U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Overeenkomstenrecht. Overeenkomst waarbij de ene partij de andere geld geeft om dat voor hem te beleggen. Uitleg overeenkomst, toerekenbare tekortkoming, ontbinding. Ingebrekestelling vereist voor verzuim? Art. 6:82. 6:83, 6:248 BW. Gelet op opstelling van de schuldenaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid beroep op ontbreken ingebrekestelling onaanvaardbaar althans raakte schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.290.955/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/672446 / HA ZA 19-988

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 januari 2023

inzake

[appellant] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

appellant,

advocaat: mr. E. Hoekstra te Alkmaar,

tegen

1 [geïntimeerde 1] ,

en

2. [geïntimeerde 2],

beiden wonend te [woonplaats 2] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. H.C. Bijleveld te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerden] genoemd, en geïntimeerden afzonderlijk [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .

1 De zaak in het kort

[geïntimeerden] hebben aan [appellant] een bedrag van GBP 175.000 beschikbaar gesteld om voor hen te investeren. Partijen verschillen van mening over de vraag waarin dat geld geïnvesteerd zou worden en of die investering wel of niet is uitgevoerd. De rechtbank heeft [appellant] veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag, alsmede € 5.250 aan valutaschade.

2 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 12 januari 2021 in hoger beroep gekomen van een viertal vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2018 (onder zaak-/rolnummer C/13/646553 / HA ZA 18-389) en van 22 januari, 8 april en 14 oktober 2020 (onder bovenvermeld zaak-/rolnummer) gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers, tevens gedaagden in het verzet, en [appellant] als gedaagde, tevens eiser in het verzet.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord, met producties.

Op 29 juni 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen hebben daarbij nog producties in het geding gebracht. Voor [appellant] is gepleit door mr. Hoekstra voornoemd en voor [geïntimeerden] door mr. Bijeveld voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Partijen hebben daarna antwoord gegeven op door het hof gestelde vragen.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd, samengevat, dat het hof de vonnissen van

16 mei 2018 en 14 oktober 2020 geheel en het vonnis van 22 januari 2020 gedeeltelijk zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog geheel of gedeeltelijk zal afwijzen, met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten met nakosten.

[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3 Feiten

De rechtbank heeft de feiten die zijn vermeld in het vonnis van 14 oktober 2020 (hierna: het eindvonnis) onder 2.1 tot en met 2.18 tot uitgangspunt genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

3.1

[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn met elkaar gehuwd. [appellant] was een zakenpartner en vriend van [geïntimeerden] Partijen zijn sinds najaar 2012 gebrouilleerd.

3.2

Op 24 oktober 2010 hebben [geïntimeerden] GBP 36.060 in contanten aan [appellant] overhandigd. Met betrekking daartoe is de volgende handgeschreven verklaring opgemaakt, gedateerd 24 oktober 2010 en ondertekend door [geïntimeerde 2] en [appellant] :

“To whom that may be concerned:

Here by this I declare that I give the authority to Mr. [appellant] to transfer the enclosed sum of money (36,060) £-pound and invest it on my behalf.”

3.3

Bij brief van 14 januari 2011 heeft de Schotse advocaat van [appellant] aan “Dr [geïntimeerde 1] Limited”, met vermelding van een Company Number, geschreven:

“We act for [appellant] and [bedrijf 1] in connection with their general business. On behalf of our clients we have been asked to confirm that Mr [appellant] has entered into an agreement with Dr [geïntimeerde 1] Limited in relation to the sale of a 10% shareholding in [bedrijf 1] (…) and that at a price of £136,000.

We also confirm as follows:

Our client confirms that the dealing has already taken place, the share sale being effective as at 15th December 2010.

The formal transfer of shares will be effected by Mr [appellant] on payment in full of the agreed price. Mr [appellant] acknowledges that to date, the sum of £36,000 has been paid to account.

In the event that the balance due to Mr [appellant] has not been paid within six months from this date, Mr [appellant] (…) reserves the right to cancel the dealing, in which event he will return to you any sums paid to date.”

3.4

Op 30 mei 2011 en op 2, 6, 9 en 14 juni 2011 hebben [geïntimeerden] respectievelijk GBP 40.000, GBP 43.000, GBP 43.000, GBP 43.000 en GBP 6.000, in totaal GBP 175.000, overgemaakt naar de bankrekening van de Schotse advocaat van [appellant] , zonder omschrijving van de reden van betaling van deze bedragen.

3.5.

Een kantoorgenoot van de Schotse advocaat van [appellant] heeft aan [appellant] bij e-mail van 2 juni 2011 het volgende bericht:

“(…)

Subject: FW: [appellant] – Subjects at [plaats] – [plaats] Assoc of Social Service (…)

(…)

Further tot this I have spoken to Mike (hof: de Schotse advocaat van [appellant] ), who is the money laundering officer for the company, and I can confirm that before we can utilize any of the money sent by Mr [geïntimeerde 1] we will need to see certified ID from him, together with conformation that the payment is being sent in implementation of the 10% sale agreement of your company and that it may be applied by you as you fit.

I look forward to hearing from Mr [geïntimeerde 1] with relevant documents and letter as soon as possible.

I again re-iterate that we will not be able to use ANY of the funds until we have the ID and letter confirming what the payment is for.”

3.6

Een op 6 juni 2011 gedateerde Letter of Confirmation, ondertekend door [geïntimeerde 1] , luidt:

“To The Commercial Law Practice LLP (hof: de naam van het kantoor van de Schotse advocaat van [appellant] ) and to whom who may be interested:

I confirm by this that the money transferred to Mr. [appellant] 's account is being sent in implementation of the 10% shares sale agreement of Mr. [appellant] 's company named [bedrijf 2] .

I confirm also that this money may be applied by Mr. [appellant] as he sees fit.”

3.7

Op 15 juni 2011 heeft [appellant] in privé een kerkschool in [plaats] , genaamd [X] (hierna: de school), gekocht voor GBP 175.000.

3.8

Bij e-mail van 14 mei 2012 heeft de Schotse advocaat van [appellant] aan [appellant] onder meer meegedeeld:

“Further to our brief meeting on 11th May I attach a copy of the title deed for [X] . What I have sent is specifically the concluded missives of purchase together with the signed Disposition in your favour.

Separately I attach the proposed form of the Declaration of Trust in relation to [geïntimeerde 1] .”

Deze e-mail is op verzoek van [appellant] door zijn advocaat doorgestuurd aan [geïntimeerden] , met de genoemde stukken omtrent de verwerving van de school maar zonder de genoemde Declaration of Trust.

3.9

Bij e-mail van 30 augustus 2012 heeft [geïntimeerde 1] , volgens de door [appellant] overgelegde vertaling uit het Hebreeuws, aan [appellant] onder meer meegedeeld:

“We willen vooruit met de zaak van Schotland en de zaken vóór het einde van het jaar afronden. We hebben in de mail de brief gevonden die de advocaat aan je heeft gestuurd, maar de bijlage is niet bijgevoegd. Als je deze mail hebt, stuurt het ons opnieuw. Zo niet, geef je er de voorkeur aan dat we de advocaat direct benaderen of doe je dat zelf.”

3.10

Bij e-mail van 10 oktober 2012 heeft [geïntimeerde 2] , aan [appellant] geschreven, vanuit het Hebreeuws in het Nederlands vertaald:

“Hoe maak je vorderingen met onze zaak.

Ter herinnering, we hebben al een grote vertraging met de verslagen voor Inkomensbelasting over 2011.

Wij hebben een verslag nodig van een accountant of een advocaat over de stand van zaken van de aandelen, actueel voor 2011 en een bevestiging hoeveel van de aandelen aan ons toebehoren.

Zorg er aub zo voor snel mogelijk voor. We wachten al een hele tijd.”

3.11

Op diezelfde dag heeft [appellant] per e-mail geantwoord, vanuit het Hebreeuws in het Nederlands vertaald:

“De balans van 2011is dezer dagen getekend dan daaruit valt af te leiden wat de waarde van de aandelen is. Het probleem is dat die de investering waard zijn, waardoor de balans niet kan helpen om de schuld mee te verrekenen. De probleemrapportage wordt voorbereid (…) Ik zal vandaag met mijn accountant hier overleggen. Misschien is er een andere manier.”

3.12

Bij e-mail van 11 oktober 2012 heeft [geïntimeerde 2] aan [appellant] geschreven, vanuit het Hebreeuws in het Nederlands vertaald:

“Ik begrijp dat je het erg druk hebt. Misschien kun je mij het mailadres van de advocaat of nog beter, van de accountant, dan kan ik hem zelf contacteren over een tussentijdse rapportage over 2011.”

3.13

Op dezelfde dag heeft [appellant] per e-mail geantwoord, vanuit het Hebreeuws in het Nederlands vertaald:

“Orna lees aub mijn laatst verstuurde mail.Ik heb uitdrukkelijk geschreven dat er een getekende balans over 2011 is en een tusdentijdse rapportage is niet nodig en die kun je meteen krijgen.

Deze rapportage laat een zeer winstgevend bedrijf zien en daarom zal dit jouw plan om aandelen met zogenaamd verlies torpederen,,,,

Daarom hebben wij (in het verleden) besloten om een probleem-rapportage te verzinnen wbt de objecten waarop je de verkoop van aandelen met verlies kan baseren

Aub het is gevoelig, niet iets doen dat het straks ingewikkelder maakt

Graag gaan we het erover hebben en als je alsnog beslist om een balans te rapporteren dan krijg je die meteen, getekend door de accountant in Engeland, maar dan een echte balans dat de belasting over 2011 50,000 pond is

Dus denk goed na of je dit aan je accountant wil geven”

3.14

Bij e-mail van 12 oktober 2012 heeft [geïntimeerde 2] aan [appellant] geschreven, vanuit het Hebreeuws in het Nederlands vertaald:

“Ik zal erover nadenken en erop terugkomen.

Het rapport waar je het over hebt zal heel lang duren om op te stellen.

Ik denk meer aan de optie van het geven van een positieve rapportage over 2011 en in 2012 een daling te laten zien.

Zie je daar een probleem mee? (…)”

3.15

Bij ongedateerde e-mail heeft [geïntimeerde 2] aan [appellant] geschreven, vanuit het Hebreeuws in het Nederlands vertaald:

“Herinnering om de volgende onderwerpen te regelen:

1. Asbest rapportage van het gebouw

2. Bewijs dat er open zaken zijn met de belasting in Schotland wat betreft 2010

3. Dat de erfpacht (…) niet voldaan is en dat ze ons er op elk ogenblik kunnen uitgooien

4. Een brief van de advocaat die onze eigendomsrechten op het object bevestigd. Dit is dringend en ik hoop dat je het meeneemt voor het weekend, of dat je ervoor zorgt dat de advocaat ons een concept versie stuurt zodat we kunnen zien wat er in staat. Als de advocaat zich niet beweegt (uitdrukking: geen haast maakt) stuur mij aub zijn telefoonnummer en dat zal ik hem tot spoed manen. We wachten al vele maanden en het is iets vrij simpels.”

3.16

Een op 5 januari 2013 gedateerde Confirmation, ondertekend door [geïntimeerde 1] en door [appellant] , luidt:

“I, Mr. [appellant] , confirms that l received from Mr. [geïntimeerde 1] a loan of 36,060 pounds in cash at 18-05-2010 for the renovation of an apartment in [plaats] , Scotland. It was agreed that when the apartment is sold (…) the loan will be retumed plus 50% - that is 54 090 pounds.

1 (one) year from today Mr. [appellant] . [appellant] is obligated to return the loan if the appartment is still not sold. When the appartment will be sold Mr. [appellant] will pay the rest of the money to complete the 54,090 pounds.”

3.17

Bij brief van 16 april 2013 heeft de toenmalige raadsman van [geïntimeerden] [appellant] gesommeerd alle hiervoor onder 3.2. en 3.4. genoemde bedragen met uitzondering van het bedrag van GBP 6.000, in totaal GBP 205.060, terug te betalen op uiterlijk 1 mei 2013.Verder heeft hij aan [appellant] meegedeeld:

“U hebt de heer en mevrouw [geïntimeerde 1] toegezegd dat u deze bedragen voor hen zou beleggen in onroerende zaken in het Verenigd Koninkrijk (onder meer in een perceel grond met een voormalig schoolgebouw bij de [X] in [plaats] ), en wel zodanig dat zij op een juridisch sluitende manier ten minste economisch rechthebbende zouden worden van de betreffende onroerende zaken. Uw toezeggingen over de beleggingen zijn niet schriftelijk vastgelegd.In de afgelopen maanden is de heer en mevrouw [geïntimeerde 1] duidelijk geworden dat er helemaal niets terechtgekomen is van het voor hen beleggen van de ter beschikking gestelde bedragen. Ondanks herhaalde verzoeken hebt u hun nooit enig document aangereikt waaruit zij kunnen opmaken hoe de bedragen door u zijn aangewend of welke rechten of voordelen de aanwending van de bedragen voor hen concreet heeft opgeleverd. Met andere woorden: de heer en mevrouw [geïntimeerde 1] moeten concluderen dat u uw toezeggingen gewoon in het geheel niet bent nagekomen.

Bovendien zijn er in de afgelopen maanden tussen u en hen een aantal zeer ernstige aanvaringen geweest waarbij door u is geroepen dat zij hun geld nooit meer terug zouden zien.

Door de hierboven genoemde omstandigheden in combinatie met elkaar is bij de heer en mevrouw [geïntimeerde 1] intussen het vertrouwen verdwenen dat hun belangen bij u in goede handen zijn.

Voor zover nodig beëindig ik hierbij namens de heer en mevrouw [geïntimeerde 1] alle overeenkomsten die zij ter zake van de terbeschikkingstelling van de betreffende bedragen met u tot stand mocht hebben gebracht. Als beëindiging door opzegging niet mogelijk mocht zijn, dient u de mededeling in de vorige volzin op te vatten als een schriftelijke verklaring in de zin van artikel 6:267 BW . ”

3.18

Bij e-mail van 23 mei 2013 heeft de Schotse advocaat van [appellant] de toenmalige advocaat van [geïntimeerde 1] c.s. onder meer geschreven over de van [geïntimeerden] ontvangen gelden:

“Dealing in short with the contractual situation between our respective clients, my client’s clear position is that the payments made by your client in June 2011 constitued neither a gift of a loan. Rather, the payment was made in consideration for your client receiving a 10% shareholding in [bedrijf 1] and that is of course clear from the terms of your client’s letter of confirmation issued at the time. I have to say that, when we received your client’s letter of confirmation, we had assumed that the “10% shares sale agreement” referred to in the letter of confirmation was a document which had already been entered into between the parties but clearly that is not in fact the case and that the terms of the parties’ agreement still fall to be implemented. Mr [appellant] confirms that he is ready and willing to complete that agreement.”

3.19

Bij e-mail van 29 mei 2013 heeft de Schotse advocaat van [appellant] aan de voormalige raadsman van [geïntimeerden] onder meer meegedeeld:

“Further to our most recent exchange of e-mails, I have now spoken further with my client. My instructions are that the draft Declaration of Trust should not be released to your clients. My client’s position is that he asked this firm to send him a draft document so that he could consider going down a particular route but that no final decision was taken by him to enter into a Declaration of Trust. My client, therefore, feels it inappropriate that the draft be put into circulation.”

3.20

Op 1 september 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam in een door [geïntimeerden] tegen [appellant] gestarte kortgedingprocedure in zijn vonnis de door [geïntimeerden] gevorderde betaling door [appellant] van GBP 36.060 toegewezen en hun vorderingen tot betaling van GBP 18.030, zijnde de 50% van

GBP 36.060 (zie 3.16), en GBP 175.000 afgewezen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen, samengevat, dat aannemelijk is dat de bodemrechter de eerstgenoemde vordering zal toewijzen doch dat dit ten aanzien van de andere twee vorderingen niet kan worden aangenomen zonder nader onderzoek van de feiten, waarvoor in kort geding geen plaats is. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3.21

In bij de Schotse Kamer van Koophandel gedeponeerde Abbreviated accounts for the year ended 31 march 2015 van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) staat op pagina 4 onder de kop “Notes to the abbreviated accounts (continued) for the year ended 31 March 2015” onder meer:

“5. Ultimate parent company

The company was controlled by its parent company, [bedrijf 3] , a company registered in the British Virgin Islands until 6 August 2013. Subsequent to this date the company was controlled by its director, [appellant] , by virtue of his 100% shareholding in the company. On 11 September 2015 [appellant] transferred 10% of his shareholding in the company to Offer [geïntimeerde 1] .”

3.22

[appellant] heeft op enig moment de school om niet overgedragen aan zijn zoon.

4 Beoordeling

4.1

Het gaat in dit geding om het volgende.

4.1.1

[geïntimeerden] vorderen dat [appellant] zal worden veroordeeld:

tot betaling van GBP 193.030 met wettelijke rente vanaf 16 april 2013;

tot betaling van EUR 5.790 wegens valutaschade.

4.1.2

[geïntimeerden] leggen aan hun eerstgenoemde vordering – die uiteenvalt in een vordering van GBP l8.030 en een vordering van GBP 175.000 – het volgende ten grondslag. [appellant] moet GBP 18.030 betalen op grond van de hiervoor onder 3.16 bedoelde overeenkomst, omdat het betrokken appartement is verkocht en zij daarom recht hebben op 50% van de verstrekte som van GBP 36.060. Daarnaast moet [appellant] GBP 175.000 terugbetalen omdat [geïntimeerden] dat bedrag aan hem ter beschikking hebben gesteld met de afspraak dat hij dat bedrag voor hen zou investeren, maar [appellant] die verplichting niet is nagekomen en [geïntimeerden] daarom de overeenkomst met [appellant] heeft ontbonden. Omdat de koers van het Britse pond sedert de ontbinding is gedaald hebben [geïntimeerden] valutaschade geleden, die [appellant] ook moet vergoeden.

4.1.3

De rechtbank heeft aanvankelijk, in het verstekvonnis van 16 mei 2018 (hierna: het verstekvonnis), de vorderingen van [geïntimeerden] integraal toegewezen.

[appellant] is tegen dat vonnis in verzet gekomen. In het eindvonnis in verzet (hierna: het eindvonnis) heeft de rechtbank het verzet van [appellant] gedeeltelijk gegrond verklaard, het verstekvonnis vernietigd voor zover [appellant] was veroordeeld tot betaling van de beide hiervoor onder 4.1.1 genoemde bedragen en, opnieuw rechtdoende, [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen GBP 175.000 met wettelijke rente vanaf 16 april 2013, alsmede EUR 5.250 aan valutaschade.

4.1.4

De rechtbank heeft daartoe in het eindvonnis overwogen, voor zover hier van belang, dat [appellant] , wat er ook zij van de door hem gestelde levering aan [geïntimeerden] van 10% van de aandelen [bedrijf 1] , in ieder geval toerekenbaar tekortgeschoten is in zijn verplichting om eraan mee te werken dat [geïntimeerden] economisch eigenaar zouden worden van de school. [appellant] verkeerde te dien aanzien in verzuim, en [geïntimeerden] hebben daarom terecht de overeenkomst met [appellant] ontbonden zodat [appellant] hun de verstrekte GBP 175.000 als ongedaanmaking moet terugbetalen.

4.1.5

Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. [appellant] heeft geen grieven gericht tegen het tussenvonnis van 8 april 2020, waarbij slechts een comparitie van partijen is gelast, zodat het hoger beroep zich beperkt tot het eindvonnis.

Rechtsmacht Nederlandse rechter

4.2

[appellant] heeft opgemerkt dat het hof ambtshalve zijn internationale bevoegdheid moet beoordelen en er daarbij op gewezen dat, samengevat, nagenoeg het hele feitencomplex van deze zaak zich heeft afgespeeld in Schotland.

Nu beide partijen in Nederland woonachtig waren ten tijde van de inleidende dagvaarding, doet zich echter geen vraag inzake internationale bevoegdheid voor.

Beide partijen hebben ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij uitgaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht, zodat dit vaststaat voor het hof.

Overeenkomst, tekortkoming

4.3

De grieven richten zich allereerst tegen de overwegingen van de rechtbank over de uitleg en inhoud van de tussen partijen gemaakte afspraken. Het hof oordeelt daarover als volgt.

4.3.1

De zaak in hoger beroep ziet enkel op het door de rechtbank toegewezen bedrag van GBP 175.000. [geïntimeerden] hebben namelijk geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis voor zover daarbij het bedrag van € 18.030 is afgewezen.

Partijen nemen verschillende standpunten in over de vraag waarin en op welke wijze die investering van GBP 175.000 zou worden gedaan. [appellant] stelt dat partijen hebben afgesproken dat [geïntimeerden] 10% van de aandelen in [bedrijf 1] zouden gaan verwerven om belastingdruk van de Israëlische (en Nederlandse) fiscale autoriteiten te voorkomen. [geïntimeerden] stellen dat zij het geld aan [appellant] hebben verstrekt ter belegging in de school in [plaats] , zodanig dat zij daarvan tenminste de economische eigendom zouden hebben en het rendement aan hen ten goede zou komen.

4.3.2.

[geïntimeerden] leggen aan hun vordering ten grondslag dat hun toenmalige advocaat bij brief van 16 april 2013 de overeenkomst met betrekking tot de belegging van GBP 175.000 in de school heeft ontbonden. In eerste aanleg (pleitaantekeningen onder 12) hebben [geïntimeerden] als subsidiaire grondslag aangevoerd dat de overeenkomst tot (koop en) levering van 10% van de aandelen in [bedrijf 1] door genoemde brief is ontbonden, welke grondslag het hof op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep in aanmerking neemt.

Verzuim

4.4

[appellant] heeft zich erop beroepen dat [geïntimeerden] de overeenkomst niet rechtsgeldig konden ontbinden omdat, ook al zou van een tekortkoming sprake zijn, hij niet in gebreke is gesteld terwijl dit wel vereist was aangezien nakoming nog mogelijk was.

Het hof is van oordeel dat, hoewel [geïntimeerden] voorafgaand aan de ontbindingsbrief van hun advocaat van 16 april 2013 geen ingebrekestelling hadden uitgebracht, dit niet betekent dat de in die brief uitgesproken ontbinding geen rechtsgevolg heeft gehad.

4.4.1

Daarbij moet worden bedacht dat de wettelijke regeling van de ingebreke-stelling in de artikelen 6:82 en 83 BW niet bedoelt strakke regels te geven, maar veeleer aan de rechter de mogelijkheid verschaft tot een redelijke oplossing te komen in de gegeven omstandigheden (HR 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6591). Dit leidt ertoe dat, mede in verband met de hanteerbaarheid in de praktijk van het wettelijk stelsel, onder omstandigheden een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn of kan worden aangenomen dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een ingebrekestelling achterwege kan blijven en de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim is geraakt (HR 4 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4358).

4.4.2

Indien veronderstellenderwijs ervan wordt uitgegaan dat de overeenkomst tot belegging in de school niet vast is komen te staan, waardoor de primaire grondslag van de vordering van [geïntimeerden] niet opgaat, komt het hof toe aan de subsidiaire grondslag daarvan.

4.4.3

Ook als de overeenkomst, zoals [appellant] betoogt en [geïntimeerden] subsidiair tot uitgangspunt nemen, strekte tot levering van 10% van de aandelen [bedrijf 1] , kon van [geïntimeerden] niet verlangd worden dat zij [appellant] voorafgaand aan de ontbinding nog in gebreke hadden gesteld.

In januari 2011 liet [appellant] zijn Schotse advocaat bevestigen dat de koop van 10% aandelen reeds was gesloten, met als ingangsdatum 15 december 2010. Levering van de aandelen zou volgen na ontvangst (mits binnen zes maanden) van GBP 136.000 (zie hiervoor onder 3.3). Hoewel [geïntimeerden] binnen zes maanden GBP 175.000 hadden overgemaakt, volgde geen levering. In oktober 2012 vroegen [geïntimeerden] [appellant] uitdrukkelijk om een bevestiging van hoeveel aandelen aan hen toebehoorden (zie hiervoor onder 3.10). Hoewel zij daarbij wezen op reeds ontstane vertraging en aandrongen dat [appellant] “zo snel mogelijk” reageerde, staat tussen partijen vast dat [appellant] geen bevestiging van hun aandeelhouderschap en/of het aantal hun toebehorende aandelen verschafte. Voorts wordt in aanmerking genomen de mededeling in de brief van 16 april 2013 (zie hiervoor onder 3.17) dat door [appellant] “is geroepen dat zij hun geld nooit meer terug zouden zien”, die zijdens [appellant] in de correspondentie nadien niet is weersproken.

4.4.4

Gelet op het voorgaande is het, indien de overeenkomst strekte tot levering van 10% aandelen [bedrijf 1] , naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om te verlangen dat [geïntimeerden] [appellant] voorafgaand aan de ontbinding in april 2013 eerst nog in gebreke stelden, althans moet op grond van de redelijkheid en billijkheid worden aangenomen dat [appellant] zonder ingebrekestelling in verzuim was geraakt.

Ontbinding

4.5

Het voorgaande betekent dat [geïntimeerden] hun overeenkomst met [appellant] rechtsgeldig hebben ontbonden door middel van de brief van 16 april 2013, zodat [appellant] hun de verstrekte GBP 175.000 ten titel van ongedaanmaking moet terugbetalen.

4.5.1

Voor zover [appellant] zich erop heeft beroepen dat de in die brief bedoelde ontbinding geen betrekking had op de overeenkomst die strekte tot verwerving van aandelen, verwerpt het hof dat verweer. De ontbinding zag immers uitdrukkelijk op “alle overeenkomsten die [ [geïntimeerden] ] ter zake van de terbeschikkingstelling van de betreffende bedragen met u tot stand mocht hebben gebracht.” [appellant] had uit deze formulering kunnen en redelijkerwijs moeten begrijpen dat de ontbindingsverklaring mede zag op de overeenkomst betreffende de verwerving van de aandelen.

4.5.2

Voor zover [appellant] zich erop heeft beroepen dat hij de overeenkomst correct is nagekomen doordat bij in 2015 alsnog aandelen [bedrijf 1] aan [geïntimeerden] heeft overgedragen verwerpt het hof ook dat verweer. Nu de overeenkomst, zoals hiervoor overwogen, op 16 april 2013 is ontbonden kon die niet op een later tijdstip alsnog worden nagekomen.

4.5.3

Op grond van hetgeen tot hier is overwogen kunnen de grieven waarmee [appellant] de oordelen van de rechtbank over de uitleg van de overeenkomst, de tekortkoming, het verzuim en de ontbinding bestrijdt, niet leiden tot vernietiging van de bestreden vonnissen.

Valutaschade

4.6

Met zijn tiende grief keert [appellant] zich tegen het oordeel van de rechtbank over de door hem te vergoeden valutaschade, bestaande in het koersverschil over GBP 175.000 tussen de dag van de ontbinding van de overeenkomst en (de lagere koers ten tijde van) het moment van uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg. Wat [appellant] in dit verband aanvoert strekt er uitsluitend toe om te betogen dat de grondslag van het berekende koersverschil niet GBP 175.000 behoorde te zijn maar een lager bedrag, onder andere op de grond dat [geïntimeerden] , indien de gelden wel waren belegd, risico zou hebben gelopen waarmee bij de bepaling van dat bedrag, in het licht van art. 6:248 lid 2 BW, rekening had moeten worden gehouden. Daarmee wordt echter miskend dat de titel van de terugbetaling van GBP 175.000 niet is schadevergoeding, maar ongedaanmaking na ontbinding, zodat [appellant] vanaf het moment van ontbinding gehouden was om precies het bedrag dat hij van [geïntimeerden] had ontvangen weer terug te geven. Nu hij daar niet toe overging, behoort de ontstane schade door koersdaling van het Britse pond voor zijn rekening te komen.

Slotoverweging

4.7

De grieven falen. De vonnissen waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd, omdat geen voldoende gemotiveerde stellingen te bewijzen zijn aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden.

[appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;

veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 1.756 aan verschotten en € 12.192 voor salaris.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, H. Struik en E. Schmieman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature