Uitspraak
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000755-21
datum uitspraak: 23 juli 2024
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-845104-18 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2024 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 juli 2018 te Hilversum, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedragen met een totaalbedrag van (ongeveer) 90.175 euro (FIN-003, berekening w.v.v.), althans een of meer grote geldbedragen
a. heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van genoemde voorwerp(en) gebruikt heeft gemaakt en/of
b. de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende van genoemde voorwerp(en) was/waren en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemde voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, (gelet op het vorenstaande) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt;
2.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 9 juli 2018 te Hilversum, althans in Nederland, (telkens) - in de uitoefening van een beroep en/of bedrijf - opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres 1]) in totaal (ongeveer) 367 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 9 juli 2018 te Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning aan de [adres 1]) heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt. Daarbij is rekening gehouden met de tussen het openbaar ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken, als hierna te melden.
Procesverloop en -afspraken
De verdachte is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 maart 2021 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Op 22 juli 2020 heeft de Officier van Justitie een ontnemingsvordering aanhangig gemaakt, wat heeft geresulteerd in een vonnis van 11 maart 2021 waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is geschat op € 212.959,98 en de verdachte de verplichting tot betaling van € 202.747,62 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is opgelegd.
Tegen beide vonnissen is namens de verdachte op 24 maart 2021 hoger beroep ingesteld.
Op 3 februari 2023 heeft in beide zaken een regiezitting in hoger beroep plaatsgevonden. Op de regiezitting hebben de advocaat-generaal en de raadsman te kennen gegeven dat zij bereid zijn in overleg te treden over de ontnemingsvordering. Gelet daarop heeft het hof op die regiezitting meegedeeld dat het hof de uitkomst van het voorgenomen overleg vóór 1 april 2023 wenst te vernemen.
Vervolgens heeft het hof op 6 december 2023 ondertekende procesafspraken ontvangen, waarbij het hof door de verdediging en de advocaat-generaal is verzocht dienovereenkomstig te beslissen. De procesafspraken zijn op schrift gesteld en door de advocaat-generaal en de verdachte ondertekend. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
Van de zijde van het openbaar ministerie
1. Het openbaar ministerie zal in de strafzaak vorderen dat het witwasbedrag wordt vastgesteld op
€ 89.663,00. Dit bedrag is gebaseerd op het uitgangspunt van een (legaal) eigen vermogen van de verdachte van € 80.000,00.
2. Het openbaar ministerie zal in de ontnemingszaak ten aanzien van het gewoontewitwassen (feit 1) niet meer wederrechtelijk verkregen voordeel vorderen dan € 89.663,00.
3. Het openbaar ministerie beperkt zich niet in de hoogte van haar ontnemingsvordering ten aanzien van het telen en aanwezig hebben van hennep en de diefstal van stroom (feiten 2 en 3).
Van de zijde van de verdachte
4. De verdachte ziet af van het indienen van verdere onderzoekswensen ten aanzien van het gewoontewitwassen (feit 1) en trekt alle eerder ingediende onderzoekswensen daaromtrent in onmiddellijk nadat het gerechtshof heeft verklaard dat het de procesafspraken aanvaardt.
5. Door de verdachte zal zijn strafbare handelen met betrekking tot het gewoontewitwassen (feit 1) worden erkend voor zover dat ziet op hetgeen overeengekomen onder artikel 3.3. 1 onder 1 (het hof begrijpt: het gewoontewitwassen van een bedrag van € 89.663,00).
Voornoemde afspraken zijn gemaakt onder de opschortende voorwaarde dat het gerechtshof de procesafspraken aanvaardt en beperkt zich nadrukkelijk tot het tenlastegelegde gewoontewitwassen en heeft derhalve geen invloed op hetgeen onder feiten 2 en 3 ten laste is gelegd.
Beoordeling
Ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2024 is de korte inhoud van de procesafspraken voorgehouden en is die inhoud en de totstandkoming daarvan door beide partijen bevestigd en toegelicht, met dien verstande dat de partijen zijn overeengekomen dat het witwasbedrag dient te worden vastgesteld op € 90.175,00, in plaats van de in de procesafspraken genoemde € 89.663,00. Zij hebben daarbij aangegeven dat zij zich rekenschap hebben gegeven van de inhoud, de strekking en de consequenties van hun voorstel. Nu de procesafspraken op basis van vrijwillige wederkerigheid tot stand zijn gekomen en de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2024 in aanwezigheid van zijn raadsman ondubbelzinnig heeft aangegeven zich volledig te kunnen vinden in de gemaakte procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten, komen deze afspraken voor een beoordeling van het hof in aanmerking.
Voor het overnemen van de procesafspraken kijkt het hof niet alleen of zij bijdragen aan het verkorten van de procedure en het efficiënter en effectiever afdoen van de zaak waar de afspraken op zien, maar ook of de overeengekomen afspraken voor de beëindiging van de zaak in een redelijke verhouding staan tot de ernst van de zaak, mede gelet op de in artikel 348 en 350 Sv genoemde vraagpunten.
Het hof neemt bij de beoordeling van de procesafspraken (mede) in aanmerking het langdurige tijdsverloop tot op heden, de redelijke termijn die in hoger beroep met zestien maanden is overschreden en de te verwachten duur bij voortzetting van de procedure in hoger beroep. Door het afsluiten van beide zaken ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde gewoontewitwassen op de wijze als door de partijen wordt voorgesteld, wordt de toch al langdurende behandeltijd verkort omdat daarmee het (reeds toegewezen) verzoek tot het horen van de getuige [getuige] komt te vervallen.
Gelet op het voorgaande alsmede de ter terechtzitting in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging, is het hof van oordeel dat – gelet op de vraagpunten van artikel 348 en 350 Sv – van het afdoeningsvoorstel niet kan worden gezegd dat het niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak zoals die blijkt uit de processtukken en het verhandelde op de terechtzitting, met dien verstande dat het witwasbedrag wordt vastgesteld op € 90.175,00.
Nu het hof de afspraken overneemt, komt het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [getuige] te vervallen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 9 juli 2018 te Hilversum, meermalen, geldbedragen met een totaalbedrag van 90.175 euro heeft verworven, voorhanden gehad, omgezet en van genoemde geldbedragen gebruikt heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, van het plegen van dat feit een gewoonte gemaakt;
2.hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 9 juli 2018 te Hilversum, opzettelijk heeft geteeld (in een woning aan de [adres 1]) in totaal 367 hennepplanten, zijde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 9 juli 2018 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, toebehorende aan Liander N.V..
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim zes jaren schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van een groot geldbedrag. Door zijn handelen heeft de verdachte de opbrengsten van criminele activiteiten aan het zicht van justitie onttrokken en die een schijnbaar legale herkomst verschaft. Het witwassen van crimineel geld faciliteert de onderliggende criminaliteit en tast het vertrouwen aan dat men moet kunnen hebben in het financieel-economische verkeer. Daarmee wordt tevens het legale handelsverkeer ondermijnd en gecorrumpeerd. Daarnaast heeft de verdachte zich gedurende een periode van ongeveer een half jaar schuldig gemaakt aan het telen van 367 hennepplanten; een hoeveelheid die slechts bedoeld kan zijn voor de handel. Hij heeft daarbij kennelijk gehandeld uit financieel gewin. Verdovende middelen zijn schadelijk voor de volksgezondheid en leiden vaak tot verschillende vormen van criminaliteit. Tot slot heeft de verdachte zich als medepleger schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. Er is op illegale wijze stroom afgetapt, zonder dat dit werd geregistreerd en zonder dat hiervoor door de verdachte werd betaald, waardoor het energiebedrijf schade heeft geleden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 juni 2024 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. In dit verband houdt het hof bij de strafoplegging rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden en een taakstraf voor de duur van 240 uren passend.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in hoger beroep is overschreden. Namens de verdachte is op 24 maart 2021 hoger beroep ingesteld. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 23 juli 2024. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep met zestien maanden is overschreden. Gelet op deze overschrijding van de redelijke termijn zal het hof de straf matigen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren.
Beslag
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat alle inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte dienen te worden teruggegeven. Het hof merkt hierbij op dat het conservatoir beslag dat op die voorwerpen rust, gehandhaafd blijft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 63, 310 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 100 (honderd) dagen hechtenis.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Volkswagen Caddy, kenteken [kenteken 1];
- Motorfiets Harley Davidson, kenteken [kenteken 2];
- Trailer, kenteken [kenteken 3];
- Speedboot Stingray 205 CX, kenteken [kenteken 4];
- Administratie (IBN A.001);
- Twee stuks geluidsapparatuur B&O Beo lab 5;
- Twee stuks geluidsapparatuur B&O Beo lab 19;
- Vier stuks geluidsapparatuur B&O Penta-1;
- Geluidsapparatuur B&O Center CD-speler;
- Kreidler bromfiets K53/2NL, kenteken [kenteken 5];
- Zilverkleurig Mont Blanc horloge, serienummer [nummer].
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. B.E. Dijkers en mr. C. Beuze, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2024.
Mr. C. Beuze is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.