Uitspraak
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.336.850/01 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing) en
200.332.738/01 (omgang)
zaaknummers rechtbank: C/15/340399 / JU RK 23-864 (verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing) en
C/15/339546 / JU RK 23-714 (omgang)
beschikking van de meervoudige kamer van 14 mei 2024 in de zaak van
[de moeder] ,
verblijvende PI [plaats A] , locatie [locatie] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (verder te noemen: [minderjarige 1] );
- de minderjarige [minderjarige 2] (verder te noemen: [minderjarige 2] );
- de minderjarige [minderjarige 3] (verder te noemen: [minderjarige 3] );
- [grootmoeder] (verder te noemen: de grootmoeder moederszijde), bijgestaan door mr. S.L. Fronik;
- [curator] (verder te noemen: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.
1 De zaak in het kort
In de zaak met zaaknummer 200.336.850/01 ( verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
1.1
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 3] en [minderjarige 2] (verder gezamenlijk te noemen: de kinderen).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de rechtbank) heeft op 18 oktober 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 11 april 2024.
De moeder is het daar niet mee eens. De GI is het wel eens met de beslissing van de rechtbank. Het hof beslist dat de rechtbank op juiste gronden de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd tot 11 april 2024 en legt hierna uit waarom.
In de zaak met zaaknummer 200.332.738/01 (omgang)
1.3
Deze zaak gaat over de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen.
1.4
De kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (verder te noemen: de kinderrechter) heeft op 28 juni 2023 de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om, kort gezegd, een omgangsregeling vast te stellen.
De moeder is het daarmee niet eens en wil dat haar inleidende verzoeken alsnog worden toegewezen. Het hof beslist dat de kinderrechter op juiste gronden heeft bepaald dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar verzoeken en legt hierna uit waarom.
2 De procedures in hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.336.850/01 ( verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
2.1
De moeder is op 18 januari 2024 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 oktober 2023.
In de zaak met zaaknummer 200.332.738/01 (omgang)
2.2
De moeder is op 26 september 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 28 juni 2023.
In beide zaken:
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de GI van 19 maart 2024 met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de moeder van 5 april 2024 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft op 8 april 2024 – gelijktijdig – plaatsgevonden. Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogden;
- de bijzondere curator;
- de grootmoeder moederszijde, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door S. Molenaar;
Het hof heeft bijzondere toegang verleend aan een kantoorgenoot van mr. Haring.
Door mr. Haring zijn ter zitting in elk van de beide zaken pleitnotities overgelegd.
3 De feiten
3.1
De moeder heeft drie minderjarigen kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren [in] 2012 in de gemeente [plaats B] ;
- [minderjarige 2] , geboren [in] 2014 in de gemeente [plaats C] ;
- [minderjarige 3] , geboren [in] 2017 in de gemeente [plaats C] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De moeder oefent alleen het gezag uit over de kinderen. De vader is buiten beeld.
In beide zaken
3.2
De kinderen zijn op 23 mei 2022 voorlopig onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 11 augustus 2022 definitief uitgesproken en sindsdien steeds verlengd.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 23 mei 2022 is ook een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinshuis verleend. Deze machtiging tot uithuisplaatsing is bij beschikking van 31 mei 2022 verlengd tot 23 augustus 2022.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 augustus 2022 is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten het netwerkpleeggezin van de grootmoeder moederszijde, verleend tot 11 februari 2023.
3.5
Vervolgens zijn de kinderen op 1 september 2022 onder voorwaarden weer teruggeplaatst bij de moeder.
3.6
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 31 oktober 2022 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, verleend. Deze uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd.
3.7
De kinderen verblijven op dit moment op grond van voornoemde machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootmoeder moederszijde.
3.8
De GI heeft in januari 2023 een opvoedbesluit genomen, welk besluit bij brief van 28 februari 2023 aan de moeder is medegedeeld. Naar aanleiding van dit besluit heeft de GI een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel ingediend bij de raad. De raad heeft dit onderzoek inmiddels afgerond en heeft op basis van de resultaten een verzoek tot gezagsbeëindiging ingediend. Naar het hof begrijpt is dit verzoek nog niet op zitting gepland.
3.9
De kinderen hebben van december 2022 tot 21 augustus 2023 geen fysieke omgang met de moeder gehad. Vanaf 21 augustus 2023 hebben er drie begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden. Na deze omgangsmomenten hebben de kinderen geen omgang meer gehad met de moeder.
3.10
Bij de – in zoverre niet bestreden – beschikking van 18 oktober 2023 is [curator] benoemd tot bijzondere curator over de kinderen.
3.11
Bij beschikking van 11 maart 2024 heeft de kinderrechter het ouderlijk gezag van de moeder over de kinderen geschorst en bepaald dat de maatregel na verloop van drie maanden na de dag van de beschikking van rechtswege vervalt, tenzij voor het einde van deze termijn bij de rechtbank een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag is ingediend. De GI is belast met de voorlopige voogdij over de kinderen. Naar het hof begrijpt is deze schorsing bij mondelinge uitspraak van 5 april 2024 door de kinderrechter opgeheven.
In de zaak met zaaknummer 200.332.738/01 (omgang)
3.12
De GI heeft meerdere schriftelijke aanwijzingen gegeven aan de moeder over de omgangsregeling tussen haar en de kinderen. Voor zover nu van belang, betreft het de hierna te noemen schriftelijke aanwijzingen.
3.13
Op 10 maart 2023 heeft de GI de moeder een schriftelijke aanwijzing vaststelling bezoekregeling in de zin van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) gegeven waarin een omgangsregeling is vastgesteld inhoudende dat er eenmalig een omgangsmoment tussen de moeder en de kinderen plaatsvindt onder begeleiding van twee jeugdbeschermers bij de grootmoeder moederszijde thuis voor de duur van één uur.
3.14
De laatste schriftelijke aanwijzing is op 19 december 2023 gegeven. In deze schriftelijke aanwijzing is bepaald dat de moeder eens in de twee weken twee uur begeleide omgang heeft met [minderjarige 3] en [minderjarige 2] . Voor [minderjarige 1] duurt deze omgang drie uur. De omgang wordt begeleid door twee begeleiders, afkomstig van Koel & Co of Unalzorg. Verder is hierin bepaald dat er na drie omgangsmomenten een evaluatie plaatsvindt waarbij wordt bekeken of uitbreiding van de omgangsregeling mogelijk is of niet.
3.15
De moeder heeft gehele of gedeeltelijke vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 19 december 2023 verzocht aan de kinderrechter, en daarbij verzocht een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen. Bij beschikking van 14 februari 2024 heeft de kinderrechter de verzoeken afgewezen.
4 De omvang van het hoger beroep
In de zaak met zaaknummer 200.336.850/01 ( verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
4.1
Bij de bestreden beschikking van 18 oktober 2023 zijn, voor zover nu van belang, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd tot 11 april 2024.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hierbij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen zijn verlengd tot 11 april 2024, en de inleidende verzoeken van de GI af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.332.738/01 (omgang)
4.4
Bij de bestreden beschikking van 28 juni 2023 heeft de kinderrechter de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken om een omgangsregeling vast te stellen.
4.5
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat zij alsnog ontvangen wordt in haar verzoeken en dat deze worden toegewezen, met dien verstande dat een onbegeleide omgangsregeling wordt vastgesteld waarbij de moeder omgang heeft met de kinderen op:
- maandag van 17:00 uur tot 21:00 uur;
- woensdag van 12:00 uur tot 19:00 uur;
- vrijdag van 17:00 uur tot 22:00 uur, en
- zondag van 10:00 uur tot 20:30 uur.
Subsidiair verzoekt de moeder een andere omgangsregeling vast te stellen, dan wel meer subsidiair een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.6
De GI verzoekt, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5 De motivering van de beslissing in beide zaken
In de zaak met zaaknummer 200.336.850/01 ( verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
De standpunten van partijen
5.1
De moeder stelt dat ten onrechte een groot gewicht wordt toegekend aan de verhuizing met de kinderen naar Portugal. De moeder beschikt over goede opvoedkwaliteiten en zij had het recht om met haar kinderen naar Portugal te verhuizen. Na de terugkomst in Nederland hebben de jeugdbeschermers altijd gehandeld vanuit de gedachte dat het gezag van de moeder beëindigd zal worden. Hierdoor is nooit meer moeite gedaan om toe te werken naar een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. Er wordt voortdurend uitgegaan van onjuiste feiten waarbij geen oog is voor de opvoedvisie van de moeder. De kinderen zijn ten onrechte uit huis geplaatst, aangezien de moeder hen altijd een veilig opvoedklimaat heeft kunnen bieden.
5.2
De GI voert aan dat tot op heden geen samenwerking tot stand heeft kunnen komen in het kader van de ondertoezichtstelling. In januari 2023 is een opvoedbesluit genomen en is niet langer toegewerkt naar een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder. De GI vindt de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen bij de grootmoeder moederszijde noodzakelijk omdat de kinderen hier – in tegenstelling tot de opvoedsituatie bij de moeder – stabiliteit, rust en voorspelbaarheid ervaren.
Het advies van de raad
5.3
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Inmiddels heeft de raad een verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder ingediend. De raad is van mening dat de moeder een fysieke bedreiging vormt voor de kinderen. De raad constateert dat het moeilijk is om samen te werken met de moeder en om uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling. De raad zou daarom meer zicht willen hebben op de oorzaken van het gedrag van de moeder. Mogelijk zal een forensisch onderzoek, zoals dat misschien in het kader van de strafzaak zal worden gelast, hierover meer duidelijkheid geven.
Het wettelijk kader
Verlenging ondertoezichtstelling
5.4Op grond van artikel 260, eerste lid, in verband met artikel 255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW , in staat zijn te dragen.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
5.5Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
In artikel 1:265c, tweede lid, BW is bepaald dat de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur telkens met een jaar kan verlengen.
De beoordeling
5.6
Hoewel de termijn waarvoor de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd inmiddels is verlopen, heeft de moeder, gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, niettemin een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de verlenging te laten toetsen. Het hof dient nu te beoordelen of de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van het geven van de beschikking en ook nog tot 11 april 2024 aanwezig waren, en of die verlenging ook noodzakelijk was. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dat het geval is. Verlenging was noodzakelijk. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing terecht verlengd. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.7
Het hof heeft zich bij beschikking van 26 september 2023 uitgesproken over de noodzaak van de (verlenging van de) de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De rechtbank heeft de desbetreffende overwegingen herhaald in de bestreden beschikking. Kortheidshalve verwijst het hof daarnaar. Het hof moet constateren dat hetgeen is overwogen nog onverkort gelding heeft. Blijkens de inhoud van het beroepschrift en hetgeen ter zitting is hoger beroep door en namens de moeder is toegelicht, weegt voor haar zwaar haar vrijheid om zich met haar kinderen (in het buitenland) te vestigen zoals haar dat goeddunkt. Datzelfde geldt voor haar pedagogische visie ten aanzien van de kinderen. De interventies door de (jeugdbeschermings)autoriteiten in Denemarken, Portugal en Nederland waren en zijn volgens haar nog steeds onterecht en onnodig. De moeder lijkt tot op heden nog steeds onvoldoende te kunnen reflecteren op de gevolgen van haar beslissingen voor de kinderen. Haar wens tot systeemtherapie voor haar en de kinderen in dit stadium gaat hieraan voorbij. Met betrekking tot de noodzaak van stabiele en bestendige schoolgang verwijst het hof naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.9 van de beschikking van 18 oktober 2023. Naast het gebrek aan reflectie, is het nog steeds niet mogelijk gebleken om afspraken te maken met de moeder. Tot op heden is nog steeds geen samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de GI tot stand gekomen. Het hof vindt het zorgelijk dat bepaalde afspraken voor de kinderen, waaronder logopedie en een tandartsafspraak, slechts gemaakt konden worden in de periode waarin het gezag van de moeder was geschorst. Verder heeft het ontbreken van de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de GI tot gevolg dat de kinderen de moeder al een lange tijd niet hebben gezien. Het gebrek aan samenwerking heeft hiermee ook zijn weerslag op de kinderen. Ter zitting is door zowel grootmoeder moederszijde als de GI aangegeven dat de kinderen de moeder missen en dat zij haar graag willen zien. De kinderen begrijpen niet waarom de moeder bepaalde voorwaarden blijft stellen voor het plaatsvinden van de omgang en dat zij deze belangrijker lijkt te vinden dan het zien van de kinderen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in het te beoordelen tijdvak (19 oktober 2023 tot 11 april 2024) nog steeds sprake was van een ernstige ontwikkelingsbedreiging en dat een vrijwillig kader niet volstond om de ernstige ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
De verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing was noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen.
5.8
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat het van groot belang is dat de kinderen in hun huidige, stabiele opvoedomgeving blijven, zodat zij zich op positieve wijze kunnen blijven ontwikkelen. De moeder is tot op heden niet in staat gebleken de noodzakelijke structuur en stabiliteit aan de kinderen te bieden. Dat zij een liefdevolle moeder is, wil het hof aannemen (en zoals hiervoor overwogen is ook duidelijk dat de kinderen haar missen). Maar er is meer nodig om de kinderen een opvoedomgeving te bieden die voor hen voldoende stabiel en veilig is en waarin zij voldoende aan hun eigen ontwikkeling toekomen. De kinderen ervaren thans de benodigde rust nu zij in een stabiele en voorspelbare situatie verblijven bij de grootmoeder moederszijde. De daarvoor noodzakelijke ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn dan ook terecht verlengd door de rechtbank. Minder verstrekkende maatregelen zouden de kinderen in het te beoordelen tijdvak onvoldoende bescherming hebben geboden.
5.9
Met betrekking tot de uithuisplaatsing geldt verder nog dat de moeder sinds 13 februari 2024 gedetineerd is. De door de moeder met het hoger beroep beoogde terugplaatsing van de kinderen was voor de periode van 13 februari tot 11 april 2024 reeds om die reden irreëel. Plaatsing van de kinderen bij grootmoeder moederszijde was noodzakelijk.
5.10
Hetgeen de moeder nog heeft aangevoerd met verwijzing naar de artikelen 8 EVRM en 3,5,9 en 18 IVRK stuit af op het vooroverwogene.
5.11
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.12
Voor zover de moeder heeft bedoeld het perspectiefbesluit in hoger beroep aan de orde te stellen, overweegt het hof dat de raad inmiddels een onderzoek heeft verricht naar gezagsbeëindiging van de moeder en een daartoe strekkend verzoek heeft gedaan bij de rechtbank. Dat verzoek zal – naar moet worden aangenomen – binnen afzienbare tijd door de rechtbank inhoudelijk worden beoordeeld. Dit maakt dat het hof nu niet zal ingaan op het perspectiefbesluit.
In de zaak met zaaknummer 200.332.738/01 (omgang)
De standpunten van partijen
5.13
De moeder stelt dat zij het belangrijk vindt dat de omgang zo snel mogelijk weer wordt opgestart. Er is op dit moment geen reden om de omgang te begeleiden, dus het opstarten van de omgang kan in de vorm van een onbegeleide omgangsregeling. De schriftelijke aanwijzing van 10 maart 2023 heeft haar werking verloren vanwege de nieuwe schriftelijke aanwijzing van 19 december 2023. Toch wil de moeder de schriftelijke aanwijzing van 10 maart 2023 inhoudelijk laten toetsen door het hof zodat deze beslissing van het hof in de toekomst meegenomen kan worden bij nieuwe beslissingen. De moeder stelt dat de GI het haar erg moeilijk maakt om besluiten te laten toetsen door steeds met nieuwe schriftelijke aanwijzingen komen.
5.14
De GI voert aan dat het belangrijk is dat de kinderen omgang hebben met de moeder en dat er al geruime tijd wordt geprobeerd deze omgang op te starten. Toch is dit moeilijk te realiseren omdat de moeder haar eigen voorwaarden voor de omgang blijft stellen. De GI vindt het belangrijk om de wensen van de kinderen te blijven volgen in de voorwaarden die gesteld worden. Aangezien de moeder deze voorwaarden niet accepteert is er al geruime tijd geen omgang meer.
5.15
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van een advies . De raad heeft wel benadrukt dat het voor de kinderen – ondanks het verzoek tot gezagsbeëindiging – belangrijk is om omgang met de moeder te blijven hebben.
Het wettelijk kader
5.16
Op grond van artikel 1:263, eerste lid, BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de kinderen. Artikel 1:264, eerste lid, BW bepaalt dat de kinderrechter op verzoek van een met gezag belaste ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen kan verklaren.
5.17
Uit artikel 1:265f, eerste lid, BW volgt dat de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de kinderen, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige(n) kan beperken. Op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW geldt deze beslissing als een schriftelijke aanwijzing. Het wettelijk kader van de schriftelijke aanwijzing is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige(n) wenselijk voorkomt.
De beoordeling
5.18
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Op 10 maart 2023 heeft de GI een schriftelijke aanwijzing gegeven aan de moeder waarin is bepaald dat een eenmalig omgangsmoment tussen de kinderen en de moeder zal plaatsvinden bij de grootmoeder moederszijde thuis voor de duur van één uur onder begeleiding van twee jeugdbeschermers. Dit omgangsmoment is vervolgens niet van de grond gekomen omdat de moeder niet wilde instemmen met het voorstel van de GI ten aanzien van de wijze en de invulling van de begeleiding.
5.19
De kinderen hebben van december 2022 tot 21 augustus 2023 geen fysieke omgang gehad met de moeder. Sinds augustus 2023 hebben er drie begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden tussen de kinderen en de moeder onder begeleiding van Humanitas. Eind november 2023 heeft Humanitas de begeleide omgangsmomenten geëvalueerd. In haar evaluatie heeft Humanitas benoemd dat het belangrijk is dat er twee begeleiders aanwezig zijn tijdens de omgangsmomenten. Omdat Humanitas niet in staat was deze intensieve begeleiding (alleen) te bieden, is de begeleide omgang vanuit Humanitas gestopt. De GI heeft voorgesteld de omgangsmomenten te laten begeleiden door andere begeleiders. De moeder kon zich hierin niet vinden.
In december 2023 is een schriftelijke aanwijzing gegeven als hiervoor onder 3.13 vermeld, met begeleiding vanuit Koel&Co of Unalzorg. De moeder verblijft sinds 13 februari 2024 in detentie, thans in de Penitentiaire Inrichting [plaats A] , locatie [locatie] (verder te noemen: PI). Ook gedurende de detentie van de moeder heeft de GI geprobeerd omgang tussen de kinderen en de moeder te realiseren. De GI heeft voorgesteld om op de verjaardagen van de kinderen langs de komen in de PI omdat zij de moeder graag op deze dagen wilden zien. De moeder heeft deze voorstellen afgewezen omdat zij het ongepast vond om de kinderen lang te laten reizen om hun verjaardag (vervolgens) in de gevangenis te vieren. De moeder heeft ter zitting aangegeven een structurele omgangsregeling te willen met de kinderen.
5.20De kinderrechter heeft de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om een omgangsregeling tussen haar en de kinderen vast te stellen. Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter juist is.
5.21
Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter op goede gronden overwogen dat de moeder met haar verzoek van 9 mei 2023 niet de geëigende procedure heeft gevolgd om tot een wijziging van de bij schriftelijke aanwijzing van 10 maart 2023 vastgestelde bezoekregeling te komen. Nadat een schriftelijke aanwijzing als bedoeld in artikel 1:265 f BW is gegeven, biedt de wet de met het gezag belaste ouder de mogelijkheid daartegen op te komen op de wijze als aangegeven in artikel 1:264 BW . Een verzoek tot vervallenverklaring dient binnen twee weken na uitreiking van de schriftelijke aanwijzing te worden ingediend. De wetgever heeft voor deze termijn gekozen om een snelle besluitvorming door de kinderrechter mogelijk te maken (Kamerstukken II, vergaderjaar 1993-1994, 23 003, nr. 5 (Memorie van Antwoord), p. 23). Is sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan degene aan wie de aanwijzing is gericht op grond van artikel 1:265, eerste lid, BW de GI verzoeken een schriftelijke aanwijzing wegens gewijzigde omstandigheden geheel of gedeeltelijk in te trekken. De GI dient ook in dat geval binnen twee weken te beslissen. Als de GI weigert een aanwijzing in te trekken, kan de verzoeker de kinderrechter vragen de aanwijzing vervallen te verklaren. Artikel 1:264 BW is dan van overeenkomstige toepassing.
Ook de subsidiaire stelling van de moeder dat haar inleidend verzoek moet worden beschouwd als een verzoek tot vervallenverklaring met betrekking tot de brief van de GI van 1 mei 2023 gaat niet op. Het hof is, net als de kinderrechter, van oordeel dat het bericht van de GI van 9 mei 2023 niet als een schriftelijke aanwijzing kan worden aangemerkt, maar (nog) slechts als een voorstel tot uitbreiding van de omgang.
Meer subsidiair beroept de moeder zich op de geschillenregeling van artikel 1:262 b BW. Het hof onderschrijft hetgeen de kinderrechter daarover in rechtsoverweging 5.6 van de bestreden beschikking heeft overwogen. Namens de moeder is nog gesteld dat het bij haar verzoek niet alleen gaat om de frequentie van de omgang, maar ook om de vraag wie of welke instantie de begeleide omgang zou moeten verzorgen. Dat standpunt gaat eraan voorbij dat in de aanwijzing van 10 maart 2023 met zoveel woorden is aangegeven wie de omgang (zouden moeten) begeleiden: twee jeugdbeschermers. Ook voor vervallenverklaring of intrekking van de aanwijzing in zoverre is de moeder aangewezen op de specifieke procedure van de artikelen 1:264 BW en 1:265 BW. Hetgeen de moeder verder heeft aangevoerd is onvoldoende (concreet) om haar inleidend verzoek te lezen als een verzoek dat valt binnen de reikwijdte van artikel 1:262 b BW.
5.22
De verwijzing naar de artikelen 3 en 9 van het IVRK kan de moeder, gelet op het vooroverwogene, niet baten. Het hof overweegt in dit verband nog dat het geschetste wettelijke stelsel de moeder voldoende mogelijkheden biedt om bescherming in te roepen van het gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven.
5.23
Bij deze uitkomst kan verder onbesproken blijven of de moeder überhaupt nog een rechtens relevant belang heeft om haar verzoek tot wijziging van de omgangsregeling binnen het kader van de uithuisplaatsing te laten beoordelen. Inmiddels is immers op 19 december 2023 een (nieuwe) schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de contacten tussen de moeder en de kinderen gegeven. De rechtbank heeft die aanwijzing getoetst en beslist als hiervoor onder 3.15 vermeld.
5.24
Gezien het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6 De beslissing
Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.336.850/01 ( verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.332.738/01 (omgang)
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. A.N. van de Beek en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 14 mei 2024 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.