Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Op 19 juni 2018 ingesteld bewind en mentorschap opgeheven per 18 oktober 2018 nadat de kantonrechter alsnog de rechthebbende heeft gehoord. Beschikking van 19 juni 2018 is op goede gronden genomen en wordt door het Hof bekrachtigd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.246.613/01

(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 6948893 MT VERZ 18-5753 en 6948894 MT VERZ 18-5754)

beschikking van 2 april 2019

inzake

[verzoeker] ,

wonende te [A] ,verzoeker in hoger beroep,

verder te noemen: [verzoeker] of de vader,

advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam,

Als overige belanghebbende zijn aangemerkt:

[dochter1] ,

wonende te [B] ,

verder te noemen: dochter [dochter1] .

[dochter2] ,

wonende te [B] ,

verder te noemen: dochter [dochter2] .

[de bewindvoerder] B.V.

gevestigd te [A] ,

verder ook te noemen: de bewindvoerder en mentor.

[de echtgenote] ,

onbekende woon- en verblijfadres in en buiten Nederland,

verder te noemen: de (tweede) echtgenote van [verzoeker] .

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, Bewindsbureau, locatie Almere) van 19 juni 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s) van [verzoeker] , ingekomen op 19 september 2018;

- een brief van 27 september 2018 van mr. Kramer met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Kramer van 31 oktober 2018 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Kramer van 7 november 2018.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 11 februari 2019 plaatsgevonden. [verzoeker] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Dochter [dochter2] is in persoon verschenen. Dochter [dochter1] is niet verschenen. [verzoeker] werd vergezeld door een vriendin, mevrouw [C] , en mevrouw drs. [D] , tolk in de Russische taal (in het tolkenregister geregistreerd onder nummer [000] ). Dochter [dochter2] werd vergezeld door haar vriend, de heer [E] . Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan genoemde vriendin en vriend. Van de zijde van [de bewindvoerder] BV. is niemand verschenen.

2.3

Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Kramer met instemming van het hof nog een ontbrekend stuk uit het rechtbankdossier overgelegd, te weten een brief van 26 april 2018 van dr. med. [F] , assistenzärztin, werkzaam bij de [G] te [H] , (Dld).

3 De feiten

3.1

[verzoeker] is geboren [in] 1953. [dochter1] en [dochter2] zijn de dochters van [verzoeker] . De huidige echtgenote van [verzoeker] is in maart 2018 uitgezet naar Rusland in verband met het ontbreken van een geldige verblijfstitel en haar woon- en verblijfplaats zijn onbekend.

3.2

De dochters hebben op 31 mei 2018, door tussenkomst van [de bewindvoerder] B.V. bij de rechtbank een verzoek ingediend tot onderbewindstelling en instelling van mentorschap ten behoeve van hun vader. Daarbij is onder meer overgelegd de hiervoor genoemde brief van 26 april 2018 van dr. med. [F] , assistenzärztin, en een verklaring die door [verzoeker] op 5 juni 2018 in [I] (Dld) is ondertekend en waarin – in de Nederlandse en Engelse taal – staat dat hij instemt met het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap.

3.3

Bij de bestreden beschikking van 19 juni 2018 heeft de kantonrechter de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en een mentorschap ingesteld ten behoeve van [verzoeker] . Hierbij is [de bewindvoerder] B.V. benoemd tot bewindvoerder en mentor.

3.4

De kantonrechter heeft, oordelende dat het verzoek aanstonds toewijsbaar is en er sprake is van spoedeisendheid, afgezien van het horen van [verzoeker] op het verzoek voordat de beschikking is gegeven. De kantonrechter heeft overwogen dat [verzoeker] op een later tijdstip alsnog zal worden gehoord. Op 12 oktober 2018 heeft de kantonrechter [verzoeker] gehoord op zijn woonadres in Nederland.

3.5

Bij afzonderlijke beschikkingen van 18 oktober 2018 heeft de kantonrechter vervolgens het bewind en het mentorschap opgeheven.

4.De omvang van het geschil

[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 juni 2018. Deze grief stelt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde en betreft zowel de wijze van totstandkoming van de beslissing als de inhoud daarvan.

[verzoeker] verzoekt, kort gezegd en met inachtneming van de wijzigingen ter zitting, de beschikking te vernietigen en de verzoeken van de dochters alsnog af te wijzen en te bepalen dat de (salaris)kosten van de bewindvoerder/mentor voor rekening van de dochters komen.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van

a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel

b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,

tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.

5.2

Ingevolge artikel 1:450 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter indien een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, een mentorschap instellen.

5.3

In de "Aanbevelingen meerderjarigenbewind" zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton & Toezicht op 10 april 2017 - en ook in de meest recente versie op 7 september 2018 - is onder punt 2 van hoofdstuk A de volgende aanbeveling gedaan met betrekking tot het horen van verzoeker(s), betrokkene(n) en belanghebbende(n): "Ter beoordeling van de noodzaak en de omvang van het bewind is uitgangspunt dat verzoekers, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord, zo nodig op de verblijfplaats van betrokkene. Hoewel artikel 800 Rv ruimte biedt om het verzoek aanstonds op de stukken toe te wijzen, wordt aanbevolen om daarvan in beginsel geen gebruik te maken."

5.4

In de "Aanbevelingen mentorschap" zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton op 15 december 2015 is onder punt 2 van hoofdstuk A de volgende aanbeveling gedaan met betrekking tot het horen: "Uitgangspunt is dat de betrokkene, zo nodig op zijn verblijfplaats, wordt gehoord." Hoewel in deze aanbevelingen niet is opgenomen dat ook het verzoek tot het instellen van een mentorschap aanstonds op de stukken kan worden toegewezen, is ook hier artikel 800 Rv van toepassing op grond waarvan die ruimte aanwezig is.

5.5

Nu de kantonrechter het bewind en het mentorschap bij beschikkingen van 18 oktober 2018 heeft opgeheven, is in hoger beroep uitsluitend de vraag aan de orde of de kantonrechter, gezien de hem ter beschikking staande informatie, op 19 juni 2018 op juiste gronden een bewind en mentorschap heeft ingesteld en deze beslissingen heeft kunnen nemen zonder [verzoeker] over deze verzoeken te horen.

5.6

De kantonrechter beschikte, anders dan [verzoeker] stelt, ten tijde van zijn beslissing niet alleen over de brief van beide dochters van 29 mei 2018 en de mede daarop gebaseerde brief van de beoogd bewindvoerder en mentor, maar ook over de eerder vermelde brief van de arts van 26 april 2018 omtrent de opname van [verzoeker] in de [G] in april 2018 alsmede een door [verzoeker] op 5 juni 2018 ondertekende instemmingsverklaring. Gelet op deze stukken, in onderling verband en samenhang beschouwd, komt het hof tot het oordeel dat er ten tijde van de beslissing voldoende grond heeft bestaan voor het (aanstonds) instellen van beide beschermingsmaatregelen. Daarvoor is in het bijzonder het volgende redengevend.

5.7

Uit de brief van de dochters, en de brief van de arts van 26 april 2018, komt naar voren dat [verzoeker] in 2010 een beroerte heeft gehad en al enige jaren kampt met ernstige verslavingsproblematiek met ingrijpende gevolgen voor en achteruitgang in zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid. [verzoeker] is in april 2018 vertrokken naar Duitsland en is kort daarna, zwaar onder invloed van alcohol, opgevangen door mevrouw [C] , op haar woonadres in Duitsland. Omdat zijn toestand steeds verder achteruit ging, is [verzoeker] met spoed opgenomen in de [G] waar een behandeling is ingezet voor zijn alcoholverslaving en waar hij is gestabiliseerd. Uit de brieven blijkt verder dat [verzoeker] slechts beperkt inzicht had in de ernst van zijn alcoholverslaving en de ingrijpende gevolgen daarvan, en mede daardoor de neiging had hulpverlening te mijden. Zowel bij de dochters als bij de arts bestonden grote twijfels over de vraag of [verzoeker] , na een verdere behandeling in Nederland, in staat zou zijn om zich zelfstandig te redden, reden waarom door de arts een verpleeghuis of een woonvoorziening waarin (dag)structuur en verpleging beschikbaar is, werd aangeraden. Daarnaast heeft de kantonrechter acht mogen slaan op de verklaring van [verzoeker] die hij op 5 juni 2018 – in het bijzijn van één van de dochters en mevrouw [C] , zoals ter zitting is gebleken – heeft ondertekend en waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat hij instemt met de verzoeken van zijn dochters om een bewind en mentorschap in te stellen. De stelling van [verzoeker] dat hij volstrekt niet heeft geweten waar hij voor tekende, heeft hij, los van de vraag of dit tot een ander oordeel zou kunnen leiden, in het licht van de overige verklaringen onvoldoende onderbouwd. Ter zitting in hoger beroep heeft [verzoeker] erkend dat hem voor de ondertekening is uitgelegd dat de verzoeken ten doel hadden om hem en zijn financiën te beschermen, in het bijzonder tegen zijn echtgenote. Mevrouw [C] heeft ter zitting bevestigd dat niet alleen de dochters maar ook zij zich in die betreffende periode ernstig zorgen maakte over de lichamelijke en geestelijke toestand van [verzoeker] en de mogelijkheid dat hij zich bij zijn (verdere) beslissingen zou laten leiden door de (financiële) wensen van zijn echtgenote.

5.8

Hoewel als uitgangspunt heeft te gelden dat de kantonrechter betrokkene hoort alvorens een beslissing te geven op een verzoek tot onderbewindstelling of mentorschap is, zoals hiervoor ook overwogen, niet uitgesloten dat - bijvoorbeeld in gevallen van spoedeisendheid aanstonds op de stukken wordt beslist, derhalve zonder betrokkene (en verdere belanghebbenden) te horen. Gezien de beschikbare informatie, als hiervoor genoemd, waarbij het hof nog in aanmerking neemt dat op de brief van de beoogd bewindvoerder en mentor onder het kenmerk “SPOED” staat vermeld, heeft de kantonrechter redelijkerwijs kunnen uitgaan van het bestaan van spoedeisendheid. Het hof onderkent dat het opschorten van het horen zoals de kantonrechter heeft gedaan tot gevolg heeft gehad dat een beslissing wordt gegeven die in zijn gevolgen niet meer ongedaan kan worden gemaakt. Een en ander neemt echter niet weg dat, zoals het hof hiervoor heeft overwogen, ten tijde van de beslissing de gronden voor de beschermingsmaatregelen aanwezig waren.

5.9

Tot slot merkt het hof op dat, anders dan [verzoeker] stelt, onafhankelijke diagnostiek door een arts niet noodzakelijk is om aan te nemen dat een meerderjarige als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn belangen van vermogensrechtelijke aard of zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen.

5.10

Het hof komt, alles in ogenschouw nemende, tot het oordeel dat de beschikking waarvan beroep op goede gronden is genomen en bekrachtigd dient te worden. Het verzoek van [verzoeker] om, in geval van vernietiging van de beschikking waarvan beroep en afwijzing van het inleidende verzoek, beide dochters te veroordelen in de (salaris)kosten van de bewindvoerder en mentor, behoeft dan ook geen nadere bespreking.

6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, Bewindsbureau, locatie Almere, van 19 juni 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. M. Weissink, bijgestaan door mr. J. Robben als griffier, en is op 2 april 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature