Uitspraak
beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.325.125/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 6 juli 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. HUIZENMIJ,
gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER,
advocaten: mrs. M.P.H. Sanders en J.S. Mennema, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. HUIZENMIJ,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER,
e n t e g e n
1 [A] ,
wonende te [....] ,
2. de stichting
[H] ,
gevestigd te [....] ,
3. [B],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaten: mr. J. Stikkelbroeck en mr. S. Knottnerus, kantoorhoudende te Amsterdam
e n t e g e n
4 [C] ,
wonende te [....] ,
5. [D],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat: mr. G.C. Endedijk, kantoorhoudende te Amsterdam,
e n t e g e n
6 [E] ,
wonende te [....] ,
7. [F],
wonende te [....] ,
8. [G],
wonende te [....] ,
9. de stichting
STICHTING ADMINISTRATIEKANTOOR TER CONTINUERING
HUIZENMAATSCHAPPIJ,
gevestigd te Amsterdam,
10. de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
LUTHERS DIAKONESSENHUIS FONDS,
gevestigd te Amsterdam,
BELANGHEBBENDEN.
Hierna zullen partijen als volgt worden aangeduid:
verzoekster tevens verweerster als Huizenmij;
belanghebbenden sub 1 t/m 3 ieder afzonderlijk als respectievelijk [A] , [H] en [B] ;
belanghebbenden sub 4 t/m 10 ieder afzonderlijk als respectievelijk [C] , [D] , [E] , [F] , [G] , de STAK en het LDF.
1 Het verloop van het geding
1.1
Huizenmij heeft bij op 31 maart 2023 ingekomen verzoekschrift de Ondernemingskamer verzocht, samengevat,
een onderzoek te bevelen naar het beleid en de gang van zaken van Huizenmij over de periode vanaf 1 januari 2021;
als onmiddellijke voorzieningen voor de duur van de procedure
a. primair te bepalen dat het stemrecht op de aandelen in Huizenmij uitsluitend kan worden uitgeoefend door een door de Ondernemingskamer aan te wijzen onafhankelijk beheerder, waarbij haar aandeelhouder (STAK) en haar certificaathouders toegang hebben tot haar algemene vergadering en daarin het vergaderrecht kunnen uitoefenen;
b. subsidiair te bepalen dat elk besluit van haar algemene vergadering nietig is, tenzij dit besluit schriftelijk is goedgekeurd door een door de Ondernemingskamer te benoemen onafhankelijk persoon.
1.2
[A] , [B] en [H] hebben bij op 4 mei 2023 per email ingekomen verweerschrift de Ondernemingskamer primair verzocht het verzoek af te wijzen en subsidiair, indien de Ondernemingskamer oordeelt dat het verzoek toewijsbaar zou zijn, het onderzoek uit te breiden naar kort gezegd:
- het beleid en de gang van zaken met betrekking tot het niet vaststellen van de jaarrekening 2021/2022 van Huizenmij en het in verzuim geraken van Huizenmij ten aanzien van haar grootste kredietovereenkomst,
- de belangenverstrengeling van [E] als bestuurder van Huizenmij en de wijze waarop hij bij het bepalen van haar beleid zijn persoonlijke belangen laat prevaleren boven de zakelijke belangen van Huizenmij;
- de wijze waarop [E] als bestuurder tracht de certificaathouders hun statutaire zeggenschap in STAK te ontnemen, onder meer door juridische procedures van derden tegen certificaathouders te financieren;
- de manier waarop een en ander een bedreiging vormt voor de continuïteit van Huizenmij.
Voor het geval een onmiddellijke voorziening wordt getroffen, verzoeken zij te bepalen dat (a) het stemrecht op de aandelen primair alleen kan worden uitgeoefend door [A] en subsidiair alleen door een ervaren nalatenschapsmediator en (b) [E] voor de duur van het geding wordt geschorst als bestuurder, dan wel dat naast hem door de Ondernemingskamer een bestuurder wordt benoemd met doorslaggevende stem.
1.3[C] en [D] hebben bij verweerschrift van 4 mei 2023 de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van Huizenmij toe te wijzen. Zij steunen wat Huizenmij aanvoert.
1.4
Op 4 mei 2023 heeft Huizenmij de Ondernemingskamer verzocht om bij wijze van onmiddellijke voorziening bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat alle besluitvorming van de algemene vergadering van aandeelhouders van Huizenmij wordt verboden totdat de Ondernemingskamer uitspraak heeft gedaan op de onder 1.1 omschreven verzoeken.
1.5
De verzoeken zijn behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 25 mei 2023. De advocaten hebben ter zitting de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen. Huizenmij en verweerders hebben van tevoren nadere producties toegestuurd en hebben die in het geding gebracht. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.
1.6
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de Ondernemingskamer de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen de mogelijkheid van een minnelijke regeling te onderzoeken. Op 31 mei 2023 hebben de advocaten bericht dat zij geen minnelijke regeling hebben bereikt en de Ondernemingskamer verzocht een beschikking te geven.
2 Inleiding en feiten
2.1
Deze zaak gaat over Huizenmij, een vastgoedonderneming die aan het eind van de 19e eeuw is opgericht door de families [I] en [J] , die ieder de helft van de aandelen in de vennootschap hielden. De aandelen zijn in 2002 gecertificeerd en overgedragen aan de STAK. Beide staken zijn gelijk vertegenwoordigd in het bestuur van de STAK, dat wordt geleid door [D] als onafhankelijk bestuurder. In de STAK vindt feitelijk ook de algemene vergadering van Huizenmij plaats. Het belang van de familie [I] is inmiddels overgegaan op een stichting, maar de familie [J] is nog betrokken bij de vennootschap. Na het overlijden van haar pater familias in oktober 2021, moet de familie [J] een fors bedrag aan successierechten betalen. Omdat haar daarvoor de liquide middelen ontbreken, is het idee opgekomen dat Huizenmij aan de familie een superdividend uitkeert en [H] (die geen behoefte heeft aan een uitkering van superdividend) via langjarig preferent dividend gecompenseerd zal worden. Door spanningen in de familie [J] is de besluitvorming rond het superdividend geblokkeerd, terwijl de tijd dringt.
2.2
[A] is de weduwe van de op 18 oktober 2021 overleden [K] en de executeur en afwikkelingsbewindvoerder van zijn nalatenschap. Zij is de moeder van de tweeling [B] en [E] . Zij bewoont een landgoed van de familie in de provincie Utrecht. [B] houdt zich bezig met het beheer van dit landgoed.
2.3
Bij de oprichting in 1891 is in Huizenmij een deel van het vermogen van de families [I] en [J] ondergebracht. Huizenmij beheert vanouds een vastgoedportefeuille, hoofdzakelijk bestaande uit verhuurde woningen, met een balanswaarde van circa 50 miljoen euro op 30 april 2022. Sinds enige jaren houdt Huizenmij zich ook bezig met projectontwikkeling. De vennootschap heeft vijf werknemers. [E] is de bestuurder van Huizenmij. Hij ontvangt daarvoor een salaris van de vennootschap.
2.4
De aandelen van Huizenmij waren gelijk verdeeld tussen wijlen [L] en [K] In 2002 hebben zij de aandelen gecertificeerd via de daartoe opgerichte STAK. Het statutaire doel van de STAK is het verzekeren van de continuïteit van Huizenmij als gezamenlijk familievermogen. Wijlen [L] en [K] waren bestuurders van de STAK. Daarnaast waren zij beiden bestuurders van Huizenmij en van [H] .
2.5
Volgens de (huidige) statuten van de STAK (artikel 1 2 ) bestaat het bestuur uit één of twee bestuurders A en één of twee bestuurders B en één bestuurder C. Volgens artikel 12 lid 2 onder a kunnen tot bestuurder A uitsluitend worden benoemd personen die (i) gelieerd zijn aan de familie [I] of (ii) zijn aangewezen door de bestuurders A en B tezamen, dan wel (iii) bestuurder zijn van een entiteit die tenminste 50% van de uitgegeven certificaten van aandelen in Huizenmij houdt (in casu [H] ). Volgens artikel 12 lid 2 onder b kunnen uitsluitend tot bestuurders B worden benoemd leden van de familie [J] . Op grond van artikel 12 onder c moet een bestuurder C kort gezegd een onafhankelijke derde zijn met kennis van zaken. In lid 4 van artikel 12 van de statuten staat dat de opvolging van bestuursleden door het bestuur zelf wordt geregeld door middel van coöptatie. Ingevolge artikel 13 lid 2 onder a heeft iedere bestuurder A, B of C twee stemmen, met dien verstande dat indien er twee bestuurders A of B zijn, die bestuurders ieder één stem hebben. In artikel 16 van de statuten staat dat een bestuurder defungeert als hij niet meer voldoet aan de aan die betrokken bestuurder gestelde voorwaarden als bedoeld in artikel 12, lid 2, letters a, ben c (de vereisten voor het zijn van bestuurder A, B, of C).
2.6
In artikel 13 van de statuten van de STAK is in lid 2 onder b bepaald dat in het bestuur besluiten worden genomen met een volstrekte meerderheid van stemmen, voor zover de statuten geen grotere meerderheid voorschrijven. In lid 8 is opgesomd welke besluiten moeten worden genomen met algemene stemmen. Verder bepaalt lid 2 onder c dat het bestuur ter vergadering alleen dan geldige besluiten kan nemen indien de meerderheid van de in functie zijnde bestuursleden ter vergadering aanwezig is of met een volmacht is vertegenwoordigd. In artikel 15 van de statuten is bepaald dat de STAK wordt vertegenwoordigd door het gezamenlijk handelen van de bestuurders.
2.7
Samen met het bestuur van Huizenmij draagt het bestuur van de STAK zorg voor de organisatie van de algemene vergadering van Huizenmij. Daarin hebben naast de aandeelhouders ook de certificaathouders vergaderrecht, zo volgt uit artikel 13 lid 1 van de statuten van Huizenmij. Ingevolge het bepaalde in artikel 18 van de statuten van Huizenmij hebben certificaathouders evenwel geen stemrecht, dat komt slechts toe aan de houders van aandelen.
2.8
De algemene vergadering van Huizenmij en de bestuursvergadering van de STAK werden doorgaans in één vergadering gecombineerd.
2.9
De STAK heeft 3.200 certificaten uitgegeven.
2.10
[K] wilde dat zijn zoons het beheer van Huizenmij zouden overnemen. [E] is sinds 2009 bestuurder van Huizenmij en [B] werd daarvan adviseur. In het kader van die beoogde opvolging heeft [K] bij leven een zogenoemde proefschenking aan ieder van zijn zoons gedaan en hen elk twee certificaten geschonken. De overige 1.596 certificaten maakten deel uit van de huwelijksgemeenschap met zijn echtgenote.
2.11
[L] is in 2013 overleden. Hij heeft zijn certificaten niet nagelaten aan zijn nageslacht. Hij heeft al zijn 1.600 certificaten tussen 2006 en 2011 geschonken aan [H] . [H] is in 1913 opgericht en heeft een charitatieve doelstelling. Zij heeft krachtens haar statuten een commissaris vanuit het LDF.
2.12
In 2017 heeft [K] zijn beide zoons voorgedragen als bestuurder van de STAK, waarna zij als zodanig zijn benoemd. In 2017 is [B] zijn vader opgevolgd als bestuurder van [H] .
2.13
In een testament van 31 augustus 2017 heeft [K] bepaald dat zijn echtgenote executeur-afwikkelingsbewindvoerder zou worden, in welke hoedanigheid zij het exclusieve recht kreeg te bepalen hoeveel certificaten in de erfboedel zouden vallen en hoeveel in de huwelijksgemeenschap.
2.14
De relatie tussen [E] en [B] is al jaren niet goed.
2.15
Vanaf het najaar van 2021 is de situatie binnen de besturen van de diverse entiteiten verder onder druk komen te staan. Op dat moment bestond het STAK-bestuur uit [E] (eerste bestuurder B), [B] (tweede bestuurder B), [C] (bestuurder A met twee stemmen) en [D] (bestuurder C). De spanningen tussen de broers waren hoog opgelopen. Beide broers hebben onafhankelijk van elkaar kenbaar gemaakt dat de situatie niet langer houdbaar was en dat zij uit het bestuur van de STAK wilden vertrekken. In augustus en september 2021 is erover gesproken dat beide broers zouden terugtreden. Tijdens een vergadering op 5 oktober 2021 is daarover gestemd, hoewel [B] toen zei niet te willen aftreden zolang niet een andere vertegenwoordiger van de familie zijn plaats in het bestuur zou innemen. Het besluit tot aftreden van zowel [B] als [E] is aangenomen onder protest van [B] .
2.16
Vervolgens heeft [A] op 14 oktober 2021 als bestuurder B (met twee stemmen) namens de familie [J] zitting genomen in het bestuur van de STAK. Als tweede bestuurder A werd toen [F] benoemd. Deze benoemingen zijn bekrachtigd in de vergadering van het STAK bestuur van 8 december 2021.
2.17
Het vijfkoppige bestuur van [H] bestond in het najaar van 2021 uit [F] , [B] , [C] en zijn zoon [O] en zijn neef [N] . Het commissariaat van LDF wordt feitelijk uitgeoefend door haar bestuurslid [M] .
2.18
Op 18 oktober 2021 is [K] overleden. De aan hem toebehorende certificaten in de STAK vallen in de nog onverdeelde gemeenschap met zijn echtgenote. Op grond van het onder 2.13 bedoelde testament heeft [A] als executeur-afwikkelingsbewindvoerder thans de bevoegdheid de certificaten in de nalatenschap te verdelen tussen de erfboedel en de huwelijksgemeenschap, heeft zij daarvan het vruchtgebruik en oefent zij alle rechten uit over die certificaten.
2.19
De familie [J] heeft onvoldoende liquide middelen om de successierechten, bestaande uit erfbelasting en inkomstenbelasting, te betalen. Het geld daarvoor zal - in ieder geval deels - moeten worden vrijgemaakt in Huizenmij. Het idee is om aan de familie [J] een superdividend uit te keren. In beginsel zou eenzelfde bedrag dan ook aan [H] uitgekeerd moeten worden. [H] heeft daaraan echter geen behoefte. Daarop is (in de loop van 2022) het plan opgekomen de aandelen te verletteren, om vervolgens alleen het superdividend uit te keren op de aandelen waarvan de familie [J] de certificaten houdt. In de daaropvolgende jaren zou [H] dan via preferente dividenduitkeringen gecompenseerd kunnen worden. Het bestuur van [H] is in beginsel bereid hieraan mee te werken.
2.20
Op 15 maart 2022 (voortgezet op 28 maart 2022) en 24 juni 2022 hebben algemene vergaderingen van Huizenmij plaatsgevonden. Op de eerste vergadering was [A] aanwezig, evenals [E] . Zij heeft toen gezegd 'zich er niet thuis te voelen', onder meer omdat haar beide zoons uit het bestuur van de STAK waren gestemd. Op de tweede algemene vergadering was [A] als enige bestuurslid afwezig. [E] en [B] hebben wel deelgenomen aan die vergadering. In die vergadering is de erfopvolging aan de orde geweest, zo blijkt uit de van die vergadering opgemaakte notulen.
2.21
Met ingang van 1 juni 2022 is [N] afgetreden als bestuurder van [H] . [F] en [B] hebben op de eerstvolgende bestuursvergadering [G] voorgedragen, waarna hij op 23 augustus 2022 is benoemd als bestuurder van [H] .
2.22
[F] heeft op 24 augustus 2022 aan de STAK geschreven dat in de bestuursvergadering van [H] op 24 augustus 2022 unaniem was besloten dat zij en [C] zouden terugtreden uit het bestuur van de STAK en vervangen zouden worden door [G] .
2.23
Op 25 augustus 2022 zijn de statuten van [H] gewijzigd, waarbij er onder meer kwaliteitseisen voor bestuurders (zoals een leeftijdseis van 72 jaar) en een maximale zittingsduur zijn geïntroduceerd. Ook zijn de ontslagvereisten vereenvoudigd; waar voorheen unanimiteit van de overige bestuursleden was vereist, volstond voortaan een twee-derde meerderheid van de overige bestuurders voor ontslag.
2.24
[D] heeft in een e-mail van 26 augustus 2022 gereageerd op de hiervoor bedoelde e-mail van [F] van 24 augustus 2022. Hij heeft haar laten weten dat [H] niet zelf kan bepalen wie er namens haar in het bestuur van de STAK zit omdat de bestuursopvolging krachtens de statuten via coöptatie plaatsvindt. Ook laat [D] weten dat hij van [C] inmiddels heeft begrepen dat deze niet van plan is terug te treden uit het STAK-bestuur.
2.25
In september 2022 zijn er enkele bestuursvergaderingen van [H] geweest om de situatie in het bestuur te bespreken. Op een vergadering van 26 september 2022 is eerst [O] en vervolgens, nadat de overige bestuursleden het vertrouwen in hem hadden opgezegd, [C] teruggetreden als bestuurder.
2.26
Vervolgens ontstond er een discussie over het bestuur van de STAK. Partijen zijn het erover eens dat [F] bestuurder A is, met één stem, [A] bestuurder B met twee stemmen, en [D] bestuurder C met twee stemmen. Volgens verweerders is [C] , na zijn aftreden als bestuurder van [H] , automatisch ook gedefungeerd als bestuurder A van de STAK, zodat [H] [G] kan voordragen als opvolger van [C] . Ook stellen verweerders dat [D] zichzelf eind 2022 ten onrechte als voorzitter van het STAK-bestuur heeft ingeschreven, waarmee hem de doorslaggevende stem zou toekomen, terwijl hij al jaren als secretaris stond ingeschreven. Huizenmij, [C] en [D] stellen daar tegenover dat [C] niet als bestuurder van [H] als bedoeld in artikel 12 lid 2 sub a onder iii (zie 2.5) is benoemd in het bestuur van de STAK, maar door beide oprichters als bestuurders A en B tezamen zoals bedoeld in artikel 12, lid 2 sub a onder ii, van de statuten van de STAK. Daardoor zou zijn bestuurderschap van de STAK niet automatisch zijn geëindigd met zijn aftreden als bestuurder van [H] . Zij stellen voorts dat het bestuur van de STAK via coöptatie door het zittende bestuur wordt benoemd, zodat [H] geen nieuwe bestuursleden van de STAK kan aanwijzen.
2.27
Op 23 september 2022 was de jaarlijkse algemene vergadering van Huizenmij gepland, waar onder meer de vaststelling van de jaarrekening 2021/2022, de decharge van het bestuur, de resultaatsbestemming, het superdividend en de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) op de agenda stonden. Omdat [A] en [F] daar niet verschenen en zij ook geen volmacht hadden afgegeven, kon de STAK op grond van artikel 15 van zijn statuten op de algemene vergadering van Huizenmij niet vertegenwoordigd worden en konden geen besluiten worden genomen. Daarop is een volgende algemene vergadering gepland op 12 oktober 2022, met nagenoeg dezelfde agenda. Ook toen zijn [A] en [F] niet verschenen en hebben zij geen volmacht afgegeven, waardoor opnieuw geen besluitvorming kon plaatsvinden.
2.28
Bij brief van 12 oktober 2022 heeft de advocaat van [H] aan [D] als de voorzitter van de STAK kort gezegd kenbaar gemaakt dat volgens het bestuur van de stichting [C] niet langer kan optreden als bestuurder van de STAK en hem verzocht ervoor zorg te dragen dat [C] voor de volgende bestuursvergadering op 27 oktober 2022 zou zijn uitgeschreven als bestuurder van de STAK.
2.29
Bij brief van 24 oktober 2022 heeft mr. Endedijk namens [C] en [D] aan de advocaat van [H] uiteengezet waarom zij van mening zijn dat [H] niet kan bepalen wie namens haar in het bestuur van de STAK zit, waarom [C] met het opgeven van zijn bestuurslidmaatschap bij [H] niet ook is gedefungeerd als bestuurder van de STAK en dat geen gehoor zal worden gegeven aan haar verzoek.
2.30
Dezelfde dag, 24 oktober 2024, heeft mr. Sanders namens Huizenmij aan de STAK geschreven dat besluitvorming in de algemene vergadering niet mogelijk is doordat [A] en [F] niet op de vergaderingen verschijnen. Hierdoor kan de STAK niet vertegenwoordigd worden en kan er dus ook geen besluit worden genomen over het superdividend, hoewel dit voor de familie [J] wel nodig lijkt. Een deel van de familie [J] lijk er volgens mr. Sanders op aan te sturen de besluitvorming in de STAK naar zich toe te trekken via een machtsovername bij [H] . De STAK wordt samengevat gevraagd:
- uiterlijk op 4 november 2022 te besluiten over (a) de vaststelling van de jaarrekening 2021/2022, (b) de decharge van het bestuur van Huizenmij over het boekjaar 2021/2022 en (c) de dividenduitkering;
- zich voor het overige te onthouden van het uitoefenen van aandeelhoudersrechten ter zake van Huizenmij totdat objectief kan worden vastgesteld dat de bestuurssamenstelling van de STAK geen onderwerp meer is van geschil;
- voor zover een deel van de certificaathouders aanspraak wil maken op een superdividend, daartoe met een concreet voorstel te komen.
2.31
De STAK, [F] en [A] hebben hier niet op gereageerd. Alleen [D] en [C] hebben laten weten dat er voorlopig niet tot besluitvorming zal kunnen worden overgegaan.
2.32
Ook op de bestuursvergadering van de STAK op 27 oktober 2022 zijn [A] en [F] niet verschenen.
2.33
Op 21 november 2022 heeft [A] per e-mail [E] , [B] , [D] , [G] , [F] , [M] en [C] bijeengeroepen voor een overleg op 28 november 2022 op haar landgoed, voor te zitten door [M] . Naar aanleiding van deze mail is een mediationtraject in gang gezet, dat echter niet tot een oplossing heeft geleid.
2.34
Inmiddels was van de zijde van [A] en [F] kenbaar gemaakt dat zij op zichzelf geen bezwaar hadden tegen de vaststelling van de jaarrekening 2021/2022, maar dat er vragen waren over de dividenduitkering, meer in het bijzonder of het de bedoeling was dat daarop verrekeningen zouden plaatsvinden. Toen eind oktober 2022 de lucht daarover was geklaard, hebben zij kenbaar gemaakt dat de jaarrekening 2021/2022 ook schriftelijk buiten vergadering zou kunnen worden vastgesteld. Daaraan is geen uitvoering gegeven. In februari 2023 maakte de tussenpersoon van Huizenmij kenbaar dat de bank zich op het standpunt zou kunnen stellen dat er sinds oktober 2022 sprake was van een verzuim onder de financiering omdat de jaarrekening 2021/2022 niet was vastgesteld. Daarop is de jaarrekening 2021/2022 door de algemene vergadering van Huizenmij alsnog schriftelijk buiten vergadering vastgesteld.
2.35
In een notitie met de titel 'Verlettering (certificaten van) aandelen in B.V. Huizenmij' van 25 januari 2023 heeft Arcagna - de fiscaal adviseur van de familie in het kader van de (fiscale afwikkeling van de) nalatenschap - aan het bestuur van de STAK uiteengezet hoe de uitkering van het superdividend aan alleen de familie [J] via verlettering van de (certificaten van) aandelen vorm kan worden gegeven, waarbij aan de familie [J] - bijvoorbeeld - certificaten van aandelen A worden uitgegeven en aan [H] certificaten van aandelen B waarna op de aandelen A het superdividend zou kunnen worden uitgekeerd en aan de aandelen B een langjarig preferent dividend zou kunnen worden toegekend om de verhoudingen weer gelijk te trekken. Arcagna heeft er verder op gewezen dat de aangifte erfbelasting uiterlijk 1 april 2023 moet zijn ingediend.
2.36
De erven [J] hebben op 3 februari 2023 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Belastingdienst, onder meer over de successierechten, die - mits er een beroep kan worden gedaan op de BOR - tezamen een bedrag van ruim 7 miljoen euro zullen belopen. Op het belastingvoordeel dat de BOR oplevert, kan alleen een beroep worden gedaan als in Huizenmij méér plaatsvindt dan alleen het beheer van vastgoed, zoals bijvoorbeeld projectontwikkeling. Om die reden is Huizenmij zich sinds een aantal jaren ook op projectontwikkeling gaan richten. Om in aanmerking te kunnen komen voor toepassing van de regeling, dient de onderneming bovendien daarna nog tenminste vijf jaar te blijven bestaan.
2.37
Bij verzoekschrift van 31 maart 2023 hebben [C] en [D] de rechtbank Amsterdam verzocht op de voet van artikel 2:298 BW [A] en [F] bij wijze van voorlopige voorziening onmiddellijk te schorsen als bestuurders van de STAK en hen vervolgens bij beschikking ten gronde te ontslaan althans hen te schorsen als bestuurders.
2.38
Bij verzoekschrift van 28 april 2023 hebben [C] en [D] de rechtbank Amsterdam verzocht op de voet van artikel 2:298 BW [B] , [F] en [G] bij wijze van voorlopige voorziening onmiddellijk te schorsen als bestuurders van [H] , met benoeming van tijdelijke bestuurders of een bestuurder met doorslaggevende stem en hen vervolgens bij beschikking ten gronde te ontslaan althans hen te schorsen als bestuurders.
2.39
Bij dagvaarding van 1 mei 2023 hebben [H] en [A] de STAK, [C] en [D] en Huizenmij in kort geding gedagvaard en gevorderd dat [C] en [D] (tijdelijk) worden geschorst als bestuurders van de STAK, [G] (tijdelijk) wordt benoemd tot bestuurder A van de STAK namens [H] en (tijdelijk) wordt benoemd als secretaris, een derde wordt benoemd als (tijdelijk) onafhankelijk bestuurder C en [A] tot (tijdelijk) voorzitter. Die vorderingen zijn bij vonnis van 23 mei 2023 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam afgewezen.
2.40
Bij e-mail van 19 mei 2023 heeft [F] aan het bestuur van de STAK bekend gemaakt dat zij diezelfde dag vrijwillig aftreedt als bestuurder van [H] en "daarmede ook als bestuurder van de STAK".
2.41
De onder 2.37 en 2.38 bedoelde verzoeken tot kort gezegd ontslag van [A] en [F] en tot ontslag van het bestuur van [H] zijn behandeld ter zitting van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2023. Na afloop van de zitting is de zaak aangehouden voor schikkingsonderhandelingen, die evenwel niet tot een vergelijk hebben geleid.
2.42
Vanaf juni 2023 moet er rekening mee worden gehouden dat er door de familie [J] betalingen aan de fiscus moeten worden gedaan in verband met de successierechten.
3 De gronden van de beslissing
3.1
Huizenmij heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er gegronde redenen zijn voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Huizenmij en dat de toestand van de vennootschap nodig maakt dat onmiddellijke voorzieningen worden getroffen. Als toelichting heeft Huizenmij – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
[A] en [B] hebben zich tegen [E] en de bestuurders van de STAK gekeerd en zij weigeren mee te werken aan de besluitvorming in de algemene vergadering van Huizenmij. Als gevolg daarvan is een impasse ontstaan in de algemene vergadering van Huizenmij, waardoor geen overleg met het bestuur meer plaatsvindt, de jaarrekeningen niet (tijdig) kunnen worden vastgesteld en ook de voor de familie [J] in verband met de erfbelasting noodzakelijke besluitvorming over het uit te keren superdividend niet plaatsvindt. Partijen slagen er niet in die impasse te doorbreken en daarover worden inmiddels al diverse rechtszaken gevoerd. Het belang van Huizenmij en haar certificaathouders wordt daardoor geschaad. Ingrijpen door de Ondernemingskamer is vereist.
3.2
[C] en [D] ondersteunen de stellingen en het verzoek van Huizenmij.
3.3
[H] , [A] en [B] onderschrijven dat sprake is van een impasse in de besluitvorming binnen de algemene vergadering van Huizenmij. Zij menen evenwel dat de oorzaak daarvan is gelegen in de onbehoorlijke wijze waarop [C] en [D] hebben bewerkstelligd dat [B] is teruggetreden als bestuurder van de STAK waardoor de familie [J] zelfs helemaal niet meer werd vertegenwoordigd in het bestuur. [C] weigert in te zien dat hij met het einde van zijn bestuurderschap bij [H] ook als bestuurder van de STAK is gedefungeerd en hij dient ook overigens terug te treden als bestuurder van de STAK nu hij niet langer het vertrouwen van [H] geniet. In [D] bestaat, gelet op hele gang van zaken, ook geen vertrouwen meer. Verder menen zij dat [E] zijn taken als bestuurder van Huizenmij niet naar behoren vervult. In dat verband wijzen zij op het feit dat de jaarrekening 2021 niet tijdig is vastgesteld waardoor de bank zich mogelijk op een event of default onder de aan Huizenmij verstrekte financiering had kunnen beroepen. De onderneming is hiermee onnodig in gevaar gebracht. Onder leiding van [E] stuurt Huizenmij aan op een juridisch conflict. Die strijd wordt ten onrechte door Huizenmij gefinancierd, ook voor derden. Om deze redenen wensen zij ook dat als de Ondernemingskamer het verzoek van Huizenmij niet afwijst, in ieder geval [A] althans een onafhankelijke derde, niet zijnde [D] , het volledige stemrecht op de aandelen krijgt en dat [E] wordt geschorst als bestuurder van Huizenmij, althans dat naast hem een bestuurder met doorslaggevende stem wordt benoemd.
3.4
De Ondernemingskamer stelt voorop dat de STAK geen onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 2:344, aanhef en onder b, BW en het enqu êterecht dus niet op de STAK van toepassing is. Voor zover het verzoek betrekking heeft op het beleid en de gang van zaken van de STAK en dan met name op de wijze waarop het bestuur van de STAK is of zou moeten zijn samengesteld, stuit het daarop af. Een en ander is inmiddels ook al onderwerp van een bij de rechtbank Amsterdam aanhangig gemaakte procedure en daarop zal in die procedure worden beslist.
3.5
Partijen zijn het er over eens dat sprake is van een impasse in de besluitvorming in de algemene vergadering van Huizenmij. Hoewel partijen van mening verschillen over de vraag aan wie dat te wijten is, zijn zij het er over eens dat die impasse inmiddels ook een negatieve uitwerking heeft op het beleid en de gang van zaken van Huizenmij. De Ondernemingskamer onderschrijft dat. Huizenmij heeft in de kern tot doel het door de families [J] en [I] bijeengevoegde en in vastgoed belegde vermogen te beheren ten behoeve van die families en de door hen aangewezen goede doelen. Het ligt in de rede dat de Huizenmij vanuit die gedachte ook de nodige zorgvuldigheid betracht ten aanzien van de belangen van haar certificaathouders, te weten de erven [J] en [H] . Partijen zijn het erover eens dat daarbij hoort dat Huizenmij de familie [J] in staat stelt aan de verschuldigde erfbelastingen te voldoen en dat daartoe de uitkering van een superdividend de aangewezen weg is. [H] kan zich daar onder voorwaarden ook mee verenigen. Desondanks slagen partijen er niet in om tot de daarvoor benodigde besluitvorming in de algemene vergadering van Huizenmij te komen omdat het bestuur van de STAK onderling zodanig verdeeld is dat een gezamenlijke vertegenwoordiging van de STAK in de algemene vergadering van Huizenmij niet mogelijk blijkt. Ook overigens is de impasse in de algemene vergadering van Huizenmij bezwaarlijk voor de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Huizenmij staat voor ingrijpende beslissingen omtrent het beheer van het door haar gehouden vastgoed, de inrichting en voortzetting van haar ontwikkelingsactiviteiten en de wijze waarop de benodigde gelden voor de uitkering van het superdividend kunnen worden vrijgemaakt. Dit vergt constructief inhoudelijk overleg met haar aandeelhouder en certificaathouders, dat nu niet plaatsvindt. Dit alles levert een gegronde reden op om te twijfelen aan een juist beleid en een juiste gang van zaken van Huizenmij.
3.6
Anders dan [H] , [A] en [B] betogen, bestaat die twijfel niet ten aanzien van de wijze waarop [E] zijn taken als bestuurder van Huizenmij vervult. Behalve het niet tijdig vaststellen van de jaarrekening 2021 hebben zij in dat verband ook geen concrete bezwaren aangevoerd. Dat de jaarrekening 2021 niet tijdig is vastgesteld was het gevolg van de tussen partijen bestaande onmin en het als gevolg daarvan ontstane – soms ook wat kinderachtige – gebrek aan communicatie tussen hen. Op het moment dat bleek dat de bank zich mogelijk op een event of default zou kunnen beroepen is het probleem voortvarend opgepakt en opgelost. Een en ander heeft ook niet tot voor Huizenmij nadelige gevolgen geleid. Dat (de bestuurders van) Huizenmij en de STAK zich in deze en andere procedures laten bijstaan door een advocaat en dat daar kosten mee gemoeid zijn ligt voor de hand. Gegronde redenen voor twijfel aan een juist beleid en een juiste gang van zaken levert dat niet op.
3.7
De Ondernemingskamer zal een onderzoek gelasten naar het beleid en de gang van zaken van Huizenmij zoals hiervoor onder 3.5 omschreven en wel vanaf 1 januari 2021. De Ondernemingskamer zal de aanwijzing van een onderzoeker vooralsnog aanhouden opdat kan worden bezien of reeds door de hierna te vermelden te treffen onmiddellijke voorziening een oplossing van het geschil kan worden bereikt. Ieder van partijen of de door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder kan op elk moment de Ondernemingskamer verzoeken de onderzoeker aan te wijzen.
3.8
De Ondernemingskamer acht het met het oog op de toestand in de algemene vergadering van Huizenmij noodzakelijk om bij wijze van onmiddellijke voorziening de aandelen in Huizenmij ten titel van beheer aan een door de Ondernemingskamer te benoemen beheerder over te dragen, vooralsnog voor de duur van het geding.
3.9
De te benoemen beheerder van aandelen mag het uitdrukkelijk tot zijn/haar taak rekenen te bezien of een minnelijke regeling tussen partijen kan worden bereikt.
3.10
Voor het treffen van andere onmiddellijke voorzieningen ziet de Ondernemingskamer vooralsnog geen aanleiding.
3.11
De Ondernemingskamer zal de kosten van het onderzoek en de te benoemen beheerder voor rekening brengen van Huizenmij. De Ondernemingskamer zal het bedrag dat het onderzoek maximaal mag kosten niet meteen vaststellen. Indien het komt tot aanwijzing van een onderzoeker, zal de Ondernemingskamer de onderzoeker vragen om binnen zes weken een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen. De Ondernemingskamer zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over die begroting en vervolgens het onderzoeksbudget vaststellen.
3.12
De Ondernemingskamer ziet ten slotte aanleiding te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
4 De beslissing
De Ondernemingskamer:
beveelt een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van B.V. Huizenmij over de periode vanaf 1 januari 2021;
benoemt een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon om het onderzoek te verrichten;
houdt in verband met het bepaalde in 3.7 en 3.11 de vaststelling van het onderzoeksbudget aan en verzoekt de onderzoeker binnen zes weken na de beschikking waarbij hij als onderzoeker wordt aangewezen een plan van aanpak en een begroting van de kosten van het onderzoek te maken en deze aan de Ondernemingskamer toe te sturen;
bepaalt dat de kosten van het onderzoek ten laste komen van B.V. Huizenmij en dat zij voor de betaling daarvan ten genoegen van de onderzoeker voor het begin van zijn/haar werkzaamheden zekerheid moet stellen;
benoemt mr. M.A.M. Vaessen tot raadsheer-commissaris, zoals bedoeld in artikel 2:350 lid 4 BW ;
bepaalt bij wijze van onmiddellijke voorziening en vooralsnog voor de duur van het geding dat alle aandelen in B.V. Huizenmij met ingang van heden ten titel van beheer zijn overgedragen aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon;
bepaalt dat het salaris en de kosten van de beheerder van aandelen voor rekening komen van B.V. Huizenmij en bepaalt dat B.V. Huizenmij voor de betaling daarvan ten genoegen van de beheerder zekerheid dient te stellen vóór de aanvang van zijn/haar werkzaamheden;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. J.M. de Jongh, mr. M.A.M. Vaessen, raadsheren, en drs. A.G. Thomassen RT REP en dr. M.J.R. Broekema RV, raden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Prins, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. A.W.H. Vink op 6 juli 2023.