Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Jeugdstrafrecht. Bevestiging vonnis m.u.v. straf en beslissing vordering BP. Overval in woning. Oplegging voorwaardelijke PIJ of deels voorwaardelijke jeugddetentie aangewezen?

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-002437-22

datum uitspraak: 23 februari 2023

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 15-344909-21 en 13-044451-20 (TUL) tegen

[verdachte01] ,

geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2005,

adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging (met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging). In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

In eerste aanleg genomen beslissingen met betrekking tot de straf/maatregel.

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot 171 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) aan de verdachte opgelegd, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, daarbij bijzondere voorwaarden gesteld (zoals omschreven in het vonnis) en deze dadelijk uitvoerbaar verklaard.

Standpunt openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met dien verstande dat de in het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel gestelde voorwaarden worden aangepast aan het advies van de jeugdreclassering van 6 februari 2023.

Standpunt verdediging

De raadsman heeft het hof verzocht in plaats van de door de rechtbank opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met daaraan gekoppeld dezelfde bijzondere voorwaarden die nu gelden op grond van het vonnis van de rechtbank.

Oordeel hof

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De ernst van het bewezenverklaarde en van de omstandigheden waaronder het is begaan.

De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing en diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De medeverdachte heeft via [datingsite01] een seksafspraak gemaakt met een oudere man. Toen de verdachte en de medeverdachte in de woning van de man waren, hebben zij hem geslagen, naar de grond gewerkt, bedreigd en op een stoel vastgebonden. Het slachtoffer is onder bedreiging van een mes gedwongen om via internetbankieren een aanzienlijk bedrag over te maken naar de rekening van de medeverdachte. Ook hebben de verdachten, nadat zij met chloor sporen in de woning hadden verwijderd, een portemonnee met inhoud, een huissleutel, een mobiele telefoon en een bril weggenomen. De huissleutel werd gebruikt om de voordeur van de woning via de buitenkant op slot te draaien, zodat het slachtoffer werd opgesloten in zijn eigen huis. Zijn mobiele telefoon en bril werden meegenomen, waardoor het slachtoffer ook telefonisch geen hulp kon inschakelen. Al met al getuigt dit van een zeer geraffineerde en kwalijke werkwijze, die voor het slachtoffer bedreigend en beangstigend moet zijn geweest.

Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 januari 2023 blijkt bovendien, dat zij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweldsdelict waarbij zij een deels voorwaardelijke straf opgelegd had gekregen, waarvoor zij nog in een proeftijd liep. Dit weegt het hof mee ten nadele van de verdachte.

Het hof heeft acht geslagen op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, zoals die zijn gepubliceerd in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt als uitgangspunt voor een overval in een woning als straf een jeugddetentie van (tenminste) 6 maanden genoemd.

De persoon van de verdachte

Met betrekking tot de persoon van de verdachte zijn verschillende rapporten opgemaakt. Het hof heeft in het kader van de strafoplegging onder meer acht geslagen op de volgende stukken:

een gedragskundige rapportage van [naam01] , GZ-psycholoog, van 30 mei 2022;

een gedragskundige rapportage van [naam02] - en Jeugdpsychiater en [naam03] arts in opleiding, tot specialist (Kind- en Jeugdpsychiatrie), van 30 juni 2022;

een adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 17 augustus 2022;

een evaluatierapport van de Jeugdbescherming (regio Amsterdam), afdeling Jeugdreclassering (hierna: Jeugdbescherming), van 18 augustus 2022;

een rapport: ‘Negatieve terugmelding voorwaardelijke veroordeling’ van de Jeugdbescherming Amsterdam van 18 januari 2023;

een adviesbrief van de Raad aangaande de negatieve terugmelding van 25 januari 2023 en

een rapport: ‘Aanvullende informatie naar aanleiding van negatieve terugmelding voor-waardelijke veroordeling’ van de Jeugdbescherming Amsterdam van 6 februari 2023.

Ter terechtzitting in hoger beroep zijn verder [naam04] (behandelend GZ-psycholoog bij Levvel), [naam05] (coach bij School2care Altra), [naam06] (zittingsvertegenwoordiger bij de Raad), [naam07] (gezinsmanager bij de Jeugdbescherming) en [naam08] (woonbegeleider bij [plek]) gehoord als deskundigen. Ook hetgeen zij naar voren hebben gebracht heeft het hof meegewogen bij het bepalen van de op te leggen sanctie.

De psycholoog [naam01] heeft – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:

Er is bij de verdachte sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Ook is sprake van een psychische stoornis in de zin van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis en een normoverschrijdend-gedragsstoornis, waarbij ouder-kind problematiek is vastgesteld. Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde.

Gegeven de persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte heeft zij ten tijde van het bewezenverklaarde handelen onvoldoende mogelijkheden gehad haar gedrag tussentijds bij te sturen, beslissingen te heroverwegen en andere keuzes te maken. Door de kwetsbaarheden in de hechting, haar onveilige gezinssituatie en de (traumatiserende) gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt, heeft de verdachte een zwak zelfbeeld ontwikkeld en is er bij haar in beperkte mate sprake van reflectie. Dit trauma-gerelateerde gedrag – geclassificeerd als de ongespecificeerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis – maakt de verdachte beperkt in het (h)erkennen van haar eigen gevoel en gedachten en kwetsbaar in relatie tot de mensen om haar heen. De ouder-kind problematiek hangt samen met deze gebreken in het psychisch functioneren. In de relatie tot de medeverdachte lijkt sprake van een overmatige loyaliteit en onvermogen om haar eigen positie te bepalen en in dat verband goed om te gaan met een ingewikkelde situatie. Haar emotieregulatie en probleemoplossende vaardigheden schieten te kort, waarbij denkfouten en een gebrekkige gewetensontwikkeling een belangrijke rol spelen. Dit leidt tot gedrag dat als een normoverschrijdend-gedragsstoornis is geclassificeerd. De verdachte voelde zich ten tijde van het bewezenverklaarde bedreigd door de aangever en wilde uit de situatie komen. Hierbij namen emoties, als angst en boosheid, en denkfouten de overhand en kwam het tot een fysieke escalatie waarin ze niet meer geremd kon worden. Ook na de escalatie, toen de aangever vastgebonden zat, bleef de verdachte boos en was medeplichtig aan het afhandig maken van geld waarin ze opnieuw het initiatief van haar vriendin volgde. Voor de verdachte is emotie bepalend, terwijl er geen bijsturing vanuit haar geweten is. Het eigen gedrag wordt als volkomen gerechtvaardigd beschouwd. De tekorten in de psychische functies maken dat betrokken haar wil minder in vrijheid kon bepalen bij het plegen van de bewezenverklaarde feiten. Daarom wordt geadviseerd om de verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen.

Het recidiverisico wordt door de rapporteur als hoog getaxeerd wanneer er geen passende interventie wordt ingezet. Forensische behandeling in een fors kader lijkt gezien de geconstateerde problematiek passend. Het is daarbij van groot belang dat er wordt ingezet op voldoende structuur zodat de verdachte weet wat van haar wordt verwacht en er ingegrepen kan worden wanneer zij zich hieraan niet kan conformeren.

De psychiater [naam02] en psychiater in opleiding [naam03] hebben – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd:

De verdachte lijdt aan een normoverschrijdende-gedragsstoornis en ouder-kindrelatieproblemen, die ook ten tijde van het bewezenverklaarde aanwezig waren. In verband met de bij haar geconstateerde normoverschrijdende-gedragsstoornis, laat de verdachte een persisterend gedragspatroon zien waarbij de grondrechten of maatschappelijke normen of regels worden geschonden.

Op basis van het onderzoek konden niet alle meespelende factoren worden meegewogen, waardoor er geen eenduidig gedragsdeskundig oordeel is te geven inzake de mate van toerekenen.

Van de verdachte gaat een hoog risico op gewelddadig recidive uit. Daarom is het voor haar nodig een intensieve langdurende (ambulante dan wel klinische) behandeling te ondergaan. Daarnaast dient zij te verblijven op een stabiele woonplek, waarbij er sprake is van dagelijks toezicht en strakke kaders.

Het hof zal de hiervoor (onder i.) weergegeven – deugdelijk onderbouwde – conclusies van de gedragsdeskundigen met betrekking tot de bij de verdachte aanwezige stoornissen overnemen en tot de zijne maken. Hetzelfde geldt voor hetgeen [naam01] (onder ii.) heeft geconcludeerd en geadviseerd. Daarbij neemt het hof in overweging dat ook de conclusie van [naam02] en [naam03] met betrekking tot de pathologie van de verdachte en het daarmee samenhangende gedrag (zoals vermeld onder i.), goed past bij het handelen van de verdachte, zoals bewezenverklaard. Een en ander betekent dat het hof als vaststaand aanneemt dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde leed aan psychische stoornissen en dat het aannemelijk is dat dit mede heeft geleid tot de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte. Het hof rekent de feiten daarom in verminderde mate aan de verdachte toe.

Uit de onder (iii.) vermelde conclusies – en uit de overige rapporten – volgt dat van de verdachte een hoog risico op geweldsrecidive uitgaat en dat het noodzakelijk is dat ze een langdurige en intensieve behandeling ondergaat, teneinde dit risico terug te dringen tot maatschappelijk aanvaardbare proporties. In dat verband heeft de Jeugdbescherming in haar meest recente rapport van 6 februari 2023 – in lijn met eerder advies van de Raad – geadviseerd tot het stellen van een aantal voorwaarden, die onder meer inhouden dat de verdachte dient te verblijven in een instelling voor begeleid wonen en moet meewerken aan een (forensisch-psychiatrische) behandeling.

Voorwaardelijke PIJ of deels voorwaardelijke jeugddetentie?

Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de voorwaarden waartoe is geadviseerd, moeten worden gesteld bij een voorwaardelijk opgelegde PIJ-maatregel, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, of dat kan worden volstaan met het verbinden daarvan aan een gedeeltelijk voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie – zoals bepleit door de raadsman. Het hof merkt daarbij op dat ook de deskundigen daarover een verschillend oordeel hebben. Na indringend beraad heeft het hof ervoor gekozen geen (voorwaardelijke) PIJ-maatregel op te leggen.

Sinds het bewezenverklaarde feit is geen sprake van nieuwe contacten met politie en justitie. Het omzetten van de voorwaardelijke PIJ naar de onvoorwaardelijke maatregel bij het overtreden van de na te leven bijzondere voorwaarden (zelfs het ondergaan van de noodzakelijke behandeling) zou naar het oordeel van het hof disproportioneel zijn. Indien de verdachte een nieuw strafbaar feit zou plegen kan, na daartoe strekkende adviezen, een onvoorwaardelijke PIJ alsnog in beeld komen.

Voorts zijn er aanwijzingen dat de verdachte – anders dan in het verleden – inmiddels wel intrinsiek gemotiveerd is behandeling te ondergaan. Zo is het hof, onder meer uit het rapport van de Jeugdbescherming van 6 februari 2023, gebleken dat de verdachte sinds het vonnis goed heeft voldaan aan haar behandelverplichtingen, dat zij zich openstelt in de gesprekken met haar behandelaar en dat zij in het kader van de behandelingsverplichtingen haar eigen verantwoordelijkheid neemt. Ook met betrekking tot de naleving van de andere voorwaarden, zoals haar schoolgang en het houden aan de avondklok is vooruitgang te zien in het gedrag van de verdachte. Dat, zoals de verdachte zelf ter terechtzitting heeft toegelicht, zij thans is gemotiveerd om de behandeling te ondergaan omdat zij niet meer de fouten wil maken die zij in het verleden heeft gemaakt, wordt bovendien bevestigd door hetgeen mevrouw [naam04] (de behandelaar van de verdachte) ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. Mevrouw [naam04] heeft ter zitting verklaard dat zij ziet dat de verdachte steeds meer het gevoel krijgt dat de behandeling haar iets kan brengen.

Het voorgaande maakt dat – gelet op de mogelijkheid te volstaan met een stevige voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie als stok achter de deur – ook de veiligheid van personen niet zonder meer de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel eist. Het hof acht het voorts, gelet op voornoemde door de verdachte getoonde verandering in motivatie, in het belang van de ontwikkeling van de verdachte dat zij de mogelijkheid krijgt haar verantwoordelijkheid verder te nemen voor het opbouwen van een volwassen, delictloos, bestaan, zonder dat de dreiging van de zeer ingrijpende tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel boven haar hoofd hangt. Zij dient de kans wel met beide handen aan te grijpen. Bovendien zal het hof het ter zitting gegeven advies van de Raad en de Jeugdbescherming om de avondklok en de enkelband als aanvullende bijzondere voorwaarden voor een periode van maximaal zes maanden op te nemen, overnemen. Naar het hof begrijpt zullen deze voorwaarden niet worden ingezet zolang het positieve gedrag van de verdachte zich voortzet. Indien zij daar toch meer moeite mee zou blijken te hebben, heeft de Jeugdbescherming een middel om in te zetten, zonder de verdachte meteen te moeten terug melden.

Het hof acht, alles afwegend, een jeugddetentie van 351 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren passend. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden waartoe de jeugdbescherming heeft geadviseerd in het rapport van 6 februari 2023 en zoals hierna weergegeven. Het hof zal deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat de bewezenverklaarde misdrijven waren gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon en er – onder meer gelet op hetgeen de gedragskundigen hierover hebben gerapporteerd en het gegeven dat de veranderde houding van de verdachte nog pril is – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 56, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.973,85. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.996,85. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bevat de volgende schadeposten:

nieuwe sleutels, ad € 21,15;

vervangingskosten slotcilinder, ad € 49,95;

vervangingskosten kentekenbewijs, ad € 32,60;

vervangingskosten bankpas, ad € 4,50;

vervangingskosten simkaart, ad € 15,00;

vervangingskosten bril (althans: aanschafkosten reservebril), ad € 149,00;

ontvreemde contanten, ad € 400,00;

overschrijving, ad € 3.000,00;

vervangingskosten portefeuille, ad € 98,00;

vervangingskosten shirt (geschat), ad € 70,00;

vervangende telefoon, ad € 126,65

immateriële schade, ad € 1007,00.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen.

De raadsman heeft bepleit dat het hof overeenkomstig het vonnis dient te beslissen op de vordering van de benadeelde partij.

Het hof overweegt als volgt.

Ten aanzien van de materiële schade

Uit het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.496,85. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en zij komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is daarom tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag (hoofdelijk) zal worden toegewezen.

Voor het overige, te weten ten aanzien van de onder g. en j. genoemde schade, is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij kan in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.

Ten aanzien van de immateriële schade

Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Omdat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, heeft deze op grond van artikel 6:106, lid 1 sub b, BW recht op vergoeding van de geleden immateri ële schade.

Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vaststellen op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:

- de aard en de ernst van de normschending, een en ander zoals ook is omschreven in de strafmotivering;

- het lichamelijk letsel dat het slachtoffer daarbij heeft bekomen;

- de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.

Het meerdere dat ter compensatie van immateriële schade is gevorderd, gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.

Résume

De verdachte is gehouden tot vergoeding van een bedrag van € 3.496,85 aan materiële schade en € 500,00 euro aan immateriële schade, zodat de vordering tot een bedrag van € 3.996,85 hoofdelijk wordt toegewezen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging (met uitzondering van de beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging

en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 351 (driehonderdeenenvijftig) dagen .

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:

- zich zal houden aan de aanwijzingen van de Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), afdeling Jeugdreclassering;

- zal meewerken aan een verblijf in een instelling voor begeleid wonen, te weten [plek], dan wel een soortelijke instelling, en zich zal houden aan de (huis)regels die daar gelden;

- zal meewerken aan en zich inzet voor individuele behandeling vanuit de Forensische Formatie Kinder- en Jeugdpsychiatrie, of een soortgelijke behandeling, waarbij veroordeelde minimaal wekelijks een afspraak met haar behandelaar heeft;

- onderwijs zal volgen volgens haar rooster en/of een zinvolle dagbesteding zal hebben;

- zich, voor zover de Jeugdreclassering dit nodig acht omdat zij andere voorwaarden overtreedt of anderszins negatief gedrag vertoont, gedurende een periode van maximaal zes maanden zal houden aan een locatiegebod (avondklok), inhoudende dat zij aanwezig moet zijn op het adres van [plek] op tijden die aansluiten bij de thuiskomtijden van [plek], namelijk van zondag tot en met donderdag van 21.30 uur - 7.00 uur en op vrijdag en zaterdag van 22:30 uur tot 7:00 uur. Aanpassingen aan dit locatiegebod die strekken tot een minder vergaande beperking van de vrijheid van de verdachte zijn mogelijk en zijn voorbehouden aan de jeugdreclassering;

- zich gedurende een periode van maximaal zes maanden, ter controle van dit, bij negatief gedrag van de verdachte door de jeugdreclassering te stellen, locatiegebod (avondklok) onder elektronisch toezicht zal laten stellen. Daarbij is het aan de jeugdreclassering om dit elektronisch toezicht, bij positief gedrag van verdachte, eerder te laten vervallen. Mocht daarna eventueel sprake zijn van negatief gedrag van verdachte dan kan de jeugdreclassering, bij een tweede officiële waarschuwing, verdachte opnieuw, ter controle van het locatiegebod (avondklok), onder elektronisch toezicht (laten) stellen;

- op geen enkele wijze direct of indirect - contact heeft of zoekt met de medeverdachte [medeverdachte01] .

Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.996,85 (drieduizend negenhonderdzesennegentig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 3.496,85 (drieduizend vierhonderdzesennegentig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade , waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 507,00 (vijfhonderdzeven euro) aan immateriële schade af.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.996,85 (drieduizend negenhonderdzesennegentig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit € 3.496,85 (drieduizend vierhonderdzesennegentig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of haar mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op

- 24 december 2021 over een bedrag van € 3.000,00 ter zake van het overgeschreven geld

- 12 januari 2022 over een bedrag van € 496,85 ter zake van overige materiële schade en van de immateriële schade op 24 december 2021.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.J.M. Smid-Verhage, mr. C.J. van der Wilt en mr. H. Durdu, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 februari 2023.

mr. H. Durdu en mr. L. Muyselaar zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

=========================================================================

[…]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature