Uitspraak
proces-verbaal terechtzitting
GERECHTSHOF AMSTERDAM
datum arrest 24 mei 2024
parketnummer 23-002639-23
datum vonnis waarvan beroep 25 september 2023
parketnummer 15-186469-22
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, enkelvoudige kamer, op 24 mei 2024.
Tegenwoordig:
mr. D.A.C. Koster, raadsheer,
en mr. R.J.C. Wegerif, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. E. Lodder, advocaat-generaal.
De raadsheer doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, opgeroepen als:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats] ([geboorteland]),
adres: [adres 1],
is niet verschenen.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. P.M. Breukink, advocaat te Arnhem. Zij verklaart door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om hem als advocaat te verdedigen. Zij deelt mee dat de verdachte op de hoogte is van de zitting van heden, maar in Suriname verblijft en slecht één keer per drie maanden kort in Nederland is.
Het onderzoek ter terechtzitting wordt opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor. Zij deelt mee dat de verdachte niet ontvankelijk dient te worden verklaart voor zover het beroep is gericht tegen het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat hij daarvan door de politierechter is vrijgesproken.
De raadsvrouw van de verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De raadsvrouw deelt mee:
De verdachte is ten onrechte voor het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld. Ik wil het hof niet
onnodig belasten door te appelleren. In dit geval gaat het om een principekwestie. De verdediging is van mening dat de politierechter te gemakkelijk tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde is gekomen.
De raadsheer geeft een samenvatting van het bij het hof ingekomen uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 7 mei 2024. Dit stuk wordt in het dossier gevoegd. Desgevraagd delen de advocaat-generaal en de raadsvrouw mee geen behoefte te hebben aan het (nader) voorhouden van overige stukken.
Desgevraagd of er nog wijzigingen zijn in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, deelt de raadsvrouw mee:
De verdachte importeert landbouwmateriaal vanuit Nederland naar Suriname. Hij komt naar Nederland om ingekochte goederen naar Suriname te verschepen. In Suriname handelt hij ook in boten. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij diabetes heeft. Zijn gezondheid is nog hetzelfde. Hij is voor zijn diabetes onder controle van een arts, maar kan gewoon werken. Het uitvoeren van een taakstraf is niet onmogelijk, maar wel onhandig.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. Zij voert daarbij aan:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De vraag is of de verdachte wetenschap had van de hennepkwekerij/planten op de eerste etage van de bedrijfsunit waar hij is aangehouden. En of hij daar ook beschikkingsmacht over had. Net als de raadsvrouw zie ik ook wel eens strafzaken waarin naar mijn mening te snel wordt aangenomen dat een verdachte de aangetroffen hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Uit het dossier in deze zaak blijkt niet dat de verdachte bij het kweken van de aangetroffen planten betrokken is geweest. De politierechter heeft daarom alleen het aanwezig hebben op de datum waarop de verdachte in het pand is aangehouden bewezenverklaard.
Het is wel vreemd dat de verdachte tegen de politie, op het moment dat zij nog bij de toegangsdeur van de bedrijfsunit staan, zegt dat hij daar alleen is terwijl zijn zoon zich verstopt had in de daar aanwezige boot. Er zitten foto’s in het dossier. Daaruit blijkt dat het hier niet om een enorm grote unit gaat. In de boot trof de politie materialen aan die voor hennepkweek gebruikt worden. Niet bleek dat aan die boot gewerkt werd, terwijl ook geen mogelijk daarvoor bestemde gereedschappen gevonden zijn. Hoewel de zoon van de verdachte zegt dat hij in de het pand aanwezig was om aan de boot te werken.
De verdachte heeft op veel vragen van de politie geen antwoord gegeven. Hij vertelde wel dat hij al vier à vijf weken gebruikt maakte van de bedrijfsunit en daar aan de boot werkte. Zijn zoon verklaarde dat ze die boot ongeveer twee maanden daarvoor hadden gekocht. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte over de code beschikt om het toegangshek tot het pand te openen.
De politie heeft ook de gebruiker van een andere unit in het pand gehoord. Hij had eerder een anonieme melding gedaan nadat hij rond het pand dingen zag gebeuren die hij verdacht vond. Ik lees in zijn verhoor geen verwijzingen naar de verdachte of diens zoon.
De politieagenten roken bij binnenkomst van de unit een sterke hennepgeur. De verdachte zou dat ook moeten hebben geroken. Daaruit kan je afleiden dat de verdachte op de hoogte moet zijn geweest van het bestaan van de hennepkwekerij. Ik kan hieruit niet afleiden dat hij ook beschikkingsmacht over die kwekerij heeft gehad. Ik concludeer daarom tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
De zoon van de verdachte is op 25 september 2023 van beide feiten, die ook aan de verdachte zijn ten laste gelegd, vrijgesproken. Zijn strafzaak is inmiddels onherroepelijk afgedaan. [naam 1], de eigenaar van het pand, had het pand verhuurd aan ene [naam 2]. [naam 1] heeft een strafbeschikking van € 1000 betaald; die boete zag op de schuld-variant van het onder 1 aan de verdachte ten laste gelegde feit. De strafzaak tegen [naam 2] is geseponeerd, omdat hij al voldoende door de feiten en de gevolgen daarvan getroffen was.
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging. Zij voert aan:
In mijn appelschriftuur heb ik al aangegeven waarom de verdediging zich niet kan vinden in de bewezenverklaring van de politierechter. De politierechter lijkt mede overtuigd van de schuld van de verdachte vanwege diens justitiële documentatie. Het strafblad van een verdachte dient om (mede) de strafmaat te bepalen, niet om bij de bewezenverklaring te worden betrokken.
Wetenschap en beschikkingsmacht bij een verdachte worden soms te snel aangenomen. Dat is hier ook het geval geweest. Ik ben van mening dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de hennepteelt en beschikkingsmacht had over de hennepkwekerij. Het autokenteken dat door de politie is nagetrokken leidde niet tot een relatie met de verdachte. De omstandigheid dat de verdachte niet meteen aangaf dat zijn zoon bij hem in de bedrijfsunit aanwezig was, had ermee te maken dat hij zijn zoon niet in de problemen wilde brengen. De voorwerpen die in de boot zijn aangetroffen, kunnen gebruikt worden in een hennepkwekerij, maar dat hoeft niet het geval te zijn.
De zoon van de verdachte bevond zich in de boot. Hij had schroevendraaiers bij zich. Hij is elektricien en monteur; er lag ook elektriciteitsdraad in de boot.
Ik wijs u op foto 4 op bladzijde 23 van het procesdossier. Daarop is te zien dat de boot achter in de bedrijfsruimte staat. Rechts op de foto is een wand met daarin een deuropening, waarachter de trap naar de bovenverdieping is. Achter die deur zijn hennepteelt gerelateerde spullen aangetroffen, maar je moet eerst met de trap naar boven gaan om bij de twee ruimtes te komen waarin de kwekerij was.
Er zijn omstandigheden die ruis geven, die de indruk wekken dat de verdachte er meer mee te maken heeft. Maar de naam van de verdachte wordt niet door de eigenaar van het bedrijfspand, noch door de huurder daarvan genoemd. Het telefoonnummer van het toegangshek tot het pand is het enige contact dat is vermeld in de telefoon die onder de verdachte in beslag is genomen. Dat betekent niet automatisch dat de verdachte dit nummer heeft gebeld om het hek te openen; je kunt daar ook gewoon aanbellen. De ‘ruis’ is naar mijn mening onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom verzoek ik het hof de bewezenverklaring in het vonnis kritisch te beoordelen.
Indien het hof toch tot een bewezenverklaring komt, verzoek ik u de door de politierechter opgelegde straf te bevestigen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn niet gewijzigd sinds de behandeling in eerste aanleg. Hij is ook niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen.
De raadsvrouw wordt het recht gelaten om namens de verdachte het laatst te spreken.
De raadsheer verklaart het onderzoek gesloten en deelt mee terstond mondeling arrest te zullen wijzen.
De raadsheer spreekt het arrest uit ter openbare terechtzitting.
= = = = = = = = = =
AANTEKENING VAN HET MONDELING ARREST
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Noord-Holland vrijgesproken van het onder 2 aan hem ten laste gelegde feit. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en zal dit daarom bevestigen, met uitzondering van de aan de verdachte opgelegde straf en met dien verstande dat het hof de bewijsoverweging in het vonnis aanvult en een bewijsmiddel toevoegt.
Bewijsoverweging
Anders dan de raadsvrouw, is het hof van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van het bestaan van de hennepkwekerij en dat hij hierover ook beschikkingsmacht had. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich op 27 november 2021 bevond in een (vrij kleine) bedrijfsruimte met in een binnenwand een deuropening die leidde naar een trap naar de daarboven gelegen etage. Bovenaan die trap waren twee ruimtes met daarin een professioneel ingerichte, in werking zijnde hennepkwekerij. Direct na het openen van de toegangsdeur door de verdachte en na hun binnentreden van de bedrijfsunit roken verbalisanten een (sterke) hennepgeur. Op de begane grond lagen op meerdere plaatsen – onder meer onderaan de trap en in en rond de boot – aan hennepteelt gerelateerde voorwerpen. Staand op de trap zag een verbalisant een gele gloed onder de deur van een van de daar aanwezige ruimtes vandaan komen. Achter deze deur bleek een hennepkwekerij met 580 planten te zijn ingericht. In de andere ruimte was een hennepkwekerij met 682 planten ingericht. De deuren naar beide ruimtes waren dicht maar niet afgesloten met een slot. De verdachte heeft verklaard dat hij deze bedrijfsruimte op dat moment al vier à vijf weken gebruikte.
Mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte in het verleden meerdere keren voor betrokkenheid bij hennepteelt is veroordeeld, is onaannemelijk dat de verdachte de voor hennepplanten specifieke geur, die in de hele unit hing, niet heeft herkend. Ook zal hij de in de unit aanwezige aan hennepteelt gerelateerde voorwerpen als zodanig hebben herkend.
Voor het aannemen van ‘beschikkingsmacht’ is het niet noodzakelijk dat een verdachte tussen de hennepplanten is aangetroffen. De ruimte waar de planten zich bevonden waren voor de verdachte direct toegankelijk. De deur die naar de trap leidde was uit de sponning gehaald en stond los tegen de wand ernaast; het luik bovenaan de trap stond open; en de deuren naar de kweekruimtes waren weliswaar dicht, maar vrij toegankelijk.
Daar komt bij dat
- De verdachte beschikte over de toegangscode tot het pand, waarmee hij op elk gewenst tijdstip naar binnen kon gaan.
- De aangetroffen planten hennepplanten ongeveer vijf à zes weken oud waren. Dat komt ongeveer overeen met de periode dat de verdachte naar eigen zeggen gebruik maakte van de bedrijfsunit, terwijl de verdachte in die periode meermalen in de unit is geweest.
- De verdachte heeft verklaard dat hij de boot aan het repareren was. Bij de boot zijn geen daarvoor bestemde materialen en gereedschappen aangetroffen. Er waren geen aanwijzingen dat aan de boot was of werd gewerkt, door de verdachte noch door zijn zoon.
Gelet op de gebruikte bewijsmiddelen en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 27 november 2021 opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad. Het hof verwerp derhalve het door de raadsvrouw gevoerde verweer.
Aanvullende bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal met nummer PL1100-202136987-11 van 27 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde bladzijden 103 tot en met 106). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover de verbalisant op voormelde datum afgelegde verklaring van verdachte:
V = vraag/opmerking van verbalisant(en); A = antwoord/opmerking van de verdachte.
V: U bent aangehouden op het adres [adres 2]. Daar werd een hennep-kwekerij aangetroffen.
V: Sinds wanneer maakt u gebruik van die ruimte?
A: Zeker een maand/vijf weken.
2. Een proces-verbaal met nummer PL1100-2021236987-21 van 29 november 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde bladzijden 107 tot en met 110). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als tegenover verbalisanten op voormelde datum afgelegde verklaring van verdachte:
V = vraag/opmerking van verbalisant(en); A = antwoord/opmerking van de verdachte.
V: Hoe bent u zaterdag naar het pand aan de [adres 2] toegegaan?
A: Ik ben vaker mijn gereedschap kwijt als ik daar kom werken.
Oplegging van straffen
De politierechter heeft de verdachte voor het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen weken, voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de verdachte (ook) van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft verzocht dezelfde straf op te leggen als door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep in een op dat moment bij hem in gebruik zijnde bedrijfsruimte. Hij heeft daarmee bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit waarin (soft)drugs worden geproduceerd en verhandeld. Oplegging van een vrijheidsbenemende straf hiervoor is gerechtvaardigd.
Het hof heeft voor het bepalen van de op te leggen straffen gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze coördinatiepunten leiden voor betrokkenheid bij een hennepkwekerij met 500 tot 1000 planten tot de oplegging van een taakstraf van honderdtachtig uren gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. De verdachte had een grotere hoeveelheid hennepplanten aanwezig. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte redenen om wat betreft strafmodaliteit af te wijken van deze oriëntatiepunten, met name ook omdat de verdachte feitelijk niet in Nederland verblijf en gelet op hetgeen hij bij de politie heeft verklaard omtrent zijn netto maandelijkse inkomen.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen weken, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een geldboete van € 5.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zestig dagen hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet .
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 5.000,00 (vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
De raadsheer geeft aan de raadsvrouw kennis dat de verdachte binnen veertien dagen beroep in cassatie kan instellen tegen dit arrest.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de raadsheer en de griffier is vastgesteld en ondertekend.