Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Door de verdediging is aangevoerd dat o.g.v. art. 5 onder b Lpw van rechtswege een vrijstelling is ontstaan van het in art. 2 Lpw bepaalde, te weten de verplichting om de dochter van de verdachte in te schrijven op een school. Het hof is in deze zaak echter niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de namens de verdachte nadien nog genoemde ‘overwegende bedenkingen’ o.b.v. het door de Hoge Raad gegeven toetsingskader. Bewezen is dan ook dat de verdachte in de periode van 1 augustus 2022 t/m 13 december 2022 te Amsterdam, als degene die het gezag uitoefende over de jongere, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Lpw te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school stond ingeschreven.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-002030-23

datum uitspraak: 9 januari 2025

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-337614-22 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1951,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2024 en 9 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 13 december 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2017, althans als degene die zich met de feitelijke verzorging van de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2017, had belast, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school stond ingeschreven.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, op grond van artikel 5 onder b van de Leerplichtwet 1969 (hierna: Lpw), van rechtswege een vrijstelling is ontstaan van het bepaalde in artikel 2 van de Lpw , te weten de verplichting om [naam] – de dochter van de verdachte – in te schrijven op een school. De raadsvrouw heeft daartoe naar voren gebracht dat bij het doen van de kennisgeving met betrekking tot de aanvraag van de vrijstelling is voldaan aan de formele vereisten zoals de wet deze stelt. De verdachte heeft de kennisgeving op de juiste wijze gedaan en de leerplichtambtenaar verzocht daarover per mail met hem te corresponderen. Dat de brieven die de leerplichtambtenaar heeft geschreven vervolgens niet bij de verdachte terecht zijn gekomen, kan de verdachte niet worden toegerekend, aldus de raadsvrouw.

De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat niet aan de formele vereisten is voldaan en dat de vrijstelling terecht is geweigerd.

Het hof overweegt met betrekking tot het verweer als volgt.

Wettelijke voorschriften

Artikel 2, lid 1 van de Leerplichtwet 1969 luidt:

1. Degene die het gezag over een jongere uitoefent, en degene die zich met de feitelijke verzorging van een jongere heeft belast, zijn verplicht overeenkomstig de bepalingen van deze wet te zorgen, dat de jongere als leerling van een school staat ingeschreven en deze school na inschrijving geregeld bezoekt. (..)

Artikel 5 van de Leerplichtwet 1969 luidt:

De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling staat ingeschreven, zolang

(..)

b. zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben;

(..)

Artikel 6, lid 1 van de Leerplichtwet 1969 luidt:

1. De in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen kunnen zich slechts beroepen op vrijstelling, indien zij aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de jongere als ingezetene met een adres in de basisregistratie personen is ingeschreven, hebben kennis gegeven van:

a. de gegevens van de jongere betreffende:

1°. het persoonsgebonden nummer;

2°. de naam, de geboortedatum, het geslacht, het adres en de woonplaats, de postcode van de woonplaats; en

3°. of eerder een beroep op vrijstelling van de leerplicht is gedaan.

b. op welke grond zij een beroep op vrijstelling menen te mogen maken.

2. Deze kennisgeving moet worden ingediend:

(..)

b. zolang nadien aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt, elk jaar opnieuw voor 1 juli.

Artikel 8, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 luidt: Een beroep op vrijstelling op grond van artikel 5 onder b kan slechts worden gedaan, indien de kennisgeving de verklaring bevat, dat tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, bij het ontbreken van een vaste verblijfplaats, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen bestaan.

Redengevende feiten en omstandigheden

De verdachte is de vader van [naam] (hierna: [naam]). Eerder, toen zijn dochter per 1 maart 2022 leerplichtig werd, heeft de verdachte door het doen van een kennisgeving voor het resterende deel van het schooljaar 2021/2022 een beroep gedaan op een vrijstelling op grond van artikel 5 sub b Lpw. De vrijstelling is hem destijds door de leerplichtambtenaar verleend.

Op 8 juni 2022 heeft de verdachte via een per mail verstuurde brief een kennisgeving gedaan voor het daaropvolgende schooljaar 2022/2023. In deze brief heeft hij de benodigde persoonsgegevens opgenomen en geschreven dat hij, net als het jaar daarvoor, aanspraak wil maken op een vrijstelling voor zijn dochter van de verplichting tot inschrijving als leerling van een school of instelling. Hij heeft in de brief zijn adres en daaronder zijn e-mailadres vermeld. Uit de brief volgt dat de verdachte ‘overwegende bedenkingen’ heeft tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen of instellingen waarop [naam] geplaatst zou kunnen worden. De volgende dag, op 9 juni 2022, heeft de verdachte de leerplichtambtenaar een e-mailbericht gestuurd met daarin als bijlage een PDF-bestand en de mededeling dat hij alle correspondentie, evenals een ontvangstbevestiging van zijn e-mailbericht, vanaf dat moment per e-mail wenst te ontvangen.

In september 2022 is de kennisgeving gecontroleerd, waarbij ook een senior leerplichtambtenaar heeft meegekeken. Op 18 oktober 2022 is door de leerplichtambtenaar [leerplichtambtenaar] een brief aan het adres van de verdachte verstuurd met daarin de mededeling dat zijn kennisgeving is gecontroleerd op volledigheid, maar dat is geconstateerd dat deze onvoldoende informatie bevatte om na te gaan of de verdachte aanspraak zou maken op een vrijstelling op grond van artikel 5, sub b Lpw. De kennisgeving miste immers de (onderbouwing van de) ‘overwegende bedenkingen’ tegen de richting van het onderwijs op de nabijgelegen scholen. De kennisgeving voldeed op dat moment dan ook niet aan de voorwaarden zoals de Lpw deze stelt, waarmee de verdachte geen vrijstelling is toegekend. In dezelfde brief is de verdachte in de gelegenheid gesteld zijn kennisgeving vóór 1 november 2022 schriftelijk te completeren. Daarnaast volgt uit de brief dat, als de verdachte geen gebruik zou maken van de mogelijkheid om zijn kennisgeving te completeren, zijn kennisgeving niet verder in behandeling zou worden genomen en geen vrijstelling zou worden verleend. De verdachte heeft van de voornoemde gelegenheid geen gebruik gemaakt en heeft vervolgens ook niet gereageerd op de uitnodiging voor een gesprek met de leerplichtambtenaar, waarna een proces-verbaal is opgemaakt en hij op 9 maart 2023 door de kantonrechter bij verstek is veroordeeld voor overtreding van de Lpw.

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de door de leerplichtambtenaar verstuurde brieven nooit heeft ontvangen. Hij verbleef naar eigen zeggen vanaf 10 oktober 2022 met zijn dochter [naam] in het buitenland. Hij is ervan uitgegaan dat rekening zou worden gehouden met zijn verzoek van 9 juni 2022 om per e-mail te corresponderen over de aanvraag van de vrijstelling en heeft gemeend na de eerdere vrijstelling en gelet op de wijze waarop die tot stand is gekomen erop te kunnen vertrouwen dat zonder tegenbericht de vrijstelling voor het nieuwe schooljaar ook zou gelden.

Oordeel van het hof

Het hof stelt voorop dat uit het voorgaande blijkt dat de kennisgeving voor de vrijstelling over het schooljaar 2022/2023 onvoldoende is gemotiveerd en derhalve ontoereikend is. Niet blijkt van enige onderbouwing met betrekking tot de ‘overwegende bedenkingen’ die bij de verdachte bestaan tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van zijn woning gelegen scholen, noch van een lijst met scholen waarbij per richting overwegende bedenkingen kenbaar worden gemaakt. Dat betekent dat hij vanaf het begin van het schooljaar 2022/2023 de verplichting had zijn dochter op een school in te schrijven. Die verplichting wordt niet weggenomen door de omstandigheid dat de leerplichtambtenaar van de gemeente niet – zoals verzocht door de verdachte – per e-mail heeft gecorrespondeerd en berichten van de leerplichtambtenaar de verdachte mogelijk niet hebben bereikt, noch door de omstandigheid dat de leerplichtambtenaar redelijkerwijs eerder op de aanvraag had kunnen reageren. Het hof overweegt daartoe als volgt.

Een ieder die een kennisgeving doet om een vrijstelling te verkrijgen wordt, mede gelet op het bepaalde in artikel 6 lid 2 onder b van de Leerplichtwet en het grote belang van de schoolplicht, geacht te weten dat een dergelijke vrijstelling niet van rechtswege gaat gelden zonder dat de leerplichtambtenaar (voor elk schooljaar opnieuw) heeft bericht dat aan de vereisten voor die vrijstelling is voldaan. Zou dat anders zijn, dan zou een ieder zich met de enkele verzending van een brief het recht kunnen verschaffen om zijn kind niet in te schrijven en niet naar school te laten gaan. In dit geval geldt te meer dat de verdachte dit had moeten weten nu hij in verband met de vrijstelling voor het resterende deel van het vorige schooljaar in reactie op zijn aanvraag eveneens een brief van de leerplichtambtenaar heeft ontvangen, waarin werd medegedeeld dat de aangevraagde vrijstelling zou gaan gelden voor het (resterende) schooljaar 2021/2022 en dat hij bij een beroep op een vrijstelling voor het volgende schooljaar tijdig een nieuwe aanvraag moest doen. Het hof is dus van oordeel dat de verdachte zich er tijdig van had moeten verzekeren dat ook de vrijstelling voor het nieuwe schooljaar volgens de leerplichtambtenaar aan de eisen voldeed en dat hij er niet op kon vertrouwen dat die vrijstelling zonder tegenbericht zou voortduren. Het lag op zijn weg om, nadat hij op 8 juni 2022 een kennisgeving had gedaan, vóór de aanvang van het nieuwe schooljaar en anders op enig daarna gelegen moment zelf het initiatief te nemen om te informeren of de door hem verzochte vrijstelling aan de eisen voldeed. Aan het voorgaande doet niet af dat op een eerder moment door de leerplichtambtenaar was besloten wel een vrijstelling te verlenen voor de resterende vier maanden van het schooljaar 2021/2022. Dit leidt tot de eindconclusie dat de verdachte de in de tenlastelegging bedoelde verplichting niet is nagekomen.

Gelet op voornoemde overwegingen en oordeel komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de namens de verdachte nadien nog genoemde ‘overwegende bedenkingen’ op basis van het door de Hoge Raad gegeven toetsingskader (vergelijk HR:2019:1925, waarnaar door het hof laatstelijk is verwezen in GHAMS:2024:2924). Tot een nader onderzoek is het hof op basis van dit toetsingskader niet gehouden. Het is aan de leerplichtambtenaar om ten aanzien van de kennisgevingen waarop nog niet is beslist dit toetsingskader alsnog toe te passen en tot een beslissing te komen of het beroep op de vrijstelling voor de daarop volgende jaren terecht is gedaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 13 december 2022 te Amsterdam, als degene die het gezag uitoefende over de jongere [naam], geboren op [geboortedag 2] 2017, niet heeft voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Leerplichtwet 1969 te zorgen dat voornoemde jongere als leerling van een school stond ingeschreven.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert op:

als persoon bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 , de in artikel 2, eerste lid, van die wet opgelegde verplichtingen niet nakomen.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat sprake is van rechtsdwaling, hetgeen dient te leiden tot afwezigheid van alle schuld, waardoor het hof wordt verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

Het hof overweegt hiertoe als volgt.

Voor zover is aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is omdat hij verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent de noodzaak van een (tijdige) onderbouwing van het beroep op vrijstelling oordeelt het hof dat noch die dwaling noch de verontschuldigbaarheid daarvan genoegzaam zijn onderbouwd, zodat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte op deze dwaling een beroep toekomt. Voor zover het beroep op rechtsdwaling betrekking heeft op de inhoudelijke kant van het beroep op vrijstelling komt het hof aan een beoordeling daarvan niet toe, nu het beroep op de vrijstelling, zoals hiervoor overwogen, reeds sneuvelt op formele gronden.

De verdachte is dan ook strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De kantonrechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,00.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

De raadsvrouw heeft verzocht om de verdachte, indien het verweer wordt verworpen, een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft gedurende ruim vier maanden niet voldaan aan de verplichting om overeenkomstig de bepalingen van de Lpw te zorgen dat zijn dochter [naam], als leerling van een school was ingeschreven. De Lpw verplicht de ouder om ervoor te zorgen dat de jongere als leerling op een school of instelling staat ingeschreven en dat de jongere die school of instelling na inschrijving regelmatig bezoekt. Op deze manier wordt getracht schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Met schoolbezoek zijn zwaarwegende belangen gemoeid en het is dan ook een maatschappelijk belang dat de Lpw wordt gehandhaafd. Dat wordt niet anders indien ouders bij het niet naleven van de Lpw handelen in de overtuiging het belang van het kind te dienen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 november 2024 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.

Het hof heeft bij de strafoplegging gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd.

Ook heeft het hof bij de strafoplegging rekening ermee gehouden dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen en daar zijn kant van het verhaal uiteen heeft gezet. Gelet op het voorgaande ziet het hof met de raadsvrouw redenen om de door de kantonrechter opgelegde straf geheel voorwaardelijk op te leggen, zodat de verdachte de geldboete – als hij gedurende twee jaren geen strafbare feiten zal plegen – niet hoeft te voldoen.

Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 26 van de Leerplichtwet 1969 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht .

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.

Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. M.J.A. Duker en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 januari 2025.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature