Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Hoger beroep van bodemprocedure ECLI:NL:RBMNE:2014:6596;

onrechtmatige publicaties over luchtverontreiniging? Incriminerende verwijten aan contractoren en aan ambtenaar van de gemeente van opzettelijk te laag berekende concentraties fijnstof en stikstofdioxide om gemeentelijke reconstructies mogelijk te maken; botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; waardeoordelen waarvoor een feitelijke basis moet bestaan; onschuldpresumptie en hoedanigheden van de berekenaars; inlichtingencomparitie.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, handel

zaaknummer gerechtshof 200.168.221

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 350738)

arrest van 22 mei 2018

in de zaak van

[appellant] ,

wonende te [plaatsnaam] ,

appellant,

eiser,

hierna: [appellant] ,

advocaat: mr. J. Bouter,

tegen:

1 [geïntimeerde 1] ,

2 [geïntimeerde 2] en

3 [geïntimeerde 3],

wonende respectievelijk te [plaatsnaam] , [plaatsnaam] en [plaatsnaam] ,

geïntimeerden,

gedaagden,

hierna gezamenlijk: [geïntimeerden] en afzonderlijk: [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] ,

advocaat: mr. J.J. Bijkerk.

1 Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 8 januari 2014 (tussenvonnis tot comparitie) en van 17 december 2014 (verder: het eindvonnis) die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, tussen partijen heeft gewezen. Het eindvonnis is gepubliceerd onder ECLI:NL:RBMNE:2014:6596.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

• de dagvaarding in hoger beroep d.d. 12 maart 2015,

• de memorie van grieven met producties,

• de memorie van antwoord met producties.

2.2

Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3 De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:

3.1

[appellant] heeft zich sedert 2000 toegelegd op het bestuurs- en milieurecht en met name, sinds 2005, op (de gevolgen van) luchtverontreiniging in de stad Utrecht.

3.2

[geïntimeerde 1] heeft vanaf 15 augustus 2006 tot half juli 2009 op basis van een overeenkomst van opdracht (via [bedrijf A] ) werkzaamheden verricht voor de gemeente Utrecht in de functie van coördinator Taskforce Luchtkwaliteit. [geïntimeerde 2] heeft vanaf 6 september 2005 tot januari 2011 op basis van een overeenkomst van opdracht (via [bedrijf B] ) werkzaamheden verricht voor de gemeente Utrecht in de functie van adviseur luchtkwaliteit. Vanaf januari 2011 is [geïntimeerde 2] in dienst van de gemeente Utrecht in dezelfde functie. [geïntimeerde 3] is in dienst van de gemeente Utrecht in de functie van senior beleidsmedewerker Milieu en Duurzaamheid en gespecialiseerd in luchtkwaliteit.

3.3

[appellant] heeft in 2008 op websites en in een column van een huis‑aan‑huisblad

teksten geplaatst over het functioneren van [geïntimeerden] bij de gemeente Utrecht. De teksten bevatten ernstige feitelijke beschuldigingen en bijzonder krachtige waardeoordelen. [geïntimeerden] heeft naar aanleiding van de geplaatste teksten bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht een kort geding jegens [appellant] aanhangig gemaakt en gevorderd [appellant] te veroordelen de teksten te (doen) verwijderen en verwijderd te houden, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom. Het gaat om de volgende teksten (overgenomen uit het vonnis van de voorzieningenrechter; hierna: de teksten 2.2 tot en met 2.5):

“2.2. [appellant] heeft op 1 juni 2008 op de website www.allesoverutrecht.nl en op 8 juni 2008 op zijn website www. [appellant] .nl onder de titel “Boeventuig” – voor zover thans van belang – de navolgende tekst gepubliceerd:

"(…) De heren [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] kunnen er dus ongestraft een potje van maken, want niemand maakt ze wat. En daarom heb ik geen boodschap aan de opvatting van Wolfsen dat ik foute ambtenaren met rust moet laten. (…)

Als onze volksvertegenwoordigers en wethouders hun werk niet doen en het boeventuig kan op de bescherming van de burgemeester en het OM rekenen, dan zit er niets anders op dan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] publiekelijk te kijk te zetten als een stel criminelen. (…)

Zijn [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] dan bedriegers? Ja, het zijn slechte mensen (…)

Wat de fraude van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] extra kwaadaardig maakt (…)

Waar [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] mee bezig zijn, valt volgens het strafrecht op zijn minst te kwalificeren als “dood door schuld” of “mishandeling”. Met mishandeling wordt gelijkgesteld opzettelijke benadeling van de gezondheid. Volgens de jurisprudentie is er sprake van opzet, omdat zij door hun frauduleuze onderzoek bewoners langs de Kinglaan, de Weg der VN en de Beneluxlaan willens en wetens aan het aanmerkelijke risico blootstellen van schade aan de gezondheid. Eigenlijk zou het nog het beste zijn te spreken van “mishandeling met voorbedachten rade”, want de heren hebben er lang over nagedacht en er heel bewust voor gekozen om die 2000 blootgestelden bij het 24 Oktoberplein uit de boekhouding weg te laten. Indien het feit de dood ten gevolge heeft, zo staat in art 304 lid 4, kunnen ze tot negen jaar gevangenisstraf veroordeeld worden. Hoe eerder hoe beter, wat mij betreft.

[geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 2] horen achter de tralies thuis. (…) Wij worden bestuurd door boeventuig en gewetenloze sukkels.

2.3.

Op 22 februari 2008 heeft [appellant] op zijn website www. [naam website] .nl en in het huis aan huis blad “Ons Utrecht” onder de titel “Ir. [geïntimeerde 1] , luchtcoördinator van de gemeente Utrecht” en de subtitel “Portret van een witteboordencrimineel” – voor zover thans van belang – de navolgende tekst gepubliceerd:

“(…) Het college en de gemeenteraad fungeren in feite als een schild waarachter foute en corrupte ambtenaren ongestoord hun gang kunnen gaan. (…) En omdat ambtenaren daardoor niets van de politiek te vrezen hebben (en bovendien immuun zijn voor het strafrecht), zijn er ambtenaren die volledig ontsporen. Zoals ir. [geïntimeerde 1] . (…)

Wat [geïntimeerde 1] op landelijke en internationale congressen beweert over de kwaliteit van de lucht in Utrecht is op frauduleuze berekeningen gebaseerd en volstrekt hypocriet. (…)

Dat kunst- en vliegwerk bestaat uit frauduleus rekenwerk mbt achtergrondconcentraties en verkeersintensiteiten. En dat gebeurt onder het coördinerende toezicht van luchtcoördinator ir. [geïntimeerde 1]

Dat het VRU model dus absurde uitkomsten geeft, ligt niet aan dat model maar aan de leugenachtige input. (…)

Wie met luchtkwaliteitcijfers knoeit om de vervuiling minder erg voor te stellen (met de bedoeling meer “milieuruimte” voor parkeergarages en autoverkeer in de stad te berekenen) en bovendien weet dat dat ernstige gevolgen heeft voor de gezondheid van met name kinderen en ouderen behoort achter de tralies te zitten. Het gaat immers gewoon om het veroorzaken van lichamelijk letsel (aandoeningen aan de luchtwegen) en zelfs van vroegtijdige dood. (…) Tussen het geknoei van [geïntimeerde 1] met luchtverontreinigingsberekeningen en de vroegtijdige dood van ouderen en de astma van kinderen bestaat evenzeer een oorzakelijk verband, (…)

(…), terwijl het bij [geïntimeerde 1] gaat om wat in het strafrecht “voorwaardelijke opzet” heet: [geïntimeerde 1] stelt door het opzettelijk knoeien met luchtkwaliteitscijfers dus willens en wetens, vooral kinderen en ouderen aan het aanmerkelijke risico bloot ziek te worden respectievelijk vroegtijdig te sterven als gevolg van luchtvervuiling. Een ander verschil is dat de gasinstallateur persoonlijk heeft zitten knoeien en dat [geïntimeerde 1] dat door ondergeschikten laat doen, zodat hijzelf schone handen houdt. Hij is een witteboordencrimineel, want of je nu zelf loopt te knoeien of je geeft opdracht om te knoeien, dat maakt natuurlijk niet uit. Sterker nog, het geldt in het strafrecht zelfs als strafverzwarend. [geïntimeerde 1] zit hoog in de hiërarchie en geeft, zoals dat heet “feitelijk leiding” aan lagere ambtenaren, die zich moeilijk aan zijn directieven kunnen onttrekken en daardoor min of meer gedwongen worden handelingen te verrichten (namelijk geknoei met intensiteiten en luchtverontreinigingscijfers) die tegen het leven zijn gericht. En dat voor de voorzitter van een plaatselijke afdeling van de ChristenUnie.”

2.4.

Op 5 juni 2008 heeft [appellant] op zijn website www. [naam website] .nl onder de titel “De meeloper” en de subtitel “De volgzame ambtenaar die “slechts zijn plicht doet” is geen slapjanus maar een gevaarlijke egoïst” – voor zover thans van belang – de navolgende tekst gepubliceerd:

“Veel ambtenaren blijken er weinig moeite mee te hebben om loyaal mee te werken aan regelontduiking, bedrog en discriminatie als de overheid dat van ze verwacht. In Utrecht worden de cijfers over luchtkwaliteit bij elkaar gelogen, (…)

Daarom moeten we ervoor zorgen dat meelopen niet loont, dat de kosten de baten overstijgen. Tegenover peer group pressure moet publiekelijke verachting staan. (…) Ambtenaren die met cijfers knoeien om hun superieuren te behagen, die misleidende informatie geven, zich onheus gedragen tegen het publiek, helpen om de regels te ontduiken, die moeten uit de veilige anonimiteit gehaald worden, zodat ook hun buren en vrienden kunnen zien wat ze andere mensen en de gemeenschap aandoen. Dat zet meer zoden aan de dijk dan niet integer gedrag te melden bij het college en de burgemeester, want die stimuleren dat gedrag juist.”

2.5.

Op 19 maart 2008 heeft [appellant] op zijn website www. [naam website] .nl onder de titel “De gemeenteraad en de Euthanasielaan” en de subtitel “Bejaarden die langs de Euthanasielaan (M.L. Kinglaan) wonen worden door het autoverkeer vergast. Het raakt onze gemeenteraadsleden allemaal niet.” – voor zover thans van belang – de navolgende tekst gepubliceerd:

“(…) En als onze christelijke ir. [geïntimeerde 1] , luchtcoördinator en managing director van Arena Consulting, die niet wil vertellen welk tarief hij als externe geldwolf de gemeente in rekening brengt, niet in [plaatsnaam] zou wonen maar op de Brucknerlaan, zouden ze dan ook de “blootgestelden” op de Brucknerlaan bij het salderen over het hoofd hebben gezien? (…)

Nu kritische burgers zijn leugenachtige sommetjes narekenen en in de gaten houden, komt hij voor 2010 uit op 59 microgram/m3 (ver boven de norm). (…)”

3.4

Bij vonnis in kort geding van 30 juli 2008 heeft de voorzieningenrechter [appellant] bevolen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de teksten 2.2 tot en met 2.5 te (doen) verwijderen en verwijderd te houden en een nader in het dictum omschreven rectificatie op de openingspagina’s van de websites www.allesoverutrecht.nl en www. [naam website] .nl te plaatsen en drie maanden geplaatst te houden, dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag aan de eisers [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , tot een maximum van € 10.000,00 per eiser.

3.5

Op 8 september 2008 heeft de deurwaarder [appellant] aangezegd dat hij in gebreke was gebleven om aan de inhoud van dat vonnis te voldoen en [appellant] bevel gedaan om binnen twee dagen de over de periode van 7 augustus 2008 tot en met 31 augustus 2008 verbeurde dwangsommen van een totaal van € 7.200,00 en de explootkosten te betalen. [appellant] heeft aan dit bevel niet voldaan.

3.6

[appellant] heeft bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht een kort geding jegens [geïntimeerden] aanhangig gemaakt en gevorderd te bevelen de executie van het vonnis in kort geding van 30 juli 2008 te staken en gestaakt te houden en (subsidiair) de verbeurde dwangsommen te matigen. Bij vonnis in kort geding van 5 november 2008 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen.

3.7

[appellant] heeft van beide vonnissen in kort geding hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest in kort geding van 12 januari 2010 het vonnis in kort geding van 30 juli 2008 vernietigd voor zover [appellant] is veroordeeld tot het op straffe van verbeurte van een dwangsom verwijderen van de tekst 2.4 en de in tekst 2.5 aangehaalde titel “De gemeenteraad en de Euthanasielaan” en subtitel “Bejaarden die langs de Euthanasielaan (M.L. Kinglaan) wonen worden door het autoverkeer vergast. Het raakt onze gemeenteraadsleden allemaal niet.” en dit vonnis voor het overige bekrachtigd. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest in kort geding van 12 januari 2010 het vonnis in kort geding van 5 november 2008 bekrachtigd. De Hoge Raad heeft bij arrest van 30 september 2011 het cassatieberoep van [appellant] tegen het eerstgenoemde arrest in kort geding van 12 januari 2010 verworpen met toepassing van artikel 81 RO .

3.8

[geïntimeerden] maakt aanspraak op € 30.000,00 aan verbeurde dwangsommen, het maximale bedrag aan dwangsommen dat uit hoofde van het vonnis in kort geding van 30 juli 2008 kan worden verbeurd. Van dit bedrag stond per 26 augustus 2014, de datum waarop de comparitie van partijen werd gehouden, nog € 22.636,00 open. Het verschil van beide bedragen is door inhouding van € 120,00 per maand op het AOW-inkomen van [appellant] geïncasseerd.

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

de vordering Van [appellant] in conventie

4.1

In eerste aanleg heeft [appellant] in conventie, na vermindering van eis, samengevat gevorderd:

I voor recht te verklaren dat de teksten 2.2, 2.3 en 2.5 in het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Utrecht van 30 juli 2008 (hierna: de teksten) niet onrechtmatig zijn (geweest) jegens [geïntimeerden] ,

II voor recht te verklaren dat de executie van het vonnis in kort geding van 30 juli 2008 en het naar aanleiding van dat vonnis gewezen arrest in kort geding van 12 januari 2010 onrechtmatig is (geweest) en:

• te bepalen dat de geëxecuteerde dwangsommen onrechtmatig zijn,

• te bepalen dat [geïntimeerden] primair per de datum van het te wijzen vonnis, subsidiair binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis en meer subsidiair per een in goede justitie vast te stellen datum de executie van de dwangsommen beëindigen en

• te bepalen dat [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor de schade die [appellant] door de executie van de dwangsommen heeft geleden, op te maken bij staat,

III [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis alle betaalde dwangsommen terug te betalen, met rente,

IV. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten en tot betaling van nakosten.

de reconventie

4.2

[geïntimeerden] hebben in reconventie vorderingen ingesteld die in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.

samenvatting van het eindvonnis

4.3

In haar eindvonnis heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang als volgt geoordeeld.

rov. 4.5 [appellant] is, als een verontruste burger betrokken bij de luchtkwaliteit en erg ontevreden over de wijze waarom de stad Utrecht hiermee omgaat, in beginsel vrij om zijn ontevredenheid en mening over het schoonrekenen publiekelijk te uiten; de mate waarin hij dit mag uiten hangt met name af van de mate waarin hij het schoonrekenen feitelijk kan onderbouwen in samenhang met de mate waarin de posities van [geïntimeerden] openbaar zijn. rov. 4.6 [geïntimeerden] moeten als individuele burgers worden aangemerkt aan wie niet een (meer) openbare positie moet worden toegedicht en die ook niet primair verantwoordelijk waren voor (de uitkomst van) hun werkzaamheden, het opstellen van adviezen en rapporten over dan wel het coördineren op het gebied van luchtkwaliteit.

rov. 4.7 De beschuldigingen moeten, alleen al omdat zij zijn gericht tegen individuele burgers en met grote stelligheid worden gepresenteerd, door [appellant] kunnen worden bewezen.

rov. 4.8 Op [appellant] rust de bewijslast dat [geïntimeerden] te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide hebben berekend en dat zij dit willens en wetens hebben gedaan om het realiseren van verkeersplannen en ruimtelijke plannen mogelijk te maken.

Verder heeft de rechtbank uit de inleidende dagvaarding (van 185 pagina’s) een samenvatting opgenomen over voor [appellant] relevante punten wat betreft de luchtkwaliteit op en nabij het 24 Oktoberplein (een kruising van enerzijds de dominee Martin Luther Kinglaan, waaraan de woningen van de Brucknerlaan met hun achtertuinen grenzen, en de Weg der Verenigde Naties en anderzijds de Beneluxlaan) en in het gebied van het Centraal Station.

Ten slotte heeft de rechtbank overwogen:

“4.9. Ook als [appellant] gelijk heeft in die zin dat er destijds fouten zijn gemaakt op het gebied van de luchtkwaliteit waardoor te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide zijn berekend en dat die fouten op het conto van [geïntimeerden] worden geschreven, dan nog heeft [appellant] , zeker in het licht van het verweer van [geïntimeerden] , onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] (zoals [appellant] stelt) die fouten willens en wetens heeft gemaakt met het oogmerk het realiseren van verkeersplannen en gemeentelijke plannen mogelijk te maken, laat staan dat daaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] (zoals [appellant] met zijn bewoordingen ‘fraude’, ‘boeventuig’, ‘foute en corrupte ambtenaren’ en ‘geldwolf’ suggereert) zulks deed om zichzelf te bevoordelen. Dat oogmerk volgt ook niet uit het door [appellant] gestelde feit dat sommige fouten (volgens hem) erg in het oog springen en/of onverklaarbaar zijn.

4.10.

Het voorgaande brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat de in de teksten geuite beschuldigingen niet waar zijn en dat bijgevolg (zie rechtsoverweging 4.7) het recht van [geïntimeerden] op respect voor zijn privéleven, waaronder bescherming van eer en goede naam, zwaarder dient te wegen dan het recht van [appellant] op vrijheid van meningsuiting. (…)”.

De rechtbank heeft zowel het in conventie als het in reconventie gevorderde afgewezen met veroordeling van de respectievelijke eisers in de proceskosten.

5 De beoordeling van de grieven en de vordering

de kern van de zaak

5.1

Deze zaak gaat in het kort over de publicaties van teksten door [appellant] met de bedoeling om naar zijn mening gerezen misstanden (“schoonrekenen”) aan de kaak te stellen met betrekking tot de berekening c.q. het gebruik door [geïntimeerden] van luchtkwaliteitsberekeningen op basis van achtergrondconcentraties luchtverontreiniging en van verkeersemissies in de gemeente Utrecht. Op vordering van [geïntimeerden] heeft de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding van 30 juli 2008 (ECLI:NL:RBUTR:2008:BD8861) [appellant] , op straffe van verbeurte van dwangsommen, veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van dat vonnis de in dat vonnis onder 2.2 tot en met 2.5 geciteerde teksten te (doen) verwijderen en verwijderd te houden van (a) zijn website www. [naam website] .nl en (b) de website www.allesoverutrecht.nl en hem bevolen op de openingspagina’s van die websites tot rectificatie over te gaan en deze gedurende drie maanden op zijn website www. [naam website] .nl geplaatst te houden. Bij arrest van 12 januari 2010 heeft het gerechtshof Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, dat vonnis vernietigd wat betreft de tekst onder 2.4 en de in de tekst onder 2.5 aangehaalde titel “De gemeenteraad en de Euthanasielaan” en subtitel “Bejaarden die langs Euthanasielaan (M.L. Kinglaan) wonen worden door het autoverkeer vergast. Het raakt onze gemeenteraadsleden allemaal niet.” en verder bekrachtigd. Op de conclusie van de advocaat-generaal (ECLI:NL:PHR:2011:BT6096) heeft de Hoge Raad bij arrest van 30 september 2011

(ECLI:NL:HR:2011:BT6096) het cassatieberoep van [appellant] tegen dit arrest verworpen op grond van artikel 81 RO . Verder hebben partijen nog in twee instanties een executie kort geding gevoerd dat [appellant] heeft verloren. [appellant] heeft drie maximale dwangsommen van elk € 10.000 verbeurd, waarvoor [geïntimeerden] executoriaal derdenbeslag hebben gelegd.

de omvang van het hoger beroep

5.2

Bij memorie van grieven sub 16 en 17 heeft [appellant] zijn vorderingen in conventie onder II en III ingetrokken, zodat daarover in hoger beroep niet meer behoeft te worden beslist. Het hoger beroep betreft uitsluitend de in conventie afgewezen vordering I, die geen betrekking meer heeft op de tekst onder 2.4 en de in de tekst onder 2.5 aangehaalde titel en subtitel. Gelet op het feit dat Van Oostens teksten waren gericht tegen de wijze waarop de gemeente Utrecht met haar luchtkwaliteitsdeskundigen een overheidstaak uitvoeren die van groot belang is voor de volksgezondheid, wil [appellant] met zijn vordering I een uitspraak verkrijgen over de vraag of zijn uitlatingen over [geïntimeerden] , die hij heeft moeten terugnemen, niet-onrechtmatig waren, zodat hij de originele teksten weer integraal kan terugplaatsen en in afzonderlijke procedures vergoeding van zijn schade kan vorderen.

de grieven

5.3

Tegen het eindvonnis in conventie heeft [appellant] grief 1 gericht tegen de hem toegekende hoedanigheid, grief 2 tegen de aan [geïntimeerden] toegekende hoedanigheid, grief 3 tegen het oordeel over de gevolgen van zijn beschuldigingen voor het privéleven van [geïntimeerden] , grief 4 tegen de weergave van de door hem in de inleidende dagvaarding opgenomen inhoudelijke bezwaren en grief 5 tegen het oordeel over zijn stelling dat [geïntimeerden] willens en wetens en uit eigen belang hebben gehandeld. [geïntimeerden] hebben een en ander bestreden.

het rechtskader

5.4

Het gaat hier in de kern om een botsing tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van [appellant] enerzijds met het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [geïntimeerden] anderzijds.

5.4.1

Het antwoord op de vraag welke van deze beide fundamentele rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet, aldus recent HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569, worden gevonden door een afweging van alle terzake dienende omstandigheden van het geval en bij deze afweging geldt niet als uitgangspunt dat aan een van beide rechten voorrang toekomt. Het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle terzake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, brengt mee dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van het desbetreffende lid 2. (Onder meer HR 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB3210, NJ 2008/274, rov. 3.4.1, en HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230, NJ 2012/571, rov. 3.3) In dit verband zijn onder meer van belang de gezichtspunten zoals vermeld in EHRM 7 februari 2012, nr. 40660/08 (Von Hannover/Duitsland II), NJ 2013/250, par. 108-112, en EHRM 7 februari 2012, nr. 39954/08 (Axel Springer AG/Duitsland), NJ 2013/251, par. 89-95.

Een en ander leidt ertoe dat de toetsing in één keer dient te geschieden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle ter zake dienende omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat daarmee de inbreuk op dat andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 respectievelijk artikel 10 lid 2 EVRM . Vergelijk: HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015: 3627.

5.4.2

Verder wordt verwezen naar het arrest van het EHRM 9 januari 2018, 18597/31 inzake GRA Stiftung gegen Rassismus und Antisemitismus tegen Zwitserland (Publicatie: EHRC 2018/61 (Sdu European Human Rights Cases), aflevering 4, 2018)

“68. At this point the Court reiterates that a distinction needs to be made between statements of fact and value judgments in that, while the existence of facts can be demonstrated, the truth of value judgments is not susceptible of proof. The requirement to prove the truth of a value judgment is impossible to fulfil and infringes freedom of opinion itself, which is a fundamental part of the right secured by Article 10 (see, for example, Lingens v. Austria, 8 July 1986, § 46, Series A no. 103, and Prager and Oberschlick v. Austria (no. 1), 23 May 1991, § 63, Series A no. 204). The classification of a statement as a fact or as a value judgment is a matter which in the first place falls within the margin of appreciation of the national authorities, in particular the domestic courts (see Prager and Oberschlick, cited above, § 36). However, where a statement amounts to a value judgment, the proportionality of an interference may depend on whether there existed a sufficient “factual basis” for the impugned statement: if there was not, that value judgment may prove excessive (see Morice v. France [GC], no. 29369/10, § 126, 23 April 2015). In order to distinguish between a factual allegation and a value judgment it is necessary to take account of the circumstances of the case and the general tone of the remarks, bearing in mind that assertions about matters of public interest may, on that basis, constitute value judgments rather than statements of fact (see Paturel v. France, no. 54968/00, § 37, 22 December 2005).”

Ook in de onderhavige zaak is immers sprake van waardeoordelen, waarbij dus van belang is of daarvoor een feitelijke basis bestaat.

5.4.3

Daarnaast speelt nog de in artikel 6 lid 2 EVRM neergelegde onschuldpresumptie een rol, ook in de onderhavige horizontale verhouding. Wie van zijn vrijheid van meningsuiting gebruik maakt zal bepaalde grenzen in acht moet nemen, waaronder het respect voor het vermoeden van onschuld, tenzij hij de beweerde schuld kan bewijzen of tenminste aannemelijk maken. Zie in dit verband EHRM 27 juni 2000, zaak 28871/95 van Constantinescu tegen Roemenië.

5.4.4

Ten slotte vormt een relevante omstandigheid dat [geïntimeerde 3] in de relevante periode (anders dan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , die toen als zelfstandigen optraden) ambtenaar in dienst was van de gemeente Utrecht en wel in de functie van senior beleidsmedewerker Milieu en Duurzaamheid. Het gaat hier om een ambtenaar in functie die echter is beschuldigd wegens zijn werkzaamheden van (volgens [appellant] ) “schoonrekenen”. Weliswaar behoeven ambtenaren vanwege hun bijzondere positie minder kritiek te verdragen dan politici, maar zij moeten wel duidelijk meer verdragen dan gewone burgers. Daarbij zal mede een rol spelen of het gaat over een onderwerp van algemeen belang. Zie Pedersen & Baadsgaard t. Denemarken, EHRM (GK) 17 december 2004, nr. 49017/99, «EHRC» 2005/17 (m.nt. Gerards), ECLI:NL:XX:2004:AS5152 en Prager en Oberschlick t. Oostenrijk, EHRM 26 april 1995, nr. 15974/90, par. 34; Skałka t. Polen, EHRM 27 mei 2003, nr. 43425/98, «EHRC» 2003/59 (met nt. Geurink), ECLI:NL:XX:2003:AP0911, par. 34; Kudeshkina t. Rusland, EHRM 26 februari 2009, nr. 29492/05, «EHRC» 2009/59 (m.nt. red.), ECLI:NL:XX:2009:BI6957, par. 86.

5.5

Tegen deze achtergrond dient zich hier de vraag aan of de aantijgingen van [appellant] in zijn teksten destijds steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal en op waarheid berustten en verder komen de vragen aan de orde over de ernst van de misstand, de hoedanigheden van partijen, de door [appellant] geuite diskwalificaties van de personen van Haarsma c.s. en de gevolgen daarvan in hun persoonlijke levenssfeer.

Vinden de aantijgingen van [appellant] in zijn teksten steun in het destijds beschikbare feitenmateriaal en berustten zij waarheid?

5.6

Of [geïntimeerden] inderdaad te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide hebben berekend, heeft de rechtbank niet beantwoord maar zij heeft dit wel in rov. 4.9 bij wijze van veronderstelling aangenomen om vervolgens te concluderen dat [appellant] echter onvoldoende heeft gesteld om daaruit af te leiden dat [geïntimeerden] de beweerde fouten willens en wetens (opzettelijk) hebben gemaakt. In hoger beroep voegt [appellant] daaraan toe dat [geïntimeerden] hebben gehandeld met verwijtbare nalatigheid, bewuste roekeloosheid of toerekenbare schuld. Naar het oordeel van het hof komen deze mindere graden dan opzet niet naar voren in de publicaties sub 2.2, 2.3 en 2.5, zodat deze hier buiten beschouwing moeten blijven. Vanwege de inhoud van de publicaties kan het enkel gaan om de vragen of [geïntimeerden] inderdaad tot 1 juni 2008 voor een reconstructie van het 24 Oktoberplein met een fly-over en in verband met de herontwikkeling van het Stationsgebied te Utrecht te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide (NO2) hebben berekend en of [geïntimeerden] de beweerde fouten willens en wetens (opzettelijk) hebben gemaakt. Met “schoonrekenen” bedoelt [appellant] het door middel van onjuiste en niet op feiten gebaseerde gegevens over verkeersintensiteiten, gemiddelde snelheden, stagnatie, voertuigverdeling en emissies berekenen van te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide en meer in het algemeen het op basis daarvan opstellen van rapportages en adviezen en het verstrekken van onjuiste, onware en onvolledige informatie over luchtverontreiniging aan het publiek, het gemeentebestuur en de bestuursrechter.

5.7

Op basis van een uitvoerige, daaraan voorafgaande onderbouwing, heeft [appellant] in zijn inleidende dagvaarding aangevoerd:

“De onjuiste en bedrieglijke informatie laat zich als volgt samenvatten.

164.1 De concentratie fijnstof zou nauwelijks door lokale factoren en gemeentelijk beleid te beïnvloeden zijn (punt 66). Dat is niet waar want langs stadswegen kan de antropogene (door de mens geproduceerde) fijnstof oplopen tot 45% van de totale concentratie, vooral door het lokale autoverkeer (punt 67).

164.2 "Het nemen van maatregelen ter vermindering van de concentraties fijn stof (PMIO) valt onder de rijksoverheid" (punt 66). Dat is niet waar, want "Het enkele feit dat de gemeente waarschijnlijk niet in staat zal zijn met de door haar genomen maatregelen de concentraties PM10 beneden de toepasselijke grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie te verlagen, ontslaat haar niet van de verplichting om datgene te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om door middel van maatregelen het aandeel van de zwevende deeltjes met een lokale oorsprong zoveel mogelijk te verminderen", aldus LJN: AZ3118 (punt 68).

164.3 "De oorzaak van de overschrijding(en) met betrekking tot PMIO is in alle gevallen de hoge achtergrondconcentratie en m mindere mate het verkeer" (punt 66). Dat is niet waar, voor zover de grenswaarde in 2003 werd overschreden kwam dat ook volgens de berekeningen van de gemeente uitsluitend door het verkeer. Hetzelfde geldt voor de overschrijding van de 35-dagennorm in de jaren 2005 en daarna (punt 67).

164.4 "De fijn stof concentratie is voornamelijk afkomstig van bodemstof en vanuit het buitenland. Dit maakt het op lokaal niveau lastig om de fijnstofconcentraties significant te verlagen" (punt 66). Nederlandse export van fijnstof zou volgens Fijnstof nader bekeken (2005) echter drie maal zo groot zijn als import. Omdat de overschrijding van de fijnstofnorm vrijwel uitsluitend door het verkeer komt is het dus heel goed mogelijk de fijnstofconcentraties op lokaal niveau significant te verlagen (punt 67).

164.5 In 2010 zou aan de grenswaarde voor NO2 worden voldaan, zonder extra maatregelen te hoeven nemen en zonder bijstelling plannen. Aldus de gemeente in 2005, 2006 en 2007 (punt 71 e.v.). Zoals uit het ontwerp-ALU 2006-2010 (februari 2006) en het ALU 2006-2012 (september 2006) blijkt wist de gemeente dat dat beslist niet waar was (punt 71-75).

164.6 De verslechtering van de luchtkwaliteit als gevolg van de realisering van de stationsplannen zou gecompenseerd kunnen worden door de maatregelen "milieuzonering" en "verschoning van de bussen" (punt 77). De gemeente wist dat dat niet waar kon zijn. (a) Er werd immers gekozen voor de kleine milieuzone terwijl de berekeningen voor de Luchtrapportage Stationsgebied waren uitgevoerd voor de grote milieuzone. (punt 79) (b) In Afweging omvang milieuzone (2007) werd slechts een marginaal effect berekend op de rand van centrumzone (punt 85). (c) De bij de berekening gebruikte emissiereducties waren buitensporig (punt 86, 87) en werden bovendien ook gebruikt voor stadswegen waar van enig "uitstralingseffect" geen sprake kon zijn (punt 88,89). (d) Bekend was dat nieuwe 144 bussen aanzienlijk meer NO2 uitstoten dan waarmee gerekend werd (punten 80, 92).

164.7 Het aantal wegvakken met fijnstofnormoverschrijding zou door realisering van stationsplannen in 2010 ('toekomst') lager zijn dan in de autonome situatie, ook zonder maatregelen (afbeelding bij punt 77). De gemeente wist dat dat niet waar kon zijn: het effect van de stationsplannen was aanzienlijk meer verkeer en meer verkeer leidt tot meer fijnstof (punten 77,

103).

164.8 Milieuzonering en verschoning bussen zouden volgens Luchtrapportage Stationsgebied (2006) beschouwd mogen worden als maatregelen samenhangend met stationsplannen. De gemeente wist dat dat in strijd was met het Besluit luchtkwaliteit 2005, artikel 5 lid c: gewaarborgde gelijktijdige uitvoering. Verschoning van de bussen was, althans wat NO2 betreft (en is nog steeds niet) gegarandeerd (punt 80). Bij de berekening werd van de grote milieuzone uitgegaan die niet gegarandeerd was, het werd de kleine (punt 79).

164.9 Dankzij eerder genomen maatregelen, waaronder de maatregelen van het ALU 2006, zou al een verbetering van de luchtkwaliteit hebben plaatsgevonden en zou het steeds beter gaan met de luchtkwaliteit. Aldus het ontwerp-ALU2008 (punt 82 en tabel 2 punt 111). De gemeente wist dat dat niet waar was. Het RIVM rapporteerde immers over 2003-2006 dat er geen significante verbetering op straatniveaus plaats had gevonden (punt 82,111).

164.10 Milieuzonering. Zou een maatregel zijn met een groot effect. "De invoering van de huidige milieuzone heeft een snellere verbinding van het vrachtverkeer tot gevolg dan op basis van landelijke trends zou worden verwacht", aldus het ontwerp-ALU2008 (punt 85). De gemeente wist dat dat niet waar was. (a) Toen het ontwerp-ALU 2008 werd vastgesteld (15 januari 2008) was de milieuzone nog maar 6,5 maanden oud. (b) Tot maart 2008 werden alleen vrachtwagens klasse Euro 1 en ouder geweerd (1% van alle vrachtwagens), (c) Er werd niet gehandhaafd, (d) Men kon voor 25 euro een ontheffing krijgen, (e) Volgens Afweging omvang milieuzone zou het effect van de kleine milieuzone marginaal zijn (punt 85,86-91).

164.11 Invoering van schonere bussen. Zou een zeer belangrijke maatregel zijn met een groot effect (punten 80, 92). Ook toen het ontwerp-ALU 2008 werd vastgesteld wist de gemeente dat dat niet hard gemaakt kon worden. Over de 144 bussen tot de aankoop waarvan in het voorjaar 2008 werd besloten rapporteerde TNO in november 2007 dat die een veel hogere N02-uitstoot hadden als waar de gemeente mee rekende (punt 80, 92).

164.12 Verplaatsing van de touringcarterminal. Zou een luchtkwaliteitsmaatregel zijn en nog wel met een dubbel effect. De gemeente wist dat dat niet waar was. (a) In 2005 was al besloten tot de verplaatsing om plaats te maken voor de streekbussen, (b) In plaats van door 160 touringcars per week wordt de lucht op het Jaarbeursplein nu vervuild door 2051 bussen per week (punt 93).

164.13 Er zou een Westpleintunnel komen. "Een cruciaal element in de planprocedures voor het Stationsgebied". Het bouwrijp maken zou in 2008 starten. De Westpleintunnel en de (bestaande) Daalsetunnel zouden gefilterd worden. Een zeer belangrijke maatregel.. De gemeente wist dat bouwrijp maken niet in 2008 zou starten, omdat er nog niet eens een begin met de tijdrovende planprocedure was gemaakt. Voor het filteren van één of beide tunnels zijn nooit concrete plannen gemaakt (punt 94).

64.14: Het parkeerbeleid zou aangescherpt worden. Een belangrijke maatregel om het autoverkeer terug te dringen (punt 95). De gemeente wist dat dat niet waar was. Parkeervoorzieningen in het stationsgebied zouden juist belangrijk worden uitgebreid. Volgens het structuurplan Stationsgebied zouden er 6500 parkeerplaatsen bij komen. De tarieven van parkeervoorzieningen (goed voor 9662 parkeerplaatsen) zouden niet worden verhoogd. Van aanscherping was per saldo geen sprake (punt 96-97).

164.15 Selectief bevorderen van doorstroming (groene golven). Zou een significant tot groot effect hebben. De opsteller van het ontwerp-ALU 2008 wist dat dat niet waar was, want een jaar eerder wees hij erop, dat dat niets oplost "Want dat geeft weer op andere plekken stagnatie van het verkeer" (punt 98).

164.16 Reconstructie Weg der Verenigde Naties-Overste den Oudenlaan (2007), tracé van Zijstweg-Koningin Wilhelminalaan (2e helft 2008), Croeselaan-Graadt van Roggenweg ( 2010) zou een luchtkwaliteitsmaatregel zijn. De gemeente wist dat dat niet waar was, want deze reconstructies maakten deel uit van reeds bestaande plannen en afspraken (met de Jaarbeurs en Hoog Catharijne) om de autobereikbaarheid van het stationsgebied te verbeteren (punt 99-100).

164.17 Vergroting capaciteit Overste den Oudenlaan, aanleg NOUW 1 en NOUW 2 , reconstructie Majellaknoop en 24 Oktoberplein (fly-over) zou slechts "andere verdeling van verkeer en minder stagnatie" tot gevolg hebben. Het ging echter om een aanzienlijk uitbreiding van de capaciteit van wegennet in Utrecht-west met als logisch gevolg een, zoals de gemeente naderhand erkende, verkeersaanzuigende werking (punten 102-104)

164.18 De gemeente wist dat de reconstructie van de Overste den Oudenlaan en de reconstructie van het 24 Oktoberplein (de aanleg van de 4-baans fly-over over het 24 Oktoberplein heen) gepland waren om de groei van het autoverkeer mogelijk te maken en deel uitmaakten van het Aanvullend Investeringsprogramma Autobereikbaarheid Stationsgebied 2003 (punt 103).

164.19 Verkeersintensiteiten gebruikt voor de jaarrapportage 2006 waren voor belangrijke wegvakken substantieel lager dan voor jaarrapportage 2003, terwijl het verkeer landelijk gezien elk jaar met ca. 2% per jaar toenam en Utrecht bovendien een groeiende stad is (realisatie Leidsche Rijn). Aangenomen dat verkeersmodellen beproefd en gemeentelijke verkeersdeskundigen niet ongeschikt zijn voor hun werk, is de enige aannemelijke verklaring dat intensiteiten (fors) omlaag werden gebracht om lagere concentraties fijnstof-en N02 te berekenen (punt 114,115).

164.20 Verkeersintensiteiten gebruikt voor het ontwerp ALU 2008 waren voor belangrijke wegvakken substantieel lager dan voor de gelijktijdig opgestelde Geactualiseerde Luchtrapportage Woonwinkelblok Vredenburg-Noord. Voor het verschil werd geen serieus argument gegeven. Ook hier moet aangenomen dat van aanzienlijk lagere intensiteiten werd uitgegaan om lagere concentraties fijnstof en NO2 te kunnen berekenen (punt 114-119).

164.21 De snelheidstypering gebruikt in de jaarrapportage 2006 gaf voor belangrijke wegvakken een lagere concentratie dan de snelheidstypering gebruikt in jaarrapportage 2003, terwijl er geen enkele reden is om aan te nemen dat het verkeer beter was gaan doorstromen, (punt 120-124).

164.22 Uit niets is gebleken dat snelheidstyperingen werden vastgesteld op basis van metingen, terwijl het zonder tijdsmetingen volstrekt onmogelijk is snelheidstypen (laat staan

stagnatiefactoren) met de vereiste nauwkeurigheid te schatten. Snelheidstypen en

stagnatiefactoren werden dus uit de losse pols vastgesteld, met andere woorden verzonnen (punt 124).

164.23 Percentages zwaar en middelzwaar verkeer werden substantieel verlaagd (tot zes keer minder, zie basiswerkblad D-9.10 voor 2010) met de kennelijke bedoeling een onjuist en geflatteerd beeld te geven van het effect van de milieuzone. Uit niets is gebleken dat de aanpassing van percentages gebaseerd was op tellingen of berekeningen. In sommige gevallen werden ze zelfs ingevoerd in strijd beschikbare telgegevens (punt 125-128).

164.24 Milieuzonereductie op emissies werd ook toegepast op vrachtwagens op wegvakken buiten de milieuzone waar geen of nauwelijks vrachtverkeer was met de (centrum-) milieuzone als herkomst of bestemming en waar dus van een "uitstralingseffect" geen sprake kon zijn (punt 89).

164.25 Het in verband met de invoering van de milieuzone aanpassen van percentages en emissies vrachtverkeer, in de excessieve en niet te rechtvaardigen mate waarin dat plaatsvond, leidde tot zeer geflatteerde concentratie afnames in de berekeningen voor 2010 (punt 86-88).

164.26 Effect van de milieuzone werd zelfs voor het jaar 2006 berekend, door emissies te reduceren, terwijl de milieuzone pas in 2007 werd ingevoerd (punt 89).

164.27 Percentages vrachtverkeer voor dezelfde wegvakken, zoals ingevoerd in diverse berekeningen gaven aanzienlijke en onaannemelijke verschillen te zien en werden dus bedacht in plaats van vastgesteld op basis van tellingen of berekeningen (punt 125-128).

164.28 De afstand van de wegas tot het rekenpunt werd van het begin af aan (2002) vastgesteld in strijd met de regelgeving en veelal veel te groot, waardoor te weinig kilometers weglengte met overschrijding berekend werden Ook na de invoering van het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit van 3 november 2006 was dat nog het geval (punt 129-139).

164.29 Om de plansituatie gunstig bij de autonome situatie af te laten steken werd voor wegvakken (in de plansituatie) geen toename van stagnatie gerekend waar die als gevolg van de realisering van de fly-over (door verplaatsing van althans een deel van stagnatie naar volgende kruisingen en stoplichten) zeker zou moeten plaatsvinden (punt 143).

164.30 Bij een aantal wegvakken werd in de autonome situatie ten onrechte een stagnatiefactor toegekend met de kennelijke bedoeling die, dankzij de realisering van de fly-over, in de plansituatie te laten verdwijnen, zodat het zou Lijken alsof de doorstroming in de plangebied dankzij de fly-over op veel plaatsen zou verbeteren. De beweerde stagnatie afname werd niet (zoals de CAR-handleiding voorschrijft) verkeerskundig onderbouwd en was onaannemelijk en onlogisch (144-145).

164.31 Om de plansituatie gunstig bij de autonome situatie ;af te laten steken werd een afname van het blootstellingsoverschrijdingsvolume berekend door (bejaarde) bewoners van de tehuizen Wartburg en Voorhoeve aan de Kinglaan niet als blootgestelden mee te rekenen (punt 148).

164.32 Het niet meerekenen van de bejaarde bewoners Kinglaan werd door de deskundige van de gemeente, in strijd met de waarheid, bij de bestuursrechter verdedigd met een verwijzing naar een weloverwogen salderingsmethodiek (punt 146-150).

164.33 Het naast elkaar bestaan van twee luchtkwaliteitsberekeningen voor het jaar 2006 (die van de jaarrapportage en die van het ontwerp-ALU 2008) met significante verschillende rekenuitkomsten voor zowel NO2 als PM10 (zie tabel 9) is een sterke aanwijzing dat die berekeningen niet kloppen en dat er "creatief" gerekend werd (punt 152-153).

164.34 Bij de opstelling van de jaarrapportage 2006 (vastgesteld 1 oktober 2007) had niet CAR 6.0 (met de foute en te lage NO2-emisses voor personenwagens gebruikt mogen worden), maar de vanaf 27 juli 2007 voorgeschreven versie 6.1.1 met de juiste en veel hogere N02-emissies. Het gebruik van versie 6.0 leidde tot een geflatteerd beeld van N02-concentraties in 2006 (punt 154).

164.35 Anders dan in de jaarrapportage 2006 (p.1) werd beweerd leidde het gebruik van CAR 11 versie 6.1.1 juist niet tot "iets" meer verbetering voor NO2, maar juist tot een verslechtering. Versie 6.1.1 rekent immers met substantieel hogere N02-emissies voor personenwagens. Zie ook tabel 9. (punt 153-155).

164.36 Dat de CAR 6.1.1-berekening leidde tot significant lagere PM10-concentraties (tot 5 microgram/m3 lager dan de berekeningen die met CAR versie 6.0 waren uitgevoerd) laat zich zonder van "creatief" rekenwerk aan te nemen niet verklaren (punt 156).

164.37 Zeer essentiële informatie werd door de luchtkwaliteitsdeskundigen aan het gemeentebestuur onthouden, namelijk dat juist verkeersgerelateerde fijnstof zeer schadelijk is voor de gezondheid, dat daarvan juist bij overschrijding van de 35-dagennorm sprake is en dat overschrijding van de 35-dagennorm ernstig gevaar voor de gezondheid betekent (punt 162).”

5.8

Tegenover deze gedetailleerde en toegespitste uiteenzetting hebben [geïntimeerden] met hun verwijzingen naar de diverse door de gemeente uitgevoerde externe toetsende onderzoeken, waarin slechts algemeenheden zijn opgenomen die niet zijn toegespitst op de verkeerssituatie bij het 24 Oktoberplein en het Stationsplein, onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij tot 1 juni 2008 voor een reconstructie van het 24 Oktoberplein met een fly-over en in verband met de herontwikkeling van het Stationsgebied te Utrecht te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide (NO2) hebben berekend, zodat daarvan in hoger beroep moet worden uitgegaan.

5.9

Het is dan aan [appellant] om, toegespitst op de door hem in de publicaties aan de orde gestelde luchtverontreiniging op beide verkeerspunten, toe te lichten en zo mogelijk aan te tonen dat [geïntimeerden] de te lage concentraties fijnstof en stikstofdioxide hebben berekend met opzet (willens en wetens; dus niet bijvoorbeeld als gevolg van onkunde/nalatigheid). [geïntimeerden] hebben dit gemotiveerd betwist.

comparitie

5.10

Het hof zal hierover een comparitie van partijen beleggen ter verkrijging van inlichtingen alsmede over de hoedanigheden van partijen, de door [appellant] geuite diskwalificaties van de personen van [geïntimeerden] en de gevolgen daarvan in hun persoonlijke levenssfeer in de ruimste zin van het woord.

5.11

Het hof zal deze comparitie tevens benutten voor het beproeven van een schikking.

6 De slotsom

6.1

Er volgt een comparitie van partijen ter verkrijging van nadere inlichtingen als overwogen in rov. 5.9 en 5.10 om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.

6.2

Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7 De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:

bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door de voorzitter te bepalen dag en tijdstip, om inlichtingen te geven als onder rov. 5.9 en 5.10 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden;

bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;

bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met november 2018 zullen opgeven op de roldatum 19 juni 2018, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de voorzitter zullen worden vastgesteld;

bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;

houdt verder iedere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.W. Steeg, C.G. ter Veer en R.A. van der Pol, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature