U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Betreft onder meer een vordering tot schadevergoeding van werkgeefster en X (aandeelhouder van werkgeefster) op haar gewezen werkneemster wegens onrechtmatig handelen en schending van het geheimhoudingsbeding. Werkgeefster en X verwijten werkneemster dat zij heeft meegewerkt aan een lastercampagne. Zij hebben onder meer conservatoir bewijsbeslag doen leggen op diverse bescheiden en gegevensdragers die zich onder werkneemster bevonden.

In eerste aanleg is de incidentele vordering van werkgeefster en X tot (samengevat) afgifte van afschriften van de beslagen bescheiden, afgewezen.

De grief van X die hiertegen is gericht slaagt gedeeltelijk, en de gevorderde afgifte wordt jegens hem alsnog ten dele toegewezen.

De verdere behandeling is aangehouden.

Toetsing aan de criteria van artikel 843a Wetboek van Rechtsvordering: rechtmatig belang, bepaalde bescheiden en het moet gaan om bescheiden die zien op een rechtsbetrekking waarbij eiser partij is.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.297.087/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/672759 / HA ZA 19-1021

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 februari 2023

inzake

1 [appellante 1] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2. [appellante 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

appellanten in principaal appel,

tevens geïntimeerden in incidenteel appel,

advocaat: mr. [geïntimeerde] . [naam 17] .J. Ariëns te Haarlem,

tegen

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats 2] ,

geïntimeerde in principaal appel,

tevens appellante in incidenteel appel,

advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Eindhoven.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] (ieder apart: [appellante 1] respectievelijk [X] ) en [geïntimeerde] genoemd.

[appellanten] zijn bij dagvaarding van 21 mei 2021 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2020 (hierna: het bestreden tussenvonnis) en 12 mei 2021 (hierna: het bestreden eindvonnis), onder bovenvermeld zaak- /rolnummer gewezen tussen [appellanten] als eisers in het incident respectievelijk eisers in conventie, tevens verweerders in reconventie, en [geïntimeerde] als verweerster in het incident respectievelijk gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven tevens houdende verduidelijking/vermeerdering van eis, met producties;

- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel;

- memorie van antwoord in incidenteel appel, met één productie.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 23 september 2022 doen bepleiten, [appellanten] door mr. Ariëns voornoemd en [geïntimeerde] door mr. Beukers voornoemd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellanten] hebben in principaal appel geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - hun vorderingen alsnog zal toewijzen en, naar het hof begrijpt, de vordering van [geïntimeerde] in reconventie tot opheffing van het bewijsbeslag alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] om hetgeen [appellanten] ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan [geïntimeerde] hebben voldaan terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en rente.

[geïntimeerde] heeft in principaal appel geconcludeerd tot verwerping van de grieven en bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, vermeerderd met rente. In incidenteel appel heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden eindvonnis voor zover [geïntimeerde] daarbij is veroordeeld om € 2.500,-- aan [appellanten] te betalen en voor zover daarbij de proceskosten zijn gecompenseerd en tot het alsnog integraal afwijzen van de vorderingen van [appellanten] , met veroordeling van [appellanten] tot terugbetaling van al hetgeen [geïntimeerde] ter uitvoering van dat vonnis aan [appellanten] heeft betaald, en met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten in beide instanties, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

[appellanten] hebben in incidenteel appel geconcludeerd tot ongegrondverklaring daarvan en tot bekrachtiging van het bestreden eindvonnis wat betreft de door [geïntimeerde] bestreden onderdelen daarvan voor zover daartegen door [appellanten] in het principaal appel geen grieven zijn gericht die bij het slagen daarvan tot een voor [appellanten] gunstiger dictum leiden.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden tussenvonnis en het bestreden eindvonnis onder 2.1 tot en met 2.9 een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en behelzen het volgende.

2.1.

[X] is (middellijk) bestuurder van de bedrijven SolidNature, dat handelt in

Natuursteen, en RevealRox, dat negen Iraanse steengroeven exploiteert. [appellante 1] is een service vennootschap die diensten verleent aan SolidNature en RevealRox. [X] is aandeelhouder van [appellante 1] .

2.2.

In verband met de exploitatie van de steengroeven in Iran is [X] in 2015 in gesprek gegaan met [naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”) over een mogelijke samenwerking. Daarover is tussen [X] en [naam 1] een conflict ontstaan. In april 2017 heeft [X] deze samenwerking definitief beëindigd.

2.3.

[geïntimeerde] is van 1 juli 2017 tot en met 31 oktober 2017 bij [appellante 1] werkzaam geweest in de functie van personal assistant van [X] op basis van een overeenkomst van opdracht (hierna: de Opdrachtovereenkomst), gesloten tussen [appellante 1] en [geïntimeerde] die daarbij handelde onder de naam [bedrijf 1] . Deze overeenkomst bevat een geheimhoudingsbepaling in artikel 9. De Opdrachtovereenkomst verklaart algemene voorwaarden van toepassing, die in artikel 11 eveneens een geheimhoudingsbeding bevatten.

2.4.

Op 31 oktober 2017 is tussen [appellante 1] en [geïntimeerde] een overeenkomst gesloten (hierna: de Geheimhoudingsovereenkomst). Daarin is vermeld dat deze overeenkomst de in de Opdrachtovereenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden opgenomen bepalingen over geheimhouding (artikel 9 respectievelijk 11) vervan gt. In artikel 1.1 van de Geheimhoudingsovereenkomst is het volgende bepaald: “Anders dan ten behoeve van [appellante 1] bij de normale uitvoering van de taken in het kader van de Overeenkomst van Opdracht is het [bedrijf 1] zowel gedurende de Overeenkomst van Opdracht als na beëindiging daarvan, verboden op enigerlei wijze aan derden, direct of indirect, in welke vorm ook, mededeling te doen van of over enige bijzonderheid en vertrouwelijke informatie betreffende [appellante 1] (“Vertrouwelijke informatie”). Onder Vertrouwelijke Informatie wordt in het bijzonder verstaan alle informatie over bedrijfsgeheimen, financiële, commerciële, operationele en organisatorische kennis en gegevens, geheime formules, uitvindingen, ontwerpen, standaarden, (technische) data of informatie, processen, methodes, ruwe materialen en bedrijfsmethodes, alsmede alle daaraan gerelateerde informatie, kennis, details, handelspraktijken en verbeteringen, ongeacht of dergelijke informatie is voorzien van een aanduiding waaruit de vertrouwelijke aard of de eigendom van die informatie blijkt, en ongeacht de wijze waarop [bedrijf 1] de betreffende informatie ter kennis is gekomen. Deze geheimhoudingsplicht omvat tevens alle gegevens van cliënten en/of andere relaties van [appellante 1] en/of aan haar gelieerde ondernemingen waarvan [bedrijf 1] in het kader van deze Overeenkomst kennis neemt.”In artikel 3.1 van de Geheimhoudingsovereenkomst is bepaald: “ [bedrijf 1] [lees: [geïntimeerde] , hof] verbeurt aan [appellante 1] bij overtreding van het in artikel 1 van de ze Overeenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding een onmiddellijk opeisbare boete van EUR 50.000 voor elke overtreding, alsmede EUR 5.000 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd de overige rechten van [appellante 1] op basis van de wet of deze Overeenkomst, inclusief maar niet beperkt tot het recht van [appellante 1] om naast deze boete nakoming en/of schadevergoeding te vorderen.”

2.5.

[naam 2] (hierna “ [naam 2] ”) is van 1 september 2017 tot 24 november 2017 op basis van een ‘Contract for Services’ werkzaam geweest als verkoper voor RevealRox.2.6. [naam 3] (hierna “ [naam 3] ”) is van 1 mei 2017 tot 17 november 2017 op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest als ‘Team Manager Operationele Zaken’ van [appellante 1] .

2.7.

Op 26 november 2017 heeft bij [geïntimeerde] thuis een gesprek plaatsgevonden tussen de partner van [X] , te weten [naam 4] (hierna ‘ [naam 4] ’), en [geïntimeerde] . Van dit gesprek is een geluidsopname gemaakt. In dit gesprek heeft [naam 4] onder meer het volgende gezegd tegen [geïntimeerde] :“ [naam 4] : Had [naam 2] jou gebeld, hoorde ik net?

(…)

[naam 4] : Maar hoezo belde [naam 2] jou dan, wat zei hij dan?

(…)

[naam 4] : Ja, het ding is dat wij ook nog niet echt heel veel weten. Maar het is een dubieus figuur, laten we het zo zeggen. [geïntimeerde] : Maar wat dan?[naam 4] : Ja, gewoon. Bepaalde dingen die hij heeft gezegd, die kloppen niet.[geïntimeerde] : Zoals?[naam 4] : (….) Maar hij benadert namelijk mensen om informatie van iets te krijgen maar wij weten niet waarom en hoe of wat, wat daarachter zit. Maar voornamelijk mensen die gewoon veel weten van het bedrijf. (…) Dus toen op een gegeven moment toen had [naam 5] ook het idee van misschien heeft hij ook wel [geïntimeerde] gebeld. Jij bent natuurlijk PA. Close, dus je weet alles. (…)(…)[naam 4] : (…) En nu blijkt dat [naam 2] jou dus ook al had benaderd. Maar hij, het is vreemd.[geïntimeerde] : Ja.[naam 4] : Maar hij wil ons ergens in betrekken of doen, maar we komen er niet achter wat dat is. Maar wanneer heb jij met hem afgesproken?[geïntimeerde] : Ik zie hem morgen. (…) Hij komt even hier langs.(…)[naam 4] : (..) jij bent close met Solid, dus het vermoeden was al, want als hij toch mensen benadert, gaat hij jou ook benaderen, ik bedoel eh, zo simpel is het. Maar in die zin, pas op met wat je tegen hem zegt want hij is met hele … laat ik het zo zeggen, hij zegt nu dat hij zelf weggaat bij Solid, maar hij is sowieso ontslagen om bepaalde dingen.(…)

[naam 4] : [naam 2] heeft waarschijnlijk ook gezien hoe close jij met iedereen bent. [naam 4] : (…)En de pest is dat wij gewoon, ja, hele vieze spelletjes. Je weet niet wat zo iemand… Hij probeert Solid en [X] en iedereen zwart te maken. (…) Mannelijke stem: Maar is het dan, blijkt het dan een boefje te zijn die ehh [naam 4] : ja [geïntimeerde] : [naam 2] (…) [geïntimeerde] : Ja. Ja dan ga ik hem gewoon lekker, ik denk dat ik gewoon af zeg voor morgen. Ik heb hier helemaal geen zin in. (…) [naam 4] : (…) Misschien is het gewoon een of andere boefje met verkeerde intenties binnen je bedrijf. (…) [geïntimeerde] : (…) Ik ben heel benieuwd hoe het afloopt. Dus laat me weten hoe het afloopt. Ik ga de afspraak voor morgen afzeggen. (…) [geïntimeerde] : Heel raar dit. Heel scary. (…) [naam 4] : (…) Maar dat ie een vies spelletje speelt, dat is wel zo. [geïntimeerde] : Ja, ja. (…) [geïntimeerde] : Ik vind het wel heel scary. Ik vind het heel raar. (…) [geïntimeerde] : Ja, ik ga hem afzeggen. Ik heb hier geen zin in. ”

2.8.

Op 27 november 2017 hebben [naam 2] en [geïntimeerde] samen gedineerd.

2.9.

Op 27 november 2017 en daaropvolgende dagen zijn tussen [naam 2] en [geïntimeerde] met behulp van Whatsapp berichten uitgewisseld die - voor zover in dit geding van belang - als volgt luiden: 27 november 2017 13.57[naam 2] :“Graag ook alle info over potentiele slachtoffers in london Bankiers Via [naam 11]

Dat netwerk

Gewoon tutti wat je hebt

Tutti frutti (…)”

27 november 2017 19:11 [geïntimeerde] :“ [naam 6] , arbeidsrecht advocaat Investeerders SN: [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] .[naam 10] : Vriend van [X] en [naam 11]

[adres 1] Londen

Huis gekocht van [naam 12] op [adres 2] in [plaats] voor meer dan 4 mio. Makelaar is [naam 13] van JRS.

[naam 10] zijn vriend is daar partner.”

28 november 2017 9:35 [naam 2] :“Goedemorgen [geïntimeerde] , dank voor gister. En het is bijzonder om mee te maken dat er nog mensen zijn die geven om anderen en anderen willen helpen een halt toe te willen brengen aan zulke praktijken zoals D. (…)” Heb je adres en postcode D ”

[geïntimeerde] :[hof: straatnaam, huisnummer en plaatsnaam]

28 november 2017 20:22 [naam 2] :“Yesss Je belde Fotos?”

[geïntimeerde] :“21 uur zei ik (…) Check je inbox”

(…)29 november 2017 07:53[geïntimeerde] :

Ik hoop toch echt dat het niet alleen een krantenartikel wordt maar dat er echt SWAT team zijn huis invalt en hem arresteert. Is er ook al onderzoek vanuit justitie naar hem?

29 november 2017 12:52 [naam 2] :“Check je email Rustig 30 min lezen Focus (…)”

[geïntimeerde] :“Ben jij haar ex”

[naam 2] :“Lees. Rust.”

[geïntimeerde] :“Jij bent [naam 14] ”

[naam 2] :“Graag contact na pagina 32.”

[geïntimeerde] :“Was D je opdracht.”

[naam 2] :“Pagina 32 aub Lezen Niet scannen Goed lezen! Dan mij bellen Ik bedoel tot pagina 32 lezen Dan weet je wie wie is

En wie wat kan”

29 november 2017 14:51 [naam 2] :“Email mijj aub staps gewijs Hoe zij bij koning komen”

[geïntimeerde] :“Hij is begonnen in een tijd dat de grenzen begonnen open te gaan.”

[naam 2] :“Met naam en toe naam Stap voor stap”

(…)

[geïntimeerde] :“ [naam 15] en [naam 16] Dit zijn goede vrienden van [naam 17] en [naam 18] [naam 11] kent hun vanwege de fashion In september 2016 zijn ze voor het eerst komen kijken. De middag na Prinsjesdag Met [naam 16] ”

1 december 2017 08:46

[naam 2] :

Om 08:14 uur is start sein gegeven.

Nu rust jij en gebiet van je vakantie

Ik heb bewust geen vrouw op deze zaak gezet.

Jullie zijn te bloeddorstig

[geïntimeerde] :

Wat gebeurt er nu dan?

(…)

[naam 2] :

My god

[geïntimeerde] :

Maar echt!!!!

[naam 2] :

Rust

[geïntimeerde] :

OK ok

[naam 2] :

Aub london genieten

[geïntimeerde] :

Maar volgende week bijpraten!!!!

(…)

1 december 2017 20:35 [naam 2] :“Wie is dit [filmpje]”

[geïntimeerde] :“Dat is [naam 19] . Zijn interior designer.”

7 december 2017 16:07 [geïntimeerde] :“ [naam 20] , project manager and consultant bij [bedrijf 2] . Meer gegevens heb ik niet”

2.10.

Op 1 december 2017 om 08:16 uur ontving [X] een e-mail van een afzender onder de naam Global Advisory Board Middle East (hierna GABME), waarin stond dat GABME de opdracht zou hebben gekregen een “international fraud investigation” naar [X] en zijn ondernemingen te starten.Aan de e-mail onder de naam GABME was een document gehecht, getiteld “International Security and Fraud Alert - Iranian Fraud” (hierna het GABME-rapport). Diezelfde dag is het GABME-rapport gepubliceerd op een website. In het GABME-rapport worden [X] en zijn broer [naam 21] en de ondernemingen SolidNature, RevealRox en [appellante 1] beschuldigd van fraude, oplichting, witwassen en/of nauwe banden met de Iraanse overheid. In het rapport zijn portretfoto’s van [X] en werknemers van SolidNature, RevealRox en [appellante 1] afgebeeld. Verder wordt in het GABME-rapport gesteld dat [X] vanwege frauduleuze activiteiten een zeer luxe leven leidt. In dat kader worden onder meer privéadressen genoemd en foto’s afgebeeld van de appartementen waar hij woont of verblijft en de luxe auto’s waarin hij zou rijden.

2.11.

Het maandblad Quote heeft op 4 december 2017 een artikel gepubliceerd naar aanleiding van een vonnis in een geschil tussen [X] en [naam 1] en heeft later nog andere publicaties gewijd aan [X] . Daarin is het GABME-rapport als volgt genoemd:“Er verschijnen obscure websites waarop de SolidNature -voorman wordt uitgemaakt voor fraudeur en oplichter die met schimmige trawanten en constructies investeerders-miljoenen zou wegsluizen naar het buitenland. Daarnaast zou een deel zijn verdampt door zijn exuberante uitgavenpatroon. Harde bewijzen voor de vuige aantijgingen ontbreken en [X] zegt zelf dat hij slachtoffer is van een ‘lastercampagne’.”

2.12.

[appellanten] hebben bij beschikking van 18 juli 2019 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland verlof gekregen om - kort gezegd - conservatoir bewijsbeslag te leggen op de door hen in hun verzoekschrift gedefinieerde bescheiden die zich onder meer bevinden in en rondom de woning van [geïntimeerde] alsmede in haar auto (hierna: het conservatoire bewijsbeslag). Dit conservatoire bewijsbeslag is gelegd op 29 augustus 2019.

Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de deurwaarder conservatoir bewijsbeslag heeft gelegd op kort gezegd:

E-mails: (i) die in de periode van 1 september tot en met 30 november 2017 zijn verzonden van de aan [geïntimeerde] ten behoeve van haar werkzaamheden als personal assistant van [X] ter beschikking gestelde e-mailadressen naar enig e-mailadres van [geïntimeerde] ;(ii) die in de periode van 1 september 2017 tot en met maart 2018 door enig e-mailadres van [geïntimeerde] zijn verzonden of ontvangen aan/van de aan [appellanten] bekende e-mailadressen van [naam 3] , [naam 2] en [naam 22] (hierna: [naam 22] ); (iii) die in de periode van 1 september 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden door enig e-mailadres van [geïntimeerde] en waarin e-mails die oorspronkelijk afkomstig zijn van de aan haar als personal assistant van [X] ter beschikking gestelde e-mailadressen aan enig ander e-mailadres zijn doorgestuurd;(iv) die in de periode vanaf 1 november 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden of ontvangen door enig e-mailadres van [geïntimeerde] en waar een specifiek in het verzoekschrift omschreven zoekterm in voorkomt.

Sms-berichten/WhatsApp-berichten: (i) die in de periode van 1 september 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden of ontvangen door enig telefoonnummer van [geïntimeerde] aan/van de aan [appellanten] bekende telefoonnummers van [naam 3] , [naam 2] en [naam 22] ;(ii) die in de periode vanaf 1 juli 2017 tot datum bewijsbeslag zijn verzonden of ontvangen van enig telefoonnummer van [geïntimeerde] en waar een specifiek in het verzoekschrift omschreven zoekterm in voorkomt.

Deze bescheiden zullen hierna worden aangeduid als ‘de beslagen bescheiden’.

2.13

Bij beschikking van 19 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, [appellante 1] verlof gegeven om, ten laste van [geïntimeerde] conservatoir beslag te leggen op diverse roerende zaken van [geïntimeerde] (waaronder een voertuig), het aan haar in eigendom toebehorende onverdeelde aandeel in een onroerende zaak alsmede derdenbeslag te leggen onder een drietal banken (hierna: de conservatoire verhaalsbeslagen). Deze conservatoire verhaalsbeslagen zijn op 29 augustus 2019 gelegd.

2.14.

De beklagkamer van dit hof heeft bij beschikking van 12 april 2022, gewezen onder rekestnummer K19/230342, de officier van justitie bevolen om [naam 2] te vervolgen ter zake een voor [appellanten] zeer schadelijke lastercampagne. In deze beschikking overweegt het hof dat [naam 2] op verschillende momenten heeft bekend dat hij een lastercampagne tegen [appellanten] heeft opgezet.

2.15.

De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 13 april 2022, gewezen onder zaak- /rolnummer C/13/701009/HA ZA 21-391 tussen [X] als eiser en [naam 2] als gedaagde, geoordeeld dat [naam 2] opzettelijk schade aan [X] heeft toegebracht door het voeren van een lastercampagne, voor recht verklaard dat [naam 2] jegens [X] aansprakelijk is voor de schade die door [X] is geleden als gevolg van deze lastercampagne, en [naam 2] veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [X] , nader op te maken bij staat.

3 Beoordeling

3.1.

[appellanten] hebben in eerste aanleg de volgende vorderingen ingesteld.

in het incident [appellanten] hebben, op de voet van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

(i) primaira. [geïntimeerde] zal veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis schriftelijk toestemming te verlenen aan [bedrijf 3] en DigiJuris tot het verstrekken van afschriften van de beslagen bescheiden aan [appellanten] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag of deel daarvan dat [geïntimeerde] niet voldoet aan dit gebod, met een maximum van € 150.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen maximum;b. zal bepalen dat indien [geïntimeerde] niet binnen drie dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis voldoet aan de veroordeling tot het verlenen van schriftelijke toestemming zoals gevorderd onder a, [appellanten] conform artikel 3:299 BW gemachtigd zijn om [bedrijf 3] en DigiJuris te instrueren om afschriften van de beslagen bescheiden aan hen te verstrekken;(ii) subsidiair:een in goede justitie te bepalen veroordeling zal uitspreken die ertoe strekt dat aan [appellanten] afschrift van de beslagen bescheiden wordt verstrekt;(iii) zowel primair als subsidiair:[geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het bewijsbeslag en de kosten van dit incident, te vermeerderen met de nakosten een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.

in de hoofdzaak [appellante 1] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:(i) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van € 600.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 tot de dag van algehele voldoening, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 tot de dag van algehele voldoening;(ii) [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de door [appellante 1] gemaakte beslagkosten (inzake de conservatoire verhaalsbeslagen).

[X] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:(i) voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor de dientengevolge door hem geleden schade;(ii) [geïntimeerde] zal veroordelen tot een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding;(iii) [geïntimeerde] zal veroordelen tot vergoeding van de door [X] geleden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

[appellanten] hebben voorts veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten gevorderd.

[appellanten] hebben aan hun vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag gelegd dat zij slachtoffer zijn van een lastercampagne die door [naam 2] (met hulp van [naam 3] ) in opdracht van een onbekende derde tegen [X] is gevoerd en die tot doel had [X] en zijn bedrijven kapot te maken. [appellanten] stellen dat [geïntimeerde] aan [naam 2] vertrouwelijke informatie heeft verschaft, die [naam 2] heeft gebruikt in de lastercampagne. Daardoor heeft zij volgens [appellanten] in strijd gehandeld met de tussen haar en [appellante 1] gesloten geheimhoudingsovereenkomst (tekortkoming) en heeft zij tevens onrechtmatig gehandeld jegens [X] .

[appellanten] hebben aan hun incidentele vordering ten grondslag gelegd dat zij de gevorderde afschriften nodig hebben om te bewijzen dat [geïntimeerde] meer informatie ten behoeve van de lastercampagne aan [naam 2] heeft verstrekt dan wel op verdere wijze betrokken was bij de lastercampagne.

3.2

[geïntimeerde] heeft, op haar beurt, in eerste aanleg in reconventie, gevorderd:

( i) opheffing van het conservatoire bewijsbeslag en daarnaast:

(ii) beëindiging van de gerechtelijke bewaring ter zake de bescheiden, data en/of gegevensdragers die zijn getroffen door het bewijsbeslag;

(iii) veroordeling van [appellanten] om de in beslag genomen en in bewaring gegeven bescheiden, data en/of gegevensdragers binnen 24 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis te vernietigen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

(iv) een verbod aan [appellanten] om opnieuw ten laste van [geïntimeerde] conservatoir bewijsbeslag te leggen op basis van het verwijt dat zij betrokken zou zijn bij hetgeen [appellanten] als lastercampagne bestempelen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;

( v) opheffing van de door [appellante 1] ten laste van [geïntimeerde] gelegde conservatoire verhaalsbeslagen.

3.3.

De rechtbank heeft bij het bestreden tussenvonnis de incidentele vorderingen afgewezen en [appellanten] in de proceskosten van het incident veroordeeld, te vermeerderen met rente en inclusief de nakosten, welke veroordeling uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank in conventie [geïntimeerde] - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld aan [appellante 1] te betalen € 2.500,-- te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2017 en de overige vorderingen van [appellanten] afgewezen. In reconventie heeft de rechtbank het onder [geïntimeerde] gelegde conservatoire bewijsbeslag opgeheven, welke beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, en de overige vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. De proceskosten in conventie en in reconventie zijn tussen partijen gecompenseerd.

3.4.

Tegen beide vonnissen komen [appellanten] in principaal appel op met vijf grieven. [geïntimeerde] , op haar beurt, komt - blijkens het petitum in de memorie van grieven in incidenteel appel - op tegen het eindvonnis wat betreft de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 2.500,-- alsmede tegen de beslissing de proceskosten in eerste aanleg tussen partijen te compenseren. Zij voert daartoe twee grieven aan. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] niet opkomt tegen de afwijzing door de rechtbank van haar (overige) vorderingen in reconventie, niet zijnde de vordering tot opheffing van het onder [geïntimeerde] gelegde bewijsbeslag, die wel was toegewezen. In zoverre ligt het geschil in reconventie dus niet aan het hof voor. Het hof ziet aanleiding eerst de twee grieven in principaal appel die gericht zijn tegen het tussenvonnis, te bespreken.

Grieven tegen het tussenvonnis; incidentele vordering tot afschrift van bescheiden (artikel 843a Rv) 3.5. De rechtbank heeft de incidentele vordering van [appellanten] afgewezen met de overweging - samengevat - dat vooralsnog noch ten aanzien van [appellante 1] (schending geheimhoudingsbeding) noch ten aanzien van [X] (onrechtmatige daad) voldoende rechtmatig belang aanwezig was. Met grief I in principaal appel komen [appellanten] op tegen deze afwijzing.

3.6.

Deze grief slaagt gedeeltelijk, namelijk voor zover deze gericht is tegen de integrale afwijzing van de incidentele vordering van [X] . De grief heeft geen succes voor zover deze is gericht tegen de afwijzing van de vordering van [appellante 1] . Het volgende is daartoe redengevend.

3.7.

[appellanten] hebben onder [geïntimeerde] conservatoir bewijsbeslag gelegd. De vordering in het incident strekt tot verstrekking van afschrift van de beslagen bescheiden. Volgens artikel 843a Rv gelden voor toewijzing van een dergelijke vordering de volgende cumulatieve vereisten:

(i) de eiser moet een rechtmatig belang hebben bij de gevorderde inzage, uittreksel of afschrift;

(ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden; en(iii) het verzoek moet bescheiden betreffen aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser partij is. In artikel 843a lid 4 Rv is voorts bepaald dat degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, niet gehouden is aan deze vordering te voldoen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, alsmede indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.

3.8.

Het bestaan van de rechtsbetrekking moet door degene die afschrift of inzage verlangt voldoende aannemelijk worden gemaakt. Daarbij dient deze vordering zodanig feitelijk te worden onderbouwd, zo mogelijk met al voorhanden bewijsmateriaal, dat voldoende aannemelijk is dat - in dit geval - de gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan (vergelijk hof Arnhem-Leeuwarden, 22 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6159).

Het hof zal vervolgens beoordelen of aan de maatstaf van voldoende aannemelijk maken is voldaan. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de aannemelijkheidsdrempel bij de afschrift/inzagevordering hoger ligt dan bij de vordering om bewijsmateriaal in beslag te mogen nemen maar lager dan om een schadevordering te kunnen toewijzen.

Ad (i) Rechtmatig belang? 3.9. [appellante 1] stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij het door haar gevorderde afschrift vanwege de gestelde schendingen van het geheimhoudingsbeding. [X] stelt een rechtmatig belang te hebben bij het gevorderde afschrift vanwege een redelijk vermoeden dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem.

3.10.

Het hof is van oordeel dat de incidentele vordering van [appellante 1] terecht is afgewezen. [appellante 1] stelt immers als grondslag voor haar vordering in de hoofdzaak twaalf overtredingen van het geheimhoudingsbeding, zoals weergegeven in het tussenvonnis onder 4.3, welke overtredingen gebaseerd zijn op het hiervoor onder 2.9. weergegeven berichtenverkeer tussen [geïntimeerde] en derden. Dit berichtenverkeer als zodanig wordt door [geïntimeerde] niet betwist, zodat [appellante 1] afschrift van de beslagen bescheiden niet nodig heeft voor verdere bewijslevering. Het debat tussen partijen aangaande schending van het geheimhoudingsbeding spitst zich toe op de vraag óf het berichtenverkeer een dergelijke schending oplevert; dit is een vraag die in de hoofdzaak beantwoord dient te worden. Voor zover de incidentele vordering van [appellante 1] ertoe strekt na te gaan of er nog ander berichtenverkeer is dat mogelijk een dergelijke schending oplevert, is niet voldaan aan het vereiste van voldoende bepaaldheid en heeft de vordering teveel het karakter van een ‘fishing expedition’, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen.

3.11.

Naar het oordeel van het hof heeft [X] daarentegen wel een rechtmatig belang bij toewijzing van zijn incidentele vordering. Hij heeft immers een bijzonder en noodzakelijk bewijsbelang bij de door hem verzochte gegevens ter effectuering van zijn schadevordering jegens [geïntimeerde] . Ook als de gevorderde informatie in andere procedures voor [X] nuttig kan zijn, maakt dat nog niet dat het rechtmatige belang bij inzage komt te ontbreken. Anders dan [geïntimeerde] betoogt (in de punten 106-107 van haar conclusie van antwoord in incident) is zonder toegang tot (een deel van de) gevraagde informatie een behoorlijke rechtsbedeling niet gewaarborgd.

Ad (iii) Rechtsbetrekking

3.12.

Wat het derde criterium betreft gaat het hof uit van de volgende toetsingsmaatstaf, die de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251, heeft gehanteerd. Het bestaan van de rechtsbetrekking moet door degenen die inzage, afschrift of uittreksel verlangt voldoende aannemelijk worden gemaakt. Daarbij dient de vordering zodanig feitelijk te worden onderbouwd, zo mogelijk met al voorhanden bewijsmateriaal, dat voldoende aannemelijk is dat - in dit geval - de gestelde onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan. Naar het oordeel van het hof heeft [X] in het kader van zijn vordering uit hoofde van artikel 843a Rv tegenover de betwistingen van [geïntimeerde] zodanige feiten en omstandigheden gesteld dat voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem. Voor de gestelde onrechtmatigheid van het handelen van [geïntimeerde] is - ten minste - vereist dat [geïntimeerde] (i) wist of redelijkerwijs had moeten weten dat de door haar aan [naam 2] verstrekte informatie vertrouwelijk was en (ii) dat zij wist of redelijkerwijs had moeten weten dat deze informatie door [naam 2] gebruikt zou worden voor een lastercampagne waarin aantijgingen jegens [X] vermeld zouden worden die niet op waarheid berusten.

3.13.

Het hof stelt in dit verband allereerst vast dat inmiddels (anders dan in eerste aanleg) tussen partijen vast staat op grond van de hiervoor onder 2.14 en 2.15 weergegeven feiten dat [naam 2] opzettelijk schade aan [X] heeft toegebracht door het voeren van een lastercampagne. Anders dan in haar conclusie van antwoord in incident stelt [geïntimeerde] niet langer dat het slechts gaat om een ‘onthulling’. [geïntimeerde] heeft in dit verband nog aangevoerd dat zij door [naam 2] op het verkeerde been was gezet en in november 2017 in de veronderstelling verkeerde dat [naam 2] werkzaam was voor een fiscale inlichtingendienst en haar benaderd had om inlichtingen te verstrekken in het kader van een fiscaal onderzoek naar [X] . Die stelling wordt - in het kader van de behandeling van deze incidentele vordering - door het hof verworpen als onvoldoende gemotiveerd. [geïntimeerde] heeft ter zitting erkend dat sommige van de door haar verschafte inlichtingen en informatie geen enkele link met [appellante 1] hebben. [geïntimeerde] heeft niet duidelijk gemaakt hoe het kan dat zij zuivere privé-gegevens, zoals de naam van de makelaar van [X] , aan [naam 2] heeft verschaft terwijl voor een fiscaal onderzoek deze gegevens niet relevant zijn.

Dat de informatie die [geïntimeerde] heeft gedeeld met [naam 2] (onder meer weergegeven hiervoor onder 2.9) vertrouwelijk was, wist [geïntimeerde] op grond van het door haar ondertekende geheimhoudingsbeding. Voorts levert het hiervoor weergegeven transcript van het gesprek dat op 26 november 2017 is gevoerd tussen [naam 4] en [geïntimeerde] , in combinatie met het daarop volgende Whatsapp verkeer tussen [geïntimeerde] en [naam 2] , een redelijk vermoeden op van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] jegens [X] . [naam 4] heeft in het bewuste gesprek op meerdere manieren duidelijk gemaakt dat zij en [X] bang waren dat [naam 2] ‘vieze spelletjes’ speelde, en dat hij SolidNature en [X] zou proberen zwart te maken. [geïntimeerde] zegt zelf in het bewuste gesprek het allemaal ‘scary’ te vinden. Het had in dat licht op haar weg gelegen om - nadat zij benaderd werd door [naam 2] met het verzoek om informatie - [X] hiervan in kennis te stellen. Dit heeft zij niet gedaan. Integendeel, zij heeft in strijd met het geheimhoudingsbeding de door [naam 2] gevraagde informatie aan hem verstrekt. Verder blijkt uit de WhatsApp correspondentie tussen [geïntimeerde] en [naam 2] op 29 november 2017 dat [geïntimeerde] wist dat het in elk geval om de publicatie van een belastend artikel ging dat de reputatie van [X] zou beschadigen (‘Ik hoop toch echt dat het niet alleen een krantenartikel wordt maar dat er echt SWAT team zijn huis invalt en hem arresteert. Is er ook al onderzoek vanuit justitie naar hem’). Ook blijkt hieruit dat zij hoopte dat de publicatie zelfs tot de arrestatie van [X] zou leiden. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat [X] hierover was gehoord en ging dus mee in het zonder hoor en wederhoor laten publiceren van een belastend artikel met het voor de hand liggende risico dat daar onwaarheden in zouden komen te staan. Uit de correspondentie van 1 december 2017 rijst verder het vermoeden dat [geïntimeerde] wist dat het ‘startsein’ op die dag was gegeven en dat dit hoe dan ook opschudding zou veroorzaken. Het argument van [geïntimeerde] dat [X] geen schade heeft geleden, gaat niet op. Het hof acht het zonder meer aannemelijk dat [X] schade heeft geleden als gevolg van de lastercampagne.

Daarmee is aan het vereiste van het bestaan van een rechtsbetrekking in de zin van artikel 843a Rv voldaan.

Ad (ii) Bepaalde bescheiden

3.14.

[X] stelt om de volgende redenen de gevorderde afschriften van in bewijsbeslag genomen bescheiden nodig te hebben.(i) De WhatsApp correspondentie bevat aanwijzingen dat [geïntimeerde] ook per e-mail informatie aan [naam 2] heeft verstrekt.(ii) De WhatsApp correspondentie zoals bij [naam 2] aangetroffen, lijkt op sommige delen niet volledig te zijn. [X] heeft gegronde redenen aan te nemen dat [geïntimeerde] in deze verwijderde delen ook vertrouwelijke informatie aan [naam 2] heeft verstrekt en/of dat daaruit haar verdere betrokkenheid blijkt.(iii) Omdat [geïntimeerde] vertrouwelijke informatie aan [naam 2] heeft verstrekt, heeft [X] gegronde redenen aan te nemen dat [geïntimeerde] voorafgaand aan het aflopen van haar dienstverband dergelijke vertrouwelijke informatie naar zichzelf heeft gestuurd en heeft bewaard.(iv) Uit de WhatsApp correspondentie blijkt dat [geïntimeerde] gedurende de gestelde lastercampagne contact onderhield met bepaalde werknemers van [appellanten] en heeft geprobeerd hen ertoe te bewegen te stoppen met werken voor [appellanten] zodat [X] gegronde redenen heeft aan te nemen dat zij dat ook met andere dan uit de WhatsApp correspondentie blijkende werknemers heeft geprobeerd.(v) Uit de WhatsApp correspondentie en de verschillende ontmoetingen blijkt dat [geïntimeerde] en [naam 2] , en [geïntimeerde] , [naam 2] en [naam 3] nauw contact onderhielden gedurende de lastercampagne, zodat [X] gegronde redenen heeft aan te nemen dat [geïntimeerde] ook contact onderhield met eventuele andere personen die betrokken waren bij de gestelde lastercampagne.(vi) Omdat [geïntimeerde] aan [naam 2] heeft gevraagd of ‘ [X] zijn opdracht is’ en dat uit de WhatsApp correspondentie en de verschillende ontmoetingen blijkt dat [geïntimeerde] en [naam 2] in de relevante periode nauw contact onderhielden, heeft [X] gegronde redenen aan te nemen dat [geïntimeerde] mogelijk op de hoogte is van wie de opdrachtgever van [naam 2] is.

3.15.

Het hof oordeelt, mede in het licht van deze motivering door [X] , dat [X] hiermee het door hem gestelde belang bij afschrift/inzage van de beslagen bescheiden voldoende heeft geconcretiseerd en onderbouwd, en voorts dat de beslagen bescheiden genoemd onder 2.12 voor zover deze de e-mails onder (i) tot en met (iii) betreffen en de sms- en WhatsAppberichten genoemd in 2.12 onder (i), voldoende bepaald zijn. Voor zover [geïntimeerde] heeft betoogd ten aanzien van het gevorderde onder (i) dat zij geen contact heeft onderhouden met [naam 3] en [naam 22] , en dat de e-mailadressen en telefoonnummers van [naam 3] en [naam 22] niet bekend zijn, leidt dit betoog er niet toe dat de gevorderde afschriften van de beslagen bescheiden onvoldoende bepaald zijn. Hetzelfde geldt voor het door [geïntimeerde] gevoerde verweer tegen het gevorderde onder (iii), inhoudende dat zij geen e-mails van haar werkadres heeft ‘geforward’ naar haar privé-mail, en dat [X] zelf toegang zou hebben tot de zakelijke e-mails van [geïntimeerde] . Dit alles doet niet af aan het feit dat sprake is van een rechtmatig belang en dat de bescheiden voldoende bepaald zijn. Voor zover [geïntimeerde] heeft betoogd dat [X] geen belang heeft bij afschrift van beslagen bescheiden na 4 december 2017 (publicatie artikel Quot e ) volgt het hof haar daarin niet. Hieraan ligt de onjuiste aanname van [geïntimeerde] ten grondslag dat de (enige) schade die [X] stelt te hebben geleden, verband houdt met de publicatie van het artikel in Quote. [X] heeft inzage/afschrift van de bescheiden nu juist nodig om zijn vordering tot vergoeding van schade die volgens hem het gevolg is van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] , nader te kunnen bepalen. Om dezelfde reden zal het verzoek van [geïntimeerde] tot anonimisering van persoonsgegevens worden verworpen.

3.16.

Het hof zal evenwel het onder 2.12 ten aanzien van de e-mails sub (iv) gevorderde afschrift van alle e-mails die in de periode vanaf 1 november 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden of ontvangen door enig e-mailadres van [geïntimeerde] en waar een specifiek in punt 3.5 van de inleidende dagvaarding (punt 3.8 van het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag) omschreven zoekterm in voorkomt, afwijzen als zijnde onvoldoende bepaald, behoudens voor zover het betreft de naam van [X] zelf, derhalve ‘ [X] ’ en/of ‘ [X] ’. Hetzelfde geldt voor het onder 2.12 ten aanzien van sms- en WhatsApp gesprekken sub (ii) gevorderde afschrift van alle sms- en WhatsApp gesprekken die in de periode vanaf 1 juli 2017 tot datum bewijsbeslag zijn verzonden of ontvangen van enig telefoonnummer van [geïntimeerde] en waar een specifiek in de inleidende dagvaarding (onder 3.5) c.q. in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag (onder 3.11) omschreven zoekterm in voorkomt: ook te dien aanzien zullen alleen de zoektermen ‘ [X] ’ en ‘ [X] ’ worden toegestaan, met dien verstande dat het alleen om sms-berichten en WhatsAppgesprekken gaat die zijn verzonden in de periode vanaf 1 juli 2017 tot en met maart 2018, en dus niet tot de datum van het bewijsbeslag (dat op 29 augustus 2019 is gelegd). [geïntimeerde] heeft erop gewezen dat het gebruik van zoektermen als “D”, “ [naam 17] ” en “B” tot een veel te ruime inzage/afschrift zou leiden, waarop [X] heeft gesteld dat dit niet het geval is wanneer wordt gezocht op de desbetreffende letters met daarachter een spatie. Het hof is van oordeel dat een dergelijke inzage neerkomt op een ‘fishing expedition’, terwijl voorts het inzageverzoek op dit punt niet voldoet aan de proportionaliteitseis. Ook de overige zoektermen, waaronder diverse voor- en achternamen en woorden als ‘oplichten’, ‘opgelicht’, ‘oplichter’ zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende specifiek aangezien die termen ook kunnen voorkomen in communicatie met [geïntimeerde] die niets van doen heeft met de door [X] gestelde tekortkoming dan wel onrechtmatige daad. Met de toewijzing van het overige deel van het exhibitieverzoek op grond van artikel 843a Rv wordt naar het oordeel van het hof voldoende tegemoet gekomen aan het bijzondere bewijsbelang dat [X] bij zijn incidentele vordering heeft. Voorts weegt het nadeel dat voor [geïntimeerde] is verbonden aan een dergelijke vergaande inbreuk op haar privacy wanneer - samengevat - inzage wordt gegeven in al haar privé e-mail-, sms- en WhatsApp-verkeer dat één van deze zoektermen c.q. zoekletters bevat, zwaarder dan de naar verwachting beperkte toegevoegde waarde die deze inzage heeft voor [X] . De stelling van [X] dat de inzage beperkt zou worden tot de in het verzoekschrift genoemde zoektermen - gesteld al dat het technisch mogelijk zou zijn om op ‘los staande’ letters te zoeken waarmee [X] en anderen bij hun voornaam worden aangeduid - neemt dat nadeel niet dan wel nauwelijks weg.

3.17.

Resumerend concludeert het hof dat de hierna toe te wijzen vordering tot afgifte aan de proportionaliteitseis voldoet, terwijl niet dan wel onvoldoende is gesteld of gebleken dat [X] andere middelen ten dienste staan om de desbetreffende informatie te vergaren. Dat een voorlopig getuigenverhoor dezelfde informatie kan opleveren, zoals [geïntimeerde] in punt 106 van haar conclusie in incident heeft gesteld, ligt in het geheel niet voor de hand. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] wordt in het kader van de behandeling van de incidentele vordering van [X] gepasseerd aangezien de inzageprocedure niet de aangewezen plaats is voor verdere bewijsverrichtingen. Daarvoor dient de hoofdzaak. De vordering van [X] tot het opleggen van een dwangsom zal slechts gedeeltelijk worden toegewezen, op na te melden wijze.

Uitvoerbaar bij voorraad?

3.18.

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (subsidiair) verzocht om een eventuele toewijzing van de incidentele vordering niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Nu grief I in principaal appel deels slaagt, dient het hof op grond van de devolutieve werking van het appel te beoordelen of de alsnog toe te wijzen incidentele vordering van [X] niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard dient te worden.

3.19.

Uitgangspunt te dezen is dat een uit te spreken veroordeling uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op een door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Hetgeen [geïntimeerde] ter onderbouwing van haar verzoek tot het achterwege laten van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft aangevoerd, namelijk dat het gaat om een onomkeerbare inbreuk op grondrechten, weegt onvoldoende op tegen het in hiervoor (in 3.11 en 3.15) omschreven belang van [X] om afschrift te verkrijgen van een deel van de beslagen bescheiden, waarbij de inbreuk op de bescherming van de persoonsgegevens van [geïntimeerde] niet verder gaat dan nodig is.

De kosten van het bewijsbeslag

3.20.

[X] heeft in het incident tevens gevorderd dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van het bewijsbeslag. Deze kosten kunnen echter niet in de inzageprocedure worden gevorderd maar in de hoofdzaak, als daarin blijkt dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd, toewijsbaar is (zie Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:273, rov. 3.8.2.). Het hof zal een beslissing over deze vordering dan ook aanhouden tot in de hoofdzaak.

Conclusie ten aanzien van het bestreden tussenvonnis

3.21.

Uit het feit dat grief I in principaal appel gedeeltelijk slaagt, volgt dat ook grief II in principaal appel voor zover deze de kostenveroordeling ten nadele van [X] betreft, slaagt, en dat het bestreden tussenvonnis niet in stand kan blijven. Aangezien het hof de incidentele vordering van [X] thans gedeeltelijk toewijst, ziet het hof aanleiding de proceskosten in het incident in eerste aanleg alsnog te compenseren. De beslissing omtrent de vordering van [appellanten] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen [appellanten] ter uitvoering van het bestreden tussenvonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan (te weten: de kosten van het incident, met nakosten), vermeerderd met rente, zal worden aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak, evenals de beslissing omtrent de vordering van [X] om [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van het bewijsbeslag.

Ten aanzien van het bestreden eindvonnis 3.22. Het voorgaande betekent dat grief V in principaal appel voor zover gericht tegen de beslissing in het eindvonnis (in reconventie) waarbij het bewijsbeslag is opgeheven, gedeeltelijk slaagt en dat in zoverre het eindvonnis niet in stand kan blijven. Het hof zal het verzoek tot opheffing van het bewijsbeslag gedeeltelijk afwijzen, op na te melden wijze. De behandeling van de overige grieven die gericht zijn tegen het eindvonnis, zal worden aangehouden.

4 4. Beslissing

Het hof:

I. vernietigt het bestreden tussenvonnis voor zover gewezen tussen [X] en [geïntimeerde] ,

en opnieuw rechtdoende:

II. veroordeelt [geïntimeerde] om binnen 24 uur na betekening van dit arrest schriftelijk toestemming te verlenen aan [bedrijf 3] en DigiJuris tot het verstrekken van afschriften aan [X] van de hierna omschreven beslagen bescheiden

E-mails: (1) die in de periode vanaf 1 september 2017 tot en met 30 november 2017 zijn verzonden van de aan [geïntimeerde] ten behoeve van haar werkzaamheden als personal assistant van [X] ter beschikking gestelde e-mailadressen naar enig e-mailadres van [geïntimeerde] ;(ii) die in de periode van 1 september 2017 tot en met maart 2018 door enig e-mailadres van [geïntimeerde] zijn verzonden of ontvangen aan/van de aan [appellanten] bekende e-mailadressen van [naam 3] , [naam 2] en [naam 22] ; (iii) die in de periode van 1 september 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden door enig e-mailadres van [geïntimeerde] en waarin e-mails die oorspronkelijk afkomstig zijn van de aan haar als personal assistant van [X] ter beschikking gestelde e-mailadressen aan enig ander e-mailadres zijn doorgestuurd;(iv) die in de periode vanaf 1 november 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden of ontvangen door enig e-mailadres van [geïntimeerde] en waarin de zoekterm ‘ [X] ’ en/of ‘ [X] ’ voorkomt;

sms-berichten/WhatsApp-berichten: (i) die in de periode van 1 september 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden of ontvangen door enig telefoonnummer van [geïntimeerde] aan/van de aan [X] bekende telefoonnummers van [naam 3] , [naam 2] en [naam 22] ;(ii) die in de periode vanaf 1 juli 2017 tot en met maart 2018 zijn verzonden of ontvangen van enig telefoonnummer van [geïntimeerde] en waarin de zoekterm ‘ [X] ’ en/of ‘ [X] ’ voorkomt.

III. veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere dag of deel daarvan dat [geïntimeerde] niet voldoet aan deze veroordeling, met een maximum van € 100.000,-;

IV. bepaalt dat indien [geïntimeerde] niet binnen drie dagen na betekening van dit arrest voldoet aan de veroordeling tot het verlenen van schriftelijke toestemming zoals hiervoor bedoeld, [X] conform artikel 3:299 BW gemachtigd is om [bedrijf 3] en DigiJuris te instrueren om afschriften van de beslagen bescheiden zoals hiervoor omschreven, aan hem te verstrekken;

V. wijst de incidentele vordering van [X] voor het overige af;

VI. compenseert de proceskosten in het incident;

VII. bekrachtigt het bestreden tussenvonnis voor het overige;

VIII. verklaart de veroordelingen onder II, III en IV uitvoerbaar bij voorraad;

IX. vernietigt het bestreden eindvonnis voor zover daarbij (onder 7.3) het bewijsbeslag is opgeheven ten aanzien van de bescheiden hierboven genoemd onder II,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

X. wijst af de vordering van [geïntimeerde] tot opheffing van het conservatoire bewijsbeslag voor zover dat betrekking heeft op de bescheiden hierboven genoemd onder II;

XI. houdt iedere verdere beslissing aan;

XII. verwijst voor het overige de zaak naar de rol van 25 april 2023 voor akte uitlating voort procederen.

Dit arrest is gewezen door mrs. T.S. Pieters, M .L.D. Akkaya en C.A.H. M . ten Dam, en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature