U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

rekestenprocedure hoger beroep, gronden van billijkheid om over te gaan tot vergoeding gelet op het toetsingskader van het hof Amsterdam, inconsistenties in verklaringen niet van zodanige aard dat die aan een vergoeding in de weg staan

Uitspraak



beschikking

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling strafrecht

rekestnummer: 000800-21 (530 Sv) en 000801-21 (533 Sv)

parketnummer in eerste aanleg: 15-047703-19

Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 25 januari 2021 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats],

domicilie kiezende ten kantore van zijn advocaat, mr. B. Roodveldt,

Westzijde 154, 1506 EK Zaandam.

1 Procesverloop

Het hoger beroep is op 3 februari 2021 ingesteld namens de verzoeker (hierna: de appellant).

Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 14 december 2021 de advocaat-generaal ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. De appellant en zijn advocaat zijn niet in raadkamer verschenen.

2 Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:

schade die de appellant stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 3.620,00;

kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00.

3 Beoordeling

Het hoger beroep is tijdig ingesteld.

Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.

De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, te weten een sepot op de grond ‘onvoldoende bewijs’).

Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Ad a

De rechtbank heeft de verzochte vergoeding ex artikel 533 Sv afgewezen en dit als volgt gemotiveerd:

“Uit de zich bij de stukken bevindende sepotbeslissing van de officier van justitie van 20 maart 2020 blijkt dat verzoeker niet wordt vervolgd omdat het onderzoek van de politie onvoldoende wettig en overtuigend bewijs heeft opgeleverd dat hij het feit heeft (mede) gepleegd.

De zaak betreft een verdenking van het medeplegen van een woningoverval op 22 februari 2019 te Haarlem.

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de onderliggende stukken van de strafzaak er in het onderhavige geval geen sprake is van een zaak die onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Daartoe is het volgende redengevend.

Verdachte is bij de politie in beeld gekomen, omdat zijn DNA zat op de pizzadoos die is gebruikt bij de overval op een woning. Op de camerabeelden van de pizzeria is verdachte herkenbaar in beeld: hij bestelt de pizza, wacht daar zo’n 15 minuten op en gaat met de pizza de zaak uit. Vlak daarna wordt in de nabijheid van de pizzeria de woningoverval gepleegd.

Verdachte heeft wisselende en soms tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de vraag of hij

de daders kent en welke rol hij in het geheel heeft gespeeld.

Het signalement van verdachte kan passen in het signalement van de daders. Maar geen van de getuigen kan heel precies aangeven hoe de daders precies gekleed waren en fotoconfrontaties hebben tot niets geleid. Daarom is er uiteindelijk geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte daadwerkelijk één van de daders was. Maar hij laat duidelijk niet het achterste van zijn tong zien en is ofwel zelf een van de daders of kent de daders en wil daar geen openheid over geven naar de politie. Zijn leugenachtige en wisselende verklaringen hebben de verdenking tegen hem in stand gehouden.

Gelet op voormelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verzoeker de vervolging c.q. de detentie aan zichzelf heeft te wijten. De verzoeken zullen mitsdien worden afgewezen.”

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek in hoger beroep alsnog moet worden toegewezen en heeft daarbij verwezen naar het toetsingskader van het gerechtshof Amsterdam omtrent de billijkheidstoets, zoals deze onder meer is vervat in de uitspraak die is gepubliceerd als ECLI:GHAMS:2021:1064.

Het hof overweegt als volgt.

De appellant is op 25 februari 2019 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 28 februari 2019 de voorlopige hechtenis van de appellant bevolen. Hij is op 9 april 2019 in vrijheid gesteld.

Het hof is – met de advocaat-generaal – van oordeel dat gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzochte vergoeding voor de schade die de appellant ten gevolge van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer heeft geleden toe te wijzen tot een bedrag van € 3.595,00 (3 x € 105,00 voor het verblijf op een politiebureau + 41 x € 80,00 voor het verblijf in een Huis van Bewaring). Daarbij is betrokken dat de inconsistenties in de door de verdachte afgelegde verklaringen naar het oordeel van het hof niet van zodanige aard zijn dat die aan toekenning van de gevraagde vergoeding in de weg staan.

Ad b

Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00.

4 Beslissing

Het hof:

Vernietigt de beschikking waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Kent op de voet van artikel 533 Sv ten laste van de Staat aan de appellant een vergoeding toe van

€ 3.595,00 (drieduizend vijfhonderdvijfennegentig euro).

Kent op de voet van artikel 530 Sv uit ’s Rijks kas aan de appellant een vergoeding toe van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro).

Wijst het meer of anders verzochte af.

Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de appellant.

Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. F.A. Hartsuiker, J.J.I. de Jong en V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 11 januari 2022.

De voorzitter beveelt:

de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.145,00 (vierduizend honderdvijfenveertig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden BRK Advocaten o.v.v. [ovv].

Amsterdam, 11 januari 2022,

mr. F.A. Hartsuiker, voorzitter


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature