Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Geen verlenging van de alimentatietermijn na 12 jaar. Niet aangetoond dat sprake is van een uitzonderlijke situatie.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.182.787/01

(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/110199 / FA RK 15-1112)

beschikking van 21 juli 2016

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [A] ,verzoekster in hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. E. Henkelman te Groningen,

en

[verweerder] ,

wonende te [B] ,

verweerder in hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 oktober 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 29 december 2015;

- het verweerschrift;

- een journaalbericht van mr. Henkelman van 4 januari 2016 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Henkelman van 11 januari 2016 met productie(s);

- een journaalbericht van mr. Henkelman van 2 februari 2016 met productie(s);

- een brief van mr. Henkelman van 1 juni 2016 met productie(s).

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ter zitting heeft mr. Olie-Hallmans mede het woord gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnota.

3 De vaststaande feiten

3.1

De man en de vrouw zijn [in] 1980 met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, in 1981 en 1984. Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Assen van 12 maart 2003 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op 31 maart 2003 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.2

De man is getrouwd met zijn huidige partner, met wie hij drie kinderen heeft.

3.3

Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Assen van 20 augustus 2003 is de door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie ) voor de periode van 31 maart 2003 tot 1 juli 2003 bepaald op € 2.937,- bruto per maand, voor de periode van 1 juli 2003 tot 1 september 2003 op € 2.868,- bruto per maand en vanaf 1 september 2003 op € 3.461,- bruto per maand. Ingevolge de wettelijke indexering zou de bijdrage in 2015 € 4.230,90 bedragen.

3.4

Bij inleidend verzoekschrift heeft de vrouw verzocht te bepalen - kort gezegd - dat de alimentatieverplichting van de man zal worden verlengd tot aan september 2020.

De man heeft verweer gevoerd.

3.5

Bij de bestreden beschikking van 14 oktober 2015 heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen.

4 De omvang van het geschil

4.1

In geschil is of grond bestaat voor verlenging van de partneralimentatie.

4.2

De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 14 oktober 2015. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:

- te bepalen dat de alimentatieverplichting van de man zal worden verlengd tot aan september 2020, waarbij de door de man te betalen bijdrage dient te worden vastgesteld op € 4.230,90 bruto per maand (tot aan september 2019), alsmede te bepalen dat de man over de periode september 2019 tot en met september 2020 aan de vrouw een bedrag van € 2.046,57 bruto dient te voldoen, waarbij alsdan rekening wordt gehouden met de te verkrijgen pensioenverevening, althans, in het geval het hof een andere periode mocht overwegen, alsdan te bepalen dat verlenging van de termijn na ommekomst daarvan mogelijk is;

- de kosten tussen partijen in beide instanties te compenseren.

4.3

De man heeft verweer gevoerd en het hof verzocht:

- primair de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vrouw af te wijzen;

- subsidiair een bedrag toe te wijzen als het hof in goede justitie vermeent te behoren doch niet hoger dan de bijstandsnorm minus de verdiensten van de vrouw;

- eveneens subsidiair: voor zover het hof de alimentatieverplichting verlengt, te bepalen dat de termijn eindigt per 1 september 2019 en te bepalen dat er geen verlenging mogelijk is na ommekomst van de termijn.

5. De motivering van de beslissing

5.1

Op grond van artikel 1:157 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit betekent dat in dit geval de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege is geëindigd op 31 maart 2015.

5.2

Ingevolge artikel 1:157 lid 5, eerste volzin, BW kan de rechter, indien de be ëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn stellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend voordat drie maanden sinds de beëindiging zijn verstreken.

5.3

Niet in geschil is dat het onderhavige verlengingsverzoek van de vrouw tijdig is ingediend.

5.4

Het hof overweegt dat blijkens de wetsgeschiedenis (TK 1985/1986, 19 295, nr. 3 en 6) het uitgangspunt van de wetgever is dat de alimentatieverplichting na twaalf jaar definitief eindigt. Volgens de wetgever houdt de verantwoordelijkheid die men door het huwelijk op zich heeft genomen weliswaar een verplichting in om bij te dragen in het levensonderhoud van de andere partij, maar deze verantwoordelijkheid rechtvaardigt niet dat deze verplichting na beëindiging van de huwelijksband ongelimiteerd blijft bestaan. De termijn van twaalf jaar stelt de alimentatiegerechtigde in staat de zorg voor eventuele kinderen op zich te nemen en na verloop van tijd, wanneer de kinderen naar zelfstandigheid toegroeien, zich erop voor te bereiden in eigen levensonderhoud te voorzien. In het geval dat wordt verzocht om verlenging dient de alimentatiegerechtigde, in dit geval de vrouw, aan te tonen dat sprake is van een uitzonderlijke situatie. Daarbij kan volgens de parlementaire geschiedenis en de Hoge Raad in zijn beschikking van 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF3928, naast de financiële situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert onder meer worden gedacht aan de volgende factoren, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien:

- in hoeverre de alimentatiegerechtigde in twaalf jaar tijd alles gedaan heeft wat redelijkerwijs verwacht mag worden om tot financiële zelfstandigheid te geraken, diens leeftijd, gezondheid, arbeidsverleden en achtergrond in aanmerking genomen;

- de mate waarin de behoefte van de alimentatiegerechtigde aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk;

- de verwachting van partijen toen zij huwden en

- de zorg voor de kinderen en de mogelijkheden die de zorg liet, het aantal en de leeftijd van de kinderen mede in aanmerking genomen, om een bestaan op te bouwen dat onafhankelijkheid van de gewezen echtgenoot zou verschaffen.

Indien de rechter de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de alimentatiegerechtigde in beginsel zwaarwegend genoeg acht, zal hij vervolgens ook omstandigheden aan de zijde van de alimentatieplichtige, waaronder diens draagkracht, in de beoordeling moeten betrekken.

5.5

Tussen partijen is niet in geschil dat beëindiging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage leidt tot een ingrijpende terugval in het inkomen van de vrouw. Het hof zal daar in dit geval dan ook van uitgaan. Nu de beëindiging van de onderhoudsverplichting ingrijpend is, dient het hof te bezien of de vrouw bijzondere omstandigheden heeft gesteld en voldoende heeft aangetoond, waardoor ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Het hof overweegt hiertoe als volgt.

5.6

Met betrekking tot de rolverdeling tijdens het huwelijk stelt het hof vast dat, los van de vraag of en zo ja welke afspraken partijen hierover hadden gemaakt, er feitelijk sprake was van een traditionele rolverdeling. Gebleken is dat de vrouw de eerste vijf jaar van het huwelijk als secretaresse werkzaam is geweest en dat zij het resterende deel van het huwelijk niet heeft gewerkt en zich heeft gericht op de zorg voor de kinderen.

5.7

Partijen zijn in 2001 feitelijk uiteengegaan. De leeftijd van de vrouw was op dat moment 47 jaar en die van de kinderen van partijen respectievelijk 17 en 20 jaar. Na de echtscheiding is de vrouw, naar eigen zeggen, steeds voor korte perioden in verschillende functies werkzaam geweest. Ter onderbouwing van haar werkzaamheden in de afgelopen jaren heeft zij een door haar zelf opgesteld overzicht ingediend. Daarnaast heeft zij een opsomming gegeven van een aantal vacatures waarop zij de afgelopen jaren heeft gereageerd en heeft zij afwijzingen met onderliggende stukken onderbouwd.

Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende aangetoond dat zij in de afgelopen twaalf jaar alles gedaan heeft wat redelijkerwijs verwacht mag worden om tot financiële zekerheid te geraken. De enkele door de vrouw overgelegde bewijsstukken van door haar verrichte sollicitaties in 2012, 2013 en 2015, alsmede de door haar zelf opgestelde overzichten, acht het hof onvoldoende. Het hof begrijpt dat de vrouw zich niet heeft gerealiseerd dat zij afschriften van alle door haar verrichte sollicitatieactiviteiten in de afgelopen twaalf jaar had moeten bewaren om in de onderhavige procedure deze activiteiten aan te kunnen tonen. Dit neemt niet weg dat het op de weg van de vrouw had gelegen om in ieder geval concreter aan te geven op welke wijze zij zich in deze periode heeft ingespannen om in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en inzicht te bieden in haar inkomsten in die periode. Zo heeft zij nagelaten om door middel van het overleggen van bijvoorbeeld de aangiftes inkomstenbelasting aan te tonen hoe haar financiële situatie in deze periode is geweest. Voor zover de vrouw met de door haar ingediende verklaring van haar fysiotherapeut heeft betoogd dat zij vanwege fysieke beperkingen niet, althans in beperkte mate in staat is (geweest) inkomsten uit arbeid te verwerven, acht het hof dat betoog, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, onvoldoende onderbouwd.

De vrouw heeft evenmin inzage gegeven in haar huidige financiële situatie. Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij geen uitkering ingevolge de Participatiewet ontvangt, omdat de Sociale Dienst de bijdrage die de vrouw ontvangt van haar ouders beschouwt als inkomen. De vrouw stelt dat het door haar gemaakte bezwaar tegen de terugvorderingsbeschikking is afgewezen. Ook deze stellingen heeft de vrouw echter niet met stukken onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen.

Gelet op de hoogte van de onderhoudsbijdrage die de vrouw de afgelopen twaalf jaar heeft ontvangen, mede gezien de omstandigheid dat deze geheel in haar behoefte voorzag en zij een beperkte woonlast had, had bovendien van haar kunnen worden gevergd dat zij een deel daarvan had gereserveerd voor de periode na het verstrijken van die twaalf jaar, hetgeen zij evenzeer heeft nagelaten. Dit geldt temeer nu zij in die periode naast de onderhoudsbijdrage ook inkomsten uit arbeid heeft genoten.

5.8

Gezien het voorgaande heeft de vrouw niet aangetoond dat aan haar zijde sprake is van een uitzonderlijke situatie die een verlenging van de alimentatieduur rechtvaardigt. Daarmee komt het hof niet toe aan bespreking van de financiële omstandigheden aan de zijde van de man. Hetgeen de man overigens heeft aangevoerd, behoeft evenmin nadere bespreking.

5.9

Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat beëindiging van de uitkering tot levensonderhoud ten gevolge van het verstrijken van de twaalfjaarstermijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de vrouw niet kan worden gevergd.

6 De slotsom

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.2

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 14 oktober 2015;

compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. G. Jonkman, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 21 juli 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature