U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Vaststelling partneralimentatie . Limitering/beperking alimentatieduur.

Uitspraak



GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem

afdeling civiel recht, familie

zaaknummer gerechtshof 200.176.396

(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 376725)

beschikking van 28 juni 2016

inzake

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist,

en

[verweerder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen: de man,

advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerinck te Amsterdam.

1 Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 10 juni 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift met producties 1 tot en met 9, ingekomen op 9 september 2015;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 30 oktober 2015;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 10 tot en met 27, ingekomen op 11 december 2015;

- een journaalbericht van mr. Gussenhoven van 28 februari 2016 met productie 28 tot en met 32, ingekomen op 29 februari 2016;

- een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink van 29 februari 2016 met producties 1 tot en met 10, ingekomen op 1 maart 2016;

- een journaalbericht van mr. Gussenhoven van 4 maart 2016 met producties 33 tot en met 38, ingekomen op dezelfde datum;

- een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink met brief van 8 maart 2016, ingekomen op dezelfde datum.

2.2

De mondelinge behandeling heeft op 11 maart 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.3

Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een brief van mr. Gussenhoven van 4 april 2016 met als bijlage de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2016.

3 De vaststaande feiten

3.1

Het huwelijk van partijen is op 27 oktober 2015 ontbonden door echtscheiding .

3.2

De man en de vrouw zijn de ouders van [kind] (verder: [kind] ), geboren op [geboortedatum] 1998.

3.3

Bij beschikkingen voorlopige voorzieningen van de rechtbank Midden-Nederland van

18 november 2014 en 18 maart 2015 is het verzoek van vrouw om een aanvullende bijdrage van de man in haar levensonderhoud te bepalen, afgewezen.

4 De omvang van het geschil

4.1

In geschil is de uitkering in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie ). De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - voor zover thans van belang - de echtscheiding uitgesproken en de partneralimentatie met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand op

€ 950,- per maand vastgesteld.

4.2

Bij principaal appel

De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op haar behoefte en de draagkracht van de man.

De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man aan haar met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking primair een bedrag van € 7.600,- bruto per maand zal betalen dan wel subsidiair een bedrag dat het hof juist acht.

4.3

Bij incidenteel appel

De man is op zijn beurt met zeven grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven A tot en met D zien op de behoeftigheid van de vrouw en de grieven E tot en met G zien op de beperking dan wel limitering van de alimentatieduur.

De man verzoekt in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar grieven te verwerpen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking – zo nodig onder verbetering/aanvulling van gronden – te bekrachtigen.

De man verzoekt in het incidenteel beroep de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de behoeftigheid van de vrouw aan partneralimentatie en de beperking van de alimentatieduur te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de vrouw geen behoefte heeft aan partneralimentatie omdat zij in staat moet worden geacht arbeid te verrichten en een inkomen te generen. Uitsluitend voor het geval het hof van mening is dat de man gehouden is aan de vrouw een bedrag aan partneralimentatie te voldoen, verzoekt de man te bepalen dat deze bijdrage in duur wordt beperkt tot 1 oktober 2019 althans een door het hof te bepalen datum en dan eindigt, althans met ingang van die datum gedurende een korte periode wordt afgebouwd tot nihil, althans tot een veel lager bedrag dan aanvankelijk zou worden vastgesteld, kosten rechtens.

In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het incidenteel hoger beroep van de man af te wijzen.

4.4

Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5 De motivering van de beslissing

behoefte

5.1

Het hof stelt het volgende voorop. De hoogte van de behoefte van de vrouw is mede gerelateerd aan de welstand tijdens het huwelijk. Bij de bepaling van de hoogte van de behoefte dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden. Dit betekent dat de rechter zowel in aanmerking zal moeten nemen wat de inkomsten tijdens de laatste jaren van het huwelijk zijn geweest als een globaal inzicht zal moeten hebben in het uitgavenpatroon in dezelfde periode om daaruit te kunnen afleiden in welke welstand partijen hebben geleefd. De behoefte zal daarnaast zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten - en gelet op de welstand redelijke - kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.

5.2

De vrouw stelt de hoogte van haar behoefte van ter discussie. Bij beroepschrift heeft de vrouw onder grief 1 aangevoerd dat haar behoefte € 4.109,75 netto per maand bedraagt (bruto € 7.600,-). Bij productie 28 heeft de vrouw onderstaande, meer recente, behoeftelijst overgelegd.

Huur € 850,00

Energiekosten € 91

Gemeentebelasting € 38

Waterschapsbelasting € 20,00

Vitens water € 11

Onderhoud/inventaris € 125

Boodschappen € 445

Kleding/schoenen/accessoires € 232

Kapper en haarbenodigdheden € 101

Hobby’s (wandelenetc.) € 77

Autoverzekering (690 p.j,) € 57

Wegenbelasting (141 per kwartaal) € 47,00

Benzine € 120

Onderhoud auto € 327

Lidmaatschap ANWB € 15

TV/lnternet € 49

Mobiele telefoon € 45

Ziektekostenverzekering € 133

Eigen risico zorgverzekering € 32

Niet-vergoede ziektekosten € 120

Tandartskosten € 7

Premie levensverzekering € 65,00

Overige verzekeringen (WA, inboedel) € 9

Cadeaus € 40,00

Vakanties/uitjes/uiteten € 500,00

Pinopnames € 452

Sparen/pensioen € 500,00

Kosten [kind] € 150,00

5.3

De man betwist de hoogte van de behoefte van de vrouw en voert verweer tegen (de hoogte van) een aantal posten van de door haar overgelegde behoeftelijst. Het hof zal de door de man betwiste posten achtereenvolgens bespreken.

5.4

De man heeft de opgevoerde kosten voor onderhoud en inventaris van in eerste instantie € 100,- en in productie 28 € 125,- per maand gemotiveerd betwist. Met de man is het hof van oordeel de hoogte van deze kosten onvoldoende is onderbouwd. Het hof stelt deze kosten in redelijkheid vast op € 75,- per maand.

5.5

Ten aanzien van de kosten voor boodschappen voert de man aan dat voor een eenpersoonshuishouden de opgevoerde kosten van eerst € 300,- en daarna in productie 28

van € 445,- veel te hoog zijn. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw verklaard dat zij vanwege medische beperkingen niet veel buiten huis komt en daarom regelmatig thuis vrienden uitnodigt om te komen eten. Het hof stelt de kosten van de boodschappen in redelijkheid vast op 350,- per maand.

5.6

De vrouw voert een kostenpost op voor kleding/schoenen/accessoires van eerst € 300,- en daarna in productie 28 van € 232,- per maand. De man stelt dat uit de overgelegde bonnen niet blijkt dat deze kosten maandelijks worden gemaakt. Gelet op het verweer van de man stelt het hof die kostenpost in redelijkheid vast op € 150,- per maand.

5.7

De vrouw stelt de kosten voor kapper en haarbenodigdheden op eerst € 110, - en daarna in productie 28 € 101,- per maand. De man voert aan dat deze kosten eenmalig waren en dus niet maandelijks worden gemaakt. Het hof houdt in redelijkheid rekening met een bedrag van € 35,- per maand voor kapper en haarbenodigdheden.

5.8

De vrouw voert een post op van eerst € 100,- en daarna € 77,- per maand aan hobby’s (wandelen, lezen, etc). Het fitnessabonnement dat eerst bij deze kosten zat inbegrepen, heeft de vrouw opgezegd. Bij productie H heeft de vrouw nota’s ter onderbouwing van deze kosten overgelegd. Het hof acht deze post, ondanks de betwisting door de man, voldoende onderbouwd en houdt daar rekening mee.

5.9

In de behoeftelijst voert de vrouw een kostenpost voor benzine op van eerst € 160,- en daarna € 120,- per maand. De hoogte van deze kosten wordt door de man betwist. Gelet op de verklaring van de vrouw dat zij in verband met haar medische beperkingen enkel nog korte afstanden kan autorijden, stelt het hof deze kosten in redelijkheid vast op € 80,- per maand. De kosten voor onderhoud van de auto (eerst € 100,- en daarna € 327,-) stelt het hof, gelet op de betwisting van de man, in redelijkheid vast op € 150,- per maand.

5.10

De vrouw stelt een kostenpost van € 500,- per maand aan vakanties, uitjes en uiteten. De man heeft deze post gemotiveerd betwist. Het hof stelt deze kosten in redelijkheid vast op € 200,- per maand.

5.11

De vrouw stelt dat zij € 452,- per maand opneemt met haar pinpas en dat daar rekening mee moet worden gehouden. De man betwist deze maandelijkse opnames en stelt dat er geen rekening mee moet worden gehouden. Het hof is van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd waaraan dit geld wordt besteed en waarom het niet is opgenomen onder voornoemde posten. Er zal daarom geen rekening worden gehouden met deze post.

5.12

De vrouw voert een post van € 500,- op voor sparen en pensioen. De man voert verweer en stelt dat partijen tijdens het huwelijk niet spaarden, althans niet zo’n hoog bedrag opzij zetten. Het hof is met de man van oordeel dat niet is gebleken dat tijdens het huwelijk zo’n voorziening bestond en houdt daarom geen rekening met deze door de vrouw opgevoerde kostenpost.

5.13

De vrouw voert aan dat zij € 150,- aan maandelijkse kosten in verband met [kind] heeft. De man betwist deze kosten. Het hof acht, gelet op het feit dat [kind] regelmatig bij de vrouw verblijft, een kostenpost van € 50,- per maand redelijk.

5.14

De overige door de vrouw opgevoerde kosten komen het hof redelijk voor. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen, stelt het hof de behoefte van de vrouw vast op € 2.796,- netto, zijnde € 4.843,- bruto, per maand.

behoeftigheid

5.15

De vrouw stelt dat zij niet in die behoefte kan voorzien. De man betwist dat en voert aan dat zij kan gaan werken.

5.16

Van behoeftigheid is sprake als de vrouw niet voldoende inkomsten heeft tot haar levensonderhoud, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.

5.17

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de vrouw voldoende heeft onderbouwd dat zij niet in haar eigen inkomen kan voorzien. Uit onder meer het overgelegde arbeidsdeskundige rapport van 9 januari 2015 blijkt dat de vrouw geen reële kans op werk heeft op de arbeidsmarkt. Na plaatsing van het TVT-bandje bij de vrouw zijn pijnklachten ontstaan waarvoor zij medicijnen slikt. Ook staat zij al jaren onder controle en behandeling in het ziekenhuis, maar de klachten zijn niet verholpen. Volgens de verklaring van de vrouw is nog niet duidelijk of iemand de expertise heeft om een risicovolle hersteloperatie te verrichten. Uit de door de vrouw overgelegde stukken en haar verklaring ter zitting blijkt dat de vrouw meer dan 10 morfinepillen per dag slikt om de pijn te bestrijden en zij ook slaappillen nodig heeft om te kunnen slapen. Reeds gelet op het omvangrijke medicijngebruik alsmede het arbeidsdeskundige rapport acht het hof de vrouw op dit moment niet in staat werkzaamheden te verrichten om in haar levensonderhoud te voorzien.

draagkracht van de man

5.18

De vrouw stelt de draagkracht van de man ter discussie. Zij voert aan dat de man, ondanks herhaalde verzoeken, geen recente gegevens heeft overgelegd ten aanzien van zijn inkomen. Volgens de vrouw kan niet worden uitgegaan van de door de man overgelegde salarisstroken, maar moet worden gekeken naar de het inkomen dat de man zich in redelijkheid kan verwerven. Namens de man is aangevoerd dat recente salarisstroken zijn overgelegd waaruit blijkt dat zijn inkomen € 8.000,- bruto per maand bedraagt. De financiële gegevens van de ondernemingen van de man over 2015 zijn nog niet gereed.

5.19

Artikel 2.1.2 aanhef en onder b van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven bepaalt dat - voor zover hier aan de orde - indien de draagkracht van één van de belanghebbenden wordt betwist, ingeval van een zelfstandige, de stukken worden overgelegd die inzicht geven in de financiële positie van de ondernemer en zijn onderneming, waaronder die betreffende de bedrijfsvoering in de laatste jaren, zoals in ieder geval de drie laatst vastgestelde jaarrekeningen (waaronder de balans, de winst- en verliesrekening, de toelichting en het kasstroomoverzicht), recente concept- en tussentijdse financiële overzichten, belastingaangiften en -aanslagen en stukken waarmee hij zijn verwachtingen voor de toekomst kan onderbouwen, zoals prognoses.

5.20

Ondanks dat ter zitting is gebleken dat de man gebruik maakt van een accountant dan wel een financieel adviseur, heeft hij geen enkele inzage gegeven in zijn huidige en toekomstige inkomen. Dat had, mede gelet op het feit dat de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw is ingegaan op 27 oktober 2015, wel op zijn weg gelegen. Met de vrouw is het hof van oordeel dat niet (zonder meer) kan worden uitgegaan van het kale salaris dat de man zich als directeur-grootaandelhouder laat uitbetalen. De man is sinds 2008 directeur-grootaandeelhouder van [A] Holding BV. In 2012 heeft de man [B] Consulting BV opgericht. De man had daarom meer inzicht moeten geven in de bedrijfsvoering van voormelde BV’s.

De man heeft in ieder geval verzuimd om de volgende stukken in te dienen:

- de (concept) jaarstukken van 2015 (waaronder de balans, de winst- en verliesrekening, de toelichting) van [A] Holding B.V. en [B] Consulting B.V.;

- de aangifte inkomstenbelasting van 2014 en 2015, zo nodig in concept;

- de daarbij behorende aanslagen;

- kasstroomoverzichten;

- prognose 2016 en komende jaren.

5.21

Uit de stukken blijkt dat de algemene reserve van [A] Holding BV op 31 december 2013 € 461.135,- bedroeg. Uit de door de vrouw overgelegde vermogensopstelling van partijen van maart 2014 blijkt een vermogen van [A] Holding BV van € 448.687,-. De vrouw stelt dat gelet op die reserves een dividenduitkering kan plaatsvinden dan wel dat de man zijn inkomen kan verhogen. De man stelt dat sprake was van een RC-schuld van

€ 473.883,- eind 2013 en daarop moest worden ingelopen en daarom eind 2014 een dividenduitkering noodzakelijk was van € 250.000,-.

Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende inzage gegeven in zijn financiële situatie. Dit klemt temeer nu de man als directeur groot aandeelhouder van [A] Holding BV zijn eigen salaris kan bepalen. Daarom zijn de door de man (wel) overgelegde loonstroken en jaaropgave 2015 voor het hof ook minder relevant. Het hof is van oordeel dat in de overgelegde stukken en ter mondelinge behandeling onvoldoende is toegelicht waarom de omzet in 2014 is teruggelopen en de kosten zijn gestegen. Over de omzet en kosten in 2015, de hoogte van de reserves en de rekening-courantschuld is niets bekend, terwijl deze gegevens wel relevant zijn. Het hof dient te beoordelen welke inkomsten de man, uit inkomen en dividend, financieel-economisch verantwoord kan genieten uit de aan hem toebehorende ondernemingen. Voorts is van belang dat, nu een alimentatieverplichting voor de toekomst wordt vastgesteld, de man ook zoveel als mogelijk inzage geeft hoe zijn ondernemingen zich zullen ontwikkelen en welk inkomen hij daaruit kan blijven genieten. Deze beoordeling is op basis van de door de man overgelegde stukken niet mogelijk.

5.22

Op grond van het voorgaande moet het er, bij gebreke van voldoende financieel inzicht in de situatie van de man, voor worden gehouden dat de man voldoende draagkracht heeft om in de behoefte van de vrouw te voorzien. Aan de stelling van de man dat hij onvoldoende draagkracht heeft wordt daarom voorbij gegaan.

Limitering/beperking alimentatieduur

5.23

De man heeft verzocht de alimentatieverplichting te beperken in tijd. Hij verzoekt de alimentatieplicht te laten eindigen op 1 oktober 2019 omdat hij dan 65 jaar wordt en hij zal stoppen met werken. De vrouw voert verweer en stelt dat sprake is van lotsverbondenheid en dat de man onvoldoende heeft gesteld om te komen tot limitering.

5.24

Op grond van artikel 1:157 lid 4 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van twaalf jaren, die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. Dit betekent dat in dit geval de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege eindigt op 27 oktober 2027.

Het derde lid van dat artikel geeft de rechter de bevoegdheid om op verzoek van één van de echtgenoten voorwaarden te verbinden aan de alimentatieverplichting en/of de duur ervan te limiteren.

5.25

Een zodanige rechterlijke limitering heeft een definitief karakter in die zin dat het de aanspraken van de onderhoudsgerechtigde - behoudens het in artikel 1:401 lid 2 BW omschreven uitzonderlijke geval - definitief doet eindigen na afloop van de gestelde termijn. Om die reden worden er hoge eisen gesteld aan de motivering van zo'n (verzoek tot) limitering. In het algemeen is vaststelling van de onderhoudsverplichting voor een bepaalde termijn redelijk indien met voldoende zekerheid en op goede gronden mag worden verwacht dat de onderhoudsgerechtigde na afloop van de voor de alimentatie bepaalde termijn op voor hem passende wijze in zijn eigen levensonderhoud zal kunnen voorzien. De rechter dient alle relevante omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen.

5.26

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de onderhoudsverplichting van de man niet beperkt dan wel gelimiteerd dient te worden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan de alimentatieverplichting alleen voor een bepaalde tijd worden vastgesteld indien er voldoende zekerheid en op goede gronden kan worden verwacht dat de vrouw na afloop van de bepaalde termijn in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Gelet op hetgeen ook reeds overwogen onder 5.17 ten aanzien van de behoeftigheid van de vrouw is hiervan geen sprake.

6 De slotsom

in het principaal hoger beroep en incidenteel hoger beroep

6.1

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen en slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

6.2

Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw betreft.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 10 juni 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 4.843,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, R. Krijger en D.J. Buijs, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 28 juni 2016 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature