Uitspraak
proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 24 mei 2024
parketnummer 23-002605-23
datum vonnis waarvan beroep 12 september 2023
parketnummer 13-174970-23
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 24 mei 2024.
Tegenwoordig:
mr. T. de Bont, raadsheer,
en mr I.F.M. Schreuders, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. E. Lodder, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1997,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.I. L'Ghdas, advocaat te Amsterdam. Hij deelt mee dat hij de verdachte niet heeft kunnen bereiken maar wel uitdrukkelijk is gemachtigd om als zijn raadsman de verdediging te voeren.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor. Zij deelt mee dat de verdachte niet ontvankelijk dient te worden verklaart voor zover het beroep is gericht tegen de onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat hij daarvan door de politierechter is vrijgesprokenij deelt mee dat de verdaschte niet ontvankelijk dient te worden verklaart
De raadsman van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren van de verdachte tegen het vonnis op te geven. Hij zegt dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld voor het medeplegen van de onder 1 tenlastegelegde diefstal.
De raadsheer geeft een korte samenvatting van de bij het hof ingekomen stukken:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie van de verdachte van 7 mei 2024;
- een e-mail van 23 mei 2024 van het hof aan de raadsman waarin het hof de raadsman vraagt om een specificatie van de omvang en het belang van het hoger beroep;
- een e-mail van 23 mei 2024 van de advocaat-generaal waarin zij mededeelt wat de stand van zaken is in de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte].
Deze stukken worden in het dossier gevoegd.
De raadsheer stelt vast dat zowel de advocaat-generaal, de raadsman, als het hof kennis hebben kunnen nemen van de in het dossier gevoegde beelden van twee beveiligingscamera’s, één camera met zicht op de Oudezijds Voorburgwal/Oudekennissteeg en één camera met zicht op de Oudezijds Voorburgwal/Oudekerksplein.
De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte delen mee geen behoefte te hebben aan het voorhouden van stukken. Zij stemmen ermee in dat het dossier wordt geacht te zijn voorgehouden.
De raadsman deelt mee:
U houdt voor wat de verdachte met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden heeft verteld bij de politierechter. Omdat ik recent geen contact met de verdachte heb gehad, kan ik u niets vertellen over stand van zaken in de asielprocedure van de verdachte. De verdachte hecht er veel waarde aan dat in deze zaak een lagere straf wordt opgelegd omdat dat gunstiger is voor het verloop van zijn asielprocedure. De situatie van de verdachte is niet benijdenswaardig. Hij heeft daar echter niet voor gekozen.
De verdachte heeft bekend dat hij het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met uitzondering van het medeplegen. De verdachte heeft de door de politierechter opgelegde straf uitgezeten in voorarrest. De verdachte heeft belang bij behandeling van het hoger beroep. Hij is erg bang voor oplegging van een ISD-maatregel.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. Zij voert aan:
Uit het dossier volgt naar mijn mening dat de verdachte de diefstal met de medeverdachte heeft gepleegd. De medeverdachte heeft de beide politieagenten afgeleid door één van hen aan te spreken. Op dat moment kon de verdachte ongemerkt zijn hand in de rugzak steken. Voor de betrokkenheid van de medeverdachte moet ook naar de gebeurtenissen voorafgaand aan de diefstal worden gekeken.
Ik zie niet wat het belang van dit hoger beroep is. Bij vrijspraak van medeplegen wordt in beginsel geen andere straf opgelegd. De verdachte heeft de door de politierechter opgelegde straf inmiddels ‘uitgezeten’. Ik vorder oplegging van een gevangenisstaf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert daartoe aan:
Naar mijn mening heeft de verdachte wel belang bij de behandeling van dit hoger beroep. De verdachte stelt dat hij de diefstal alleen heeft gepleegd. Er was geen sprake van nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, die was gericht op het strafbare feit. De diefstal is pas gepleegd op de brug waar verbalisanten langere tijd stil stonden.
De verdachte en de medeverdachte liepen samen achter verbalisanten aan, op weg naar de brug. Ook al zouden de verdachte en de medeverdachte hebben gesproken over het stelen van de telefoon, dan is nog niet gezegd dat zij dit deden met het oog op samenwerking bij de diefstal door de verdachte. Niet blijkt dat zij anders een andere route zouden hebben gelopen. Op het moment waarop de verdachte de telefoon uit de rugzak van de ene verbalisant pakt, is er geen sprake van samenwerking. De medeverdachte levert geen significante bijdrage en heeft geen invloed op het wegnemen door de verdachte. Door het vragen van de weg aan de andere verbalisant, beïnvloedt hij de gang van zaken immers niet. De medeverdachte leidt de gerolde verbalisant niet af, hij blijft over de brug leunen
terwijl de andere verbalisant (op enige afstand) met de medeverdachte in gesprek is.
Vrijspraak van medeplegen dient naar mijn mening tot een lagere straf te leiden. Daar komt bij dat de verdachte first offender is, dat hij de diefstal heeft bekend en een meewerkende proceshouding heeft gehad. Zijn leefomstandigheden zijn zwaar. Ook daarom vraag ik u een lagere straf op te leggen. Nu de verdachte de (vervangende) straf al heeft uitgezeten, levert de tenuitvoerlegging in beginsel geen moeilijkheden op.
U houdt mij voor dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij het feit samen met een vriend heeft begaan. De verdachte heeft dit niet bedoeld in de zin van juridisch medeplegen. De medeverdachte liep met hem mee, misschien is besproken dat de verdachte de telefoon wilde stelen. Dat levert nog geen medeplegen op.
Aan de raadsman wordt het recht gelaten om namens de verdachte het laatst te spreken.
De raadsheer onderbreekt kort het onderzoek. Na hervatting van het onderzoek verklaart de raadsheer het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
= = = = = = = = = =
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van de onder 2 primair en subsidiair aan hem tenlastegelegde feiten. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat
1. hij op of omstreeks 15 juli 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de politie Eenheid Amsterdam / [verbalisant 1], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het hof vernietigd het vonnis omdat het komt tot een enigszins andere beslissingen dan de
politierechter.
Bewijsoverweging
Het hof overweegt als volgt ten aanzien van het verweer dat geen sprake is van medeplegen.
De politieagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bevonden zich, gekleed in burger, in de nacht van 15 juli 2023 in de binnenstad van Amsterdam. Zij namen bij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gedrag waar dat zij interpreteerden als zakenrollersgedrag. Daarop besloten zij een zogenoemde loktelefoon/ inzettelefoon in te zetten. Op enig moment heeft politieagent [verbalisant 1] deze telefoon uit zijn rugtas gehaald, op de telefoon gekeken hoe laat het was en vervolgens de telefoon weer terug gestopt in het voorvakje van zijn rugtas, waarvan hij de rits driekwart sloot. Toen de agenten doorliepen, liepen de verdachten achter hen aan. Op het moment dat politieagent [verbalisant 1] een openbaar toilet inging bleven de verdachten wachten, waarna zij weer achter de agenten aanliepen toen die hun weg vervolgden.
Op het moment dat de agenten even later op een brug stilstonden, ging de verdachte in hun buurt staan. Medeverdachte [medeverdachte] is aan de andere kant van de agenten gaan staan. Nadat de verdachte de rits van de rugzak had opengemaakt, maar kennelijk de telefoon nog niet had gepakt, liep de mede-verdachte naar de agenten toe en vroeg hij de weg naar het centraal station. De medeverdachte vroeg meermalen om verduidelijking. Op het moment waarop beide verbalisanten richting de medeverdachte keken en met hem spraken, pakte de verdachte de telefoon uit de rugtas.
Naar het oordeel van het hof volgt uit deze gang van zaken dat tussen de verdachte en de medeverdachte vanaf het moment dat zij verbalisanten volgden, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het stelen van de telefoon uit de rugzak van politieagent [verbalisant 1]. Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte en de medeverdachte deze diefstal tezamen en in vereniging hebben gepleegd en verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer. Dit leidt tot de volgende beslissingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat:
hij op 15 juli 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een telefoon, die aan de politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 19 tot en met 26).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van voornoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 15 juli 2023 bevonden wij ons in burger gekleed in de binnenstad van Amsterdam, op de kruising van de Oudezijds Achterburgwal en het Oudekerksplein. Wij zagen twee personen lopen. Dit bleken te zijn [verdachte] en [medeverdachte].
Wij zagen dat [verdachte] en [medeverdachte] een voorbijkomende vrouw geheel nakeken. De wijze waarop beide mannen keken naar de vrouw herkenden wij als zijnde het scannende gedrag dat
ook vertoond wordt door zakkenrollers. Hierop besloten wij een loktelefoon in te zetten.
De inzettelefoon werd door mij, [verbalisant 1], in het voorvakje van mijn rugtas gedragen. De telefoon zat geheel in het voorvakje en was niet zichtbaar van buitenaf. Het voorvakje van mijn rugtas was afgesloten met een rits die voor driekwart dicht was.
Ik, [verbalisant 1], pakte de telefoon in mijn hand en keek naar de tijd. Ik stopte de telefoon terug in het voorvakje van mijn rugtas en sloot de rits van het voorvakje voor driekwart. Wij liepen verder.
Wij zagen dat [verdachte] en [medeverdachte] achter ons aan liepen en op ongeveer tien meter achter ons bleven. Ik, [verbalisant 1], besloot de aanwezige openbare toilet binnen te gaan. Ik, [verbalisant 2], bleef voor het openbare toilet wachten en zag dat [verdachte] en [medeverdachte] op vijftien meter afstand stil bleven staan, in de richting van [verbalisant 1] keken en wachtten tot hij eruit kwam.
Gezamenlijk liepen wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1], via de Oudezijds Voorburgwal in de richting van de Damstraat. Op de kruising met de brug naar de Oudekennissteeg sloegen wij linksaf en bleven op de brug stil staan.
Portofonisch hoorden wij dat [verdachte] en [medeverdachte] achter ons aan gelopen waren, dat [medeverdachte] aan de overzijde ging staan en dat [verdachte] op ongeveer een meter afstand achter mij, [verbalisant 1], stond.
Portofonisch hoorden wij dat [verdachte] de rits van het voorvakje van mijn rugtas had losgemaakt en dat hij met zijn hand in het voorvakje zat en deze er weer uit haalde.
Vervolgens zagen wij dat [medeverdachte] naar ons toe liep en hoorden wij dat hij ons vroeg waar het centraal station was. Wij zeiden welke kant hij op moest lopen en hoorden hem meerdere malen verduidelijking over de route vragen. Tegelijkertijd hoorden wij portofonisch dat [verdachte] de loktelefoon uit het voorvakje van de rugtas had weggepakt, was weggelopen en de telefoon vervolgens in zijn broekzak had gestoken.
Wij zagen dat ter plaatse gekomen geüniformeerde collega’s [verdachte] en [medeverdachte] aanhielden ter zake zakkenrollerij.
2. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 juli 2023, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s 27 tot en met 32).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van voornoemde opsporingsambtenaar zakelijk weergegeven:
Ik heb de camerabeelden bekeken van camera’s die zicht hadden op de Oudekennissteeg te Amsterdam waar op 15 juli 2023 een zakkenrollerij is gepleegd.
Op de camerabeelden zie ik twee personen lopen die ik direct herken als collega politieagenten in burgerkleding, onopvallend. Tevens zie ik dat twee personen langs de kant van de weg staan [het hof begrijpt: de verdachten [verdachte] en [medeverdachte]]. Op de camerabeelden zie ik dat de politieagenten [verdachte] en [medeverdachte] passeren. Vervolgens zie ik dat [verdachte] achter de politieagenten aanloopt en direct contact zoekt met [medeverdachte]. Ik zie dat [verdachte] en [medeverdachte] kennelijk met elkaar in gesprek zijn en samen in de richting van de politieagenten kijken.
Hierna zie ik [verdachte] en [medeverdachte] samen achter de onopvallende politieagenten aanlopen. Ik
zie dat dit ruim een minuut lang duurt. Vervolgens zie ik dat de politieagenten op een brug
blijven staan. Ik zie dat [medeverdachte] en [verdachte] allebei aan een kant van de politieagenten gaan staan.
Ik zie dat [medeverdachte] naar de politieagenten loopt en contact maakt. Ik zie dat [verdachte] achter een van de agenten staat. Ik zie dat [medeverdachte] met een van de agenten spreekt en zijn hand en arm uitsteekt, kennelijk om een richting aan te geven. Tegelijk zie ik dat [verdachte] op dat moment met zijn hand naar de rugtas van de politieagent gaat die erbij staat. Ik zie dat [verdachte] een voorwerp pakt, kennelijk uit de tas en daarna direct wegloopt.
3. Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 15 juli 2023 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde pagina’s 38 tot en met 41).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Je bent aangehouden als verdachte ter zake van diefstal in vereniging van een
mobiele telefoon gepleegd op de Oudezijds Voorburgwal hier in het oude Centrum van Amsterdam. Wat wil je hier zelf over verklaren?
A: Ik heb het gedaan samen met een vriend van mij. Ik had geen geld bij me had. Ik verzoek u om vergiffenis. Het is de eerste keer dat ik zoiets doe in Nederland en het gaat me nooit meer gebeuren.
V: Beken je de diefstal van de mobiele telefoon?
A: Ja.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
- diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en gelet de persoon van de verdachte. Het hof hierbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van een telefoon uit een rugzak van een ogenschijnlijk makkelijk slachtoffer. Diefstal van een ( smart )telefoon levert in de meeste gevallen veel schade en overlast op bij slachtoffers hiervan. De verdachte heeft hiermee laten zien onvoldoende respect te hebben voor andermans eigendom. De omstandigheid dat het hier ging om een telefoon van de politie en dat deze is geretourneerd, doet daar niets aan af.
Het hof ziet – anders dan de politierechter en in aanmerking genomen het strafblad van de verdachte – geen reden om af te wijken van de oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken. Het hof ziet hierbij onder ogen dat het ‘nettoresultaat’ van deze sanctie – gelet op de aftrek van voorarrest – hetzelfde is als dat van de door de politierechter opgelegde sanctie. Dit vormt echter geen reden om af te wijken van de LOVS-oriëntatiepunten, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de verdachte er ( mogelijk ) belang bij kan hebben dat – kort gezegd – op zijn strafblad geen gevangenisstraf (maar een taakstraf) komt te staan.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van honderdtwintig uren, met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht .
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de tot vrijspraak strekkende beslissingen ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere manier in mindering is gebracht.
De raadsheer geeft aan de raadsman kennis dat de verdachte binnen veertien dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.