Deze aanbieding dient te geschieden bij aangetekend schrijven.

Het voorkeursrecht tot koop geldt gedurende het leven van de voorkeursgerechtigden, te rekenen vanaf het moment van overname. Bij overlijden van vennoot A en vennote B gaat dit voorkeursrecht gedeeltelijk over op hun kinderen, namelijk voor wat betreft erf, gebouwen met circa 1 hectare cultuurgrond ter plaatse van de [Adres] [Plaatsnaam] .’

In artikel 13 lid 2 staat onder meer:

‘Onder vervreemding wordt verstaan hetgeen bepaald is in artikel 14 lid 3 (..)’

In artikel 13 lid 7 staat onder meer:

‘Indien vennoot C handelt in strijd met vooromschreven voorkeursrecht (..) dan hebben de voorkeursgerechtigden recht op een onmiddellijk opvorderbare boete van f 500.000 alsmede een niet voor matiging door de rechter vatbare boete van f 1.000 per dag of een gedeelte van een dag zolang de overtreding duurt (..)’

In die maatschapsakte is ten aanzien van verrekening van de meerwaarde in artikel 14 lid 1 onder meer het volgende opgenomen:

‘Indien vennoot C de onroerende zaken en/of rechten op produktiequota van de maatschap heeft overgenomen en vervolgens deze onroerende zaken en/of rechten op produktiequota vervreemdt tegen een hogere prijs dan zijn verkrijgingsprijs, dan is hij verplicht de meerwaarde te delen met de andere kinderen van vennoot A en B, zodat ieder een gelijk deel ontvangt. (..)’

In artikel 14 lid 3 staat:

‘Onder vervreemding wordt verstaan:

elke overeenkomst welke als titel van eigendomsoverdracht is te beschouwen;

het vestigen van pachtrechten, persoonlijke gebruiksrechten of beperkte rechten;

onteigening,

alsmede alle overige handelingen die tot gevolg hebben dat vennoot C financieel voordeel behaalt indien hij de door hem overgenomen onroerende zaken en/of overgenomen rechten op produktiequota te gelde maakt of aan de agrarische bedrijfsuitoefening onttrekt.’

In de maatschapsakte van 2004 is in artikel 13 opgenomen:

‘Voor zover bij deze niet is afgeweken blijven de bepalingen opgenomen in de akte, (waaronder een voorkeursrecht van koop alsmede een verrekening meerwaarde) getekend d.d. [Datum] dan wel de aanvullingen erop als aangegeven in de considerans onverkort tussen vennoten A, B, C en D (hof: [Echtegenote van geïntimeerde] ) van toepassing.’

4.3

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [Geïntimeerde] door te handelen overeenkomstig het arbitraal vonnis niet het voorkeursrecht tot koop van de moeder heeft geschonden. Tussen de moeder enerzijds en de andere drie maten anderzijds bestond een onoverkomelijk verschil van mening over de wijziging van de bedrijfsactiviteiten. Zij verkeerden daardoor in een impasse, welke impasse met gebruikmaking van de in de maatschapsakte opgenomen arbitrageovereenkomst is doorbroken. Het arbitrale vonnis kan dan ook niet los worden gezien van de rechtsverhoudingen zoals die voortvloeien uit de bepalingen uit de maatschapsakte: het arbitrale vonnis werkt door in de bestaande (rechts)verhoudingen en bepaalt (mede) de verhoudingen ten aanzien van hetgeen de maten verdeeld hield: de wijziging van de bedrijfsactiviteiten. Tot de nieuwe bedrijfsactiviteiten behoorde het verleasen van het melkquotum. Omdat in het arbitrale vonnis is opgenomen dat [Geïntimeerde] tot verleasen van het melkquotum bevoegd is, was hij niet gehouden het melkquotum eerst te koop aan te bieden aan de moeder. Met het verleasen van het melkquotum heeft hij zich binnen de (nieuwe) kaders van de (rechts)verhoudingen tussen de maten bewogen: het melkquotum heeft het bedrijf niet ‘verlaten’, zodat in die zin niet van een vervreemding of onttrekking aan de bedrijfsvoering kan worden gesproken.

Van een plicht tot verrekening van een meerwaarde van het melkquotum kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen evenmin sprake zijn. Daarbij is niet gesteld of gebleken welke meerwaarde [Geïntimeerde] door het verleasen van het melkquotum heeft gerealiseerd. Overigens is uit de processtukken noch ter zitting gebleken dat de moeder op enig moment, tijdens de gesprekken over het nieuwe bedrijfsplan of tijdens de arbitrale procedure, kenbaar heeft gemaakt het melkquotum te willen overnemen. De grieven falen in zoverre.

4.4

De moeder en de zussen stellen voorts dat [Geïntimeerde] met de voorgenomen verkoop van de boerderij het voorkeursrecht tot koop heeft geschonden, alsook de bepaling over verrekening van de meerwaarde en dat hij dientengevolge boetes heeft verbeurd. Het hof volgt in deze de overwegingen 6.10 en 6.11 van de rechtbank en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Ter zitting bij het hof hebben de zussen desgevraagd bevestigd dat zij een brief van [Geïntimeerde] hebben ontvangen over zijn voorgenomen verkoop van de boerderij, en dat geen van hen daarop jegens [Geïntimeerde] heeft gereageerd. Desgevraagd heeft iedere zuster ter zitting verklaard de boerderij niet over te kunnen/willen nemen. Gelet op deze verklaringen is van een rechtens te honoreren beroep op schending door [Geïntimeerde] van het voorkeursrecht geen sprake, zodat [Geïntimeerde] ook geen boetes heeft verbeurd jegens appellantes. Ook in zoverre falen de grieven 1 tot en met 3.

4.5

Met de grieven 4 tot en met 6, die eveneens een onderlinge samenhang vertonen en daarom gezamenlijk zullen worden besproken, stellen appellantes dat [Geïntimeerde] zowel bij de toetreding tot de maatschap als bij de uiteindelijke overdracht/bedrijfsovername is bevoordeeld, dat die bevoordeling een gift of schenking is en dat als gevolg daarvan hun legitieme portie in de nalatenschap van de vader is geschonden.

4.6

[Geïntimeerde] betwist deze stellingen. Hij voert daartoe - kort samengevat - aan dat de toetreding en overname heeft plaatsgevonden op zakelijke gronden en op fiscaalvriendelijke wijze om continuering van het bedrijf mogelijk te maken. Nooit is de bedoeling van de maatschap geweest om te komen tot ontoelaatbare bevoordeling van [Geïntimeerde] of van giften of schenkingen. Bovendien wijst [Geïntimeerde] erop dat de zussen tijdens leven van de ouders huizen en geldsommen geschonken gekregen en andere voordelen hebben genoten.

4.7

Het hof overweegt als volgt. [Geïntimeerde] is per 1 januari 1994 toegetreden tot de maatschap van zijn ouders. Op 7 juli 1995 is daartoe de maatschapsakte getekend. In de maatschapsakte zijn onder meer afspraken gemaakt over de inbreng van ieder van de maten (artikel 2), de verdeling van winst of verlies (artikel 6), het einde van de maatschap en de voortzetting en overnamesom bij uittreding (artikelen 10 en 11 ). Ook zijn bepalingen opgenomen, waaruit hiervoor reeds geciteerd, over het voorkeursrecht tot koop en verrekening van de meerwaarde (artikelen 13 en 14 ).

Uit artikel 2 lid 4 blijkt dat [Geïntimeerde] onder meer een vordering op zijn ouders van f. 52.684,- heeft ingebracht. Uit artikel 6 lid 2 blijkt dat [Geïntimeerde] eerst vanaf 1 augustus 1994 recht had op een evenredig aandeel in de winst. Uit artikel 10 lid 3 blijkt dat bij opzegging door een vennoot v óór 1 januari 1999 het recht op voortzetting uitsluitend toekwam aan de ouders.

Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degeen die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Schenking is een bijzondere, door de wet benoemde gift: het is de overeenkomst om niet, die ertoe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt (artikelen 7:175 lid 1 BW en artikel 7:186 lid 2 BW). Fiscaalrechtelijk geldt tevens de eis dat sprake is van vrijgevigheid. Voor het aannemen van vrijgevigheid is, naast de bewustheid tot bevoordeling, vereist dat degene die verarmt de verrijking van de andere partij heeft gewild (zie bijvoorbeeld HR 12 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7272). Nu appellantes stellen dat reeds bij de aanvang van de maatschap sprake was van een schenking dan wel een andere gift en zich beroepen op het rechtsgevolg daarvan, ligt het op hun weg om die stelling met feiten en omstandigheden te onderbouwen. Hetgeen zij aanvoeren, kort gezegd: dat [Geïntimeerde] door toetreding een groot vermogen in de schoot geworpen kreeg zonder daarvoor een substantiële tegenprestatie te leveren, wordt door [Geïntimeerde] gemotiveerd betwist.

De stelling van appellantes vindt naar het oordeel van het hof geen steun in de hiervoor gemelde maatschapsbepalingen. [Geïntimeerde] heeft een vordering ingebracht, alsmede zijn kennis, arbeid en vlijt. Hij heeft in het begin genoegen moeten nemen met een lager winstaandeel en had de eerste vijf jaar niet het recht om bij uittreding van een van de vennoten de onderneming voort te zetten (art. 10 lid 3 maatschapsakte 1 januari 1994). Niet valt daarom in te zien dat op het moment van toetreding reeds een vermogensverschuiving (verarming en verrijking als voortvloeit uit de aangehaalde wetsbepalingen) heeft plaatsgevonden. De in de maatschapsakte uit 1995 vastgelegde wijze waarop de vader en de moeder de toetreding per 1 januari 1994 van [Geïntimeerde] hebben geregeld biedt dan ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat die toetreding dient te worden aangemerkt als een gift aan [Geïntimeerde] , laat staan voor de conclusie dat sprake is van een schenking. De stelling van appellantes op dit punt is, nu zij zich beperken tot een beroep op die toetredingsregeling, naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd, waarmee zij niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Het hof komt daardoor niet toe aan het bewijsaanbod van appellantes op dit punt. Evenmin komt het hof toe aan de beoordeling van de vraag of [Geïntimeerde] toetreding tot de maatschap heeft geleid tot een schending van de legitieme porties van de zusters in de nalatenschap van de vader. Ook deze grieven falen.

4.8

Hetzelfde lot zijn de grieven beschoren waar zij de stelling betreffen dat bij de toedeling van maatschapsvermogen aan [Geïntimeerde] per 1 juli 2011 sprake was van een gift of schenking, waardoor de legitieme porties van de zusters zijn geschonden. Appellantes stellen enkel dat bij uittreden van de vader en de moeder in juli 2011 aan [Geïntimeerde] is overgedragen tegen een lagere waarde dan de vrije waarde, waardoor hij zou zijn verrijkt. Zo dat al het geval zou zijn, staat daarmee echter nog geenszins vast dat op dat moment sprake was van een gift of schenking, gelet ook op de hiervoor onder 4.7 geciteerde wetsbepalingen. In de maatschapsakte zijn tussen de maten immers afspraken gemaakt ten aanzien van uittreding, voortzetting en de overnamesom. Dat die afspraken door de (voormalige) maten zijn nagekomen en uitgevoerd behelst op zichzelf geen gift. Daartoe dient aan de eisen als in de vorenbedoelde geciteerde wetsbepalingen te zijn voldaan en daarvan is niet gebleken. In het arbitrale vonnis is door de arbiters op basis van alle omstandigheden van het geval, met inachtneming van de betreffende bepaling in de maatschapsakte en met verdiscontering van de redelijkheid en billijkheid, het bedrag bepaald dat aan de moeder toekwam bij haar uittreding per die datum, te weten € 182.916,-. Dit bedrag wordt blijkens de notariële akte ‘ontbinding maatschap’ getekend op 21 februari 2012 in tien gelijke termijnen aan de moeder uitbetaald, voor het eerst op 31 juni 2012. Hierin kan geen gift of schenking worden gezien. Ten behoeve van de zusters is in de maatschapsakte de bepaling over verrekening van de meerwaarde opgenomen. Op grond van de bepalingen uit de maatschapsakte van 1995 (artikel 14 lid 4 ) zou die verrekeningsplicht gelden tot 15 jaar na de datum van overname of tot het moment dat [Geïntimeerde] de leeftijd van 45 jaar heeft bereikt. In het arbitrale vonnis is de termijn ten behoeve van de zusters verlengd tot 1 juli 2026, waarmee ook met hun belangen rekening is gehouden. Ook hieruit blijkt niet van een bevoordeling van [Geïntimeerde] ten nadele van zijn zusters.

Ook ten aanzien van dit punt falen de grieven. Het hof komt daardoor niet toe aan een beoordeling van een schending van de legitieme porties van de zusters op het moment van toedeling.

4.9

Aan grief 7, welke grief zich richt tegen de veroordeling van appellantes in de proceskosten en tegen de veroordeling tot opheffing van de door hen beslagen, komt in het licht van het voorgaande geen zelfstandige betekenis meer toe, zodat het hof deze verder niet zal bespreken.

5 De slotsom

5.1

De grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.

5.2

Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof appellantes in de kosten van het hoger beroep veroordelen volgens het liquidatietarief als hierna vermeld.

6 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 31 mei 2017;

veroordeelt appellantes hoofdelijk in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [Geïntimeerde] vastgesteld op € 1.628,- voor verschotten en op € 11.002,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten x tarief VIII);

verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, M.L. van der Bel en R.E. Brinkman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 april 2019.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature