U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Ontvankelijkheid beroep; ontvankelijkheid bezwaar. Wet WOZ; waarde woning.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 21/00369

24 mei 2022

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 20 april 2021 in de zaak met kenmerk AMS 20/463 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] , de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2019 de waarde van de onroerende zaak bekend als [A-straat] 8-3 te [Z] (hierna: de Woning) op de waardepeildatum 1 januari 2018 voor het kalenderjaar 2019 (hierna: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 277.000.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar bij uitspraak, gedagtekend 10 december 2019, niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Het tegen de uitspraak op bezwaar door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 20 april 2021 ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 26 mei 2021. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 7 mei 2022 en 16 mei 2022 nadere stukken ingediend. Afschriften hiervan zijn aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.

2.1.

Belanghebbende is gebruiker/huurder van de Woning. Het gaat om een gestapelde woning met berging. De oppervlakte van de Woning is 64 m².

2.2.

De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde van de Woning in de beroepsfase een taxatierapport , een reactie van de taxateur en een matrix overgelegd. De waarde van de Woning is getaxeerd op € 277.000. De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de WOZ-waarde aan de hand van de vergelijkingsmethode onderbouwd en als vergelijkingsobjecten de woningen gelegen aan de [B-straat] 10-2, [C-straat] 59-1 en [C-straat] 45-1 (alle gelegen in [Z] ) opgevoerd. Voorts heeft de heffingsambtenaar informatie over de erfpachtgegevens overgelegd.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een op 11 april 2019 gedateerd bezwaarschrift van belanghebbende (met daarin opgenomen: “verzoekt belanghebbende toezending uw meest uitvoerige en uitputtende volledige “taxatieverslag” (...) en uw “rekenmethode(s”) en/of “formule(s)”.”) en een schrijven van 19 juli 2019 van belanghebbende met als aanhef “verzoek informatie aanvullingen aanvullingen bezwaar gronden”. In laatstgenoemd schrijven is voorts, voor zover van belang, opgenomen:

“(…) maak ik bezwaar tegen uw materieële gehandhaafde oppervlakte vierkante meters WOZ. Uw grondslag van gehandhaafde W.O.Z. objecten zijn feitelijk en materiël ongelijk In het door u gehandhaafde grondslag overzicht 2019 zijn geen objectieve en feitelijk bewijsbare waarde in het economisch verkeer criteria verstrekt. Ik wil u verzoeken bij uw handhaving waarde in het economisch verkeer uw grondslag te verminderen met minimaal het aantal ontbrekende vierkante meters m2.”

2.4.

In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende opgenomen:

“Op 15 april 2019 heb ik uw bezwaar tegen de aanslag (…) ontvangen.

Uw bezwaarschrift is niet ontvangen binnen de wettelijke termijn. U bent daarom Niet

ontvankelijk in uw bezwaar.

Betreft: [A-straat] 8 3

Uw bezwaar richt zich tegen de vastgestelde waarde. Naar aanleiding van uw bezwaarschrift heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar de waarde van uw woning(en).

In deze bijlage leest u de reactie op uw bezwaar. Voor meer informatie over de Wet WOZ en de waarderingsmethodiek van een WOZ-taxatie kunt u onder meer terecht op de website van

Belastingen Gemeente [Z] (www. [Z] .nl/belastingen) en die van de

Waarderingskamer (www.waarderingskamer.nl).

Overweging

De gemeente heeft verschillende bronnen om de oppervlakte van uw woning na te gaan. Op basis van beschikbare gegevens met betrekking tot de vloeroppervlakte van uw object, is gebleken dat er geen aanleiding is om de bij de taxatie gebruikte oppervlaktegegevens bij te stellen.

De juiste oppervlakte bedraagt 64 m2. Dit geeft geen aanleiding de waarde aan te passen.

De gemiddelde stijging/daling van verkoopprijzen, afgeleid uit gepubliceerde indexcijfers door bijvoorbeeld de NVM of het Kadaster, is niet bruikbaar bij de bepaling van de waarde in het kader van de Wet WOZ. Deze cijfers betreffen gemiddelden en zijn te algemeen om voor een individueel object uitsluitsel te kunnen geven.

Conclusie

Rekening houdend met de door u genoemde argumenten, is geconcludeerd dat de WOZ-waarde van uw woning niet te hoog is vastgesteld. Uw argumenten kunnen niet tot een andere conclusie leiden. Er zijn verder geen andere feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding geven om de waarde te verlagen. De waarde van uw woning blijft daarom gehandhaafd.

(…)

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Dan kunt u binnen zes weken na de verzenddatum van deze brief beroep aantekenen.”

2.5.

Het beroepschrift dateert van 21 januari 2020. Vermeld is het volgende: “belanghebbende (…) pro forma in beroep op pro forma gronden”. Tot slot is vermeld: “Bijlage gronden”.

Bij dat beroepschrift is een aantal stukken gevoegd. Het betreft een tien pagina’s tellend artikel uit The Economist met de titel “No place like home” met daarin analyses over de prijsontwikkeling van vastgoed en het huizenbezit in verschillende landen en daarnaaast een aantal boekomslagen van boeken over (vastgoed)fraude in Nederland. Voorts zijn cartoons van [A] bijgevoegd.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is aan de orde of de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard (omdat belanghebbende niet kon worden ontvangen in zijn beroep; zie rechtsoverweging 4 van de uitspraak van de rechtbank). Indien belanghebbende kan worden ontvangen in zijn beroep dient te worden beoordeeld of de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, en zo dit niet het geval is, of de WOZ-waarde van de Woning niet te hoog is vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“1. Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep bevatten. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a en slot, van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb , mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvan kelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2. Op 21 januari 2020 heeft eiser een beroepschrift ingediend, waarin staat vermeld dat het een pro forma beroep op pro forma gronden betreft. Bij dat beroepschrift zijn een aantal artikelen gevoegd. Dit betreft een artikel uit NRC Handelsblad over een Nederlandse fraudezaak en een artikel ui t ‘The Economist. De rechtbank is van oordeel dat dit beroepschrift geen gronden bevat als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d, van de Awb . Hierin is namelijk niet toegelicht waarom wat uit die kranten- tijdschriftartikelen naar voren komt zou afdoen aan de rechtmatigheid van de bestreden uitspraak.Met name is ook niet in dit beroepschrift toegelicht waarom verweerder in de bestreden uitspraak eiser ten onrechte niet-ontvankelijk zou hebben verklaard.

3. Bij brief van 22 januari 2020 heeft de rechtbank eiser erop gewezen dat het beroepschrift van 21 januari 2020 geen gronden bevat en hem verzocht binnen vier weken na de datum van verzending van deze brief de gronden van het beroep in te dienen. Eiser heeft naar aanleiding van deze brief niet binnen de verzochte termijn de gronden van het beroep ingediend. Ook nadien heeft eiser dat overigens niet gedaan. Ter zitting heeft eiser, desgevraagd, niet aangegeven waarom hij niet tijdig heeft voldaan aan het schriftelijke verzoek van de rechtbank om alsnog de gronden van beroep in te dienen

4. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet binnen de daartoe gestelde termijn gronden van beroep heeft ingediend terwijl hiervoor geen verschoonbare redenen zijn gebleken. Het geconstateerde verzuim is dan ook niet tijdig hersteld. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke beoordeling van de bestreden uitspraak komt de rechtbank dan ook niet toe.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Ontvankelijkheid beroep

5.1.

Ingevolge artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet een beroepschrift ten minste de gronden van het beroep bevatten. In zijn arrest van 29 september 1999, nr. 34 822, ECLI:NL:HR:1999:AA2907, heeft de Hoge Raad – onder meer – het volgende overwogen:

“3.5. (…) In de Memorie van Toelichting bij de Algemene wet bestuursrecht is inzake artikel 6:5 - voorzover in cassatie van belang - opgemerkt: "Het bezwaar- of beroepschrift dient uiteraard de gronden voor het bezwaar of beroep te bevatten. De eisen die in dit opzicht kunnen worden gesteld, zullen onder meer samenhangen met de aard van de motivering die het bestuursorgaan voor zijn bestreden besluit heeft gegeven. Is deze summier of ontbreekt zij geheel (...) dan zal ook het bezwaar- of beroepschrift summier gemotiveerd kunnen zijn" (Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 122).”

5.2.

Het Hof is van oordeel dat het beroepschrift wel de gronden van het beroep bevatte. In de motivering van de uitspraak op bezwaar wordt, nadat is vastgesteld dat het bezwaar nietontvankelijk is, in korte bewoordingen overwogen dat de waarde niet te hoog is vastgesteld (zie onder 2.4). De summiere – algemeen geformuleerde – motivering (met daarin in de bijlage onder meer prijsanalyses van de vastgoedmarkt) van het tegen deze uitspraak op bezwaar ingediende beroep (zie onder 2.5) is naar het oordeel van het Hof voldoende voor het aanwezig zijn van gronden in de zin van artikel 6:5, lid 1, aanhef en onder d, Awb, zodat het beroepschrift aan de in dit artikel gestelde eisen voldeed. Dat deze motivering ziet op de waarde van de Woning en niet op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar (zoals is opgenomen in de uitspraak op bezwaar) maakt deze conclusie niet anders, nu uit de formuleringen in de uitspraak op bezwaar (waaronder de conclusie dat de waarde gehandhaafd blijft) – ten onrechte – lijkt te volgen dat ook tegen de waarde in rechte kan worden opgekomen. De rechtbank heeft belanghebbende dus ten onrechte niet ontvangen in zijn beroep, zodat het hoger beroep in zoverre gegrond is. Daarbij merkt het Hof op dat het in het dictum van de rechtbank opgenomen oordeel “ongegrond” niet wordt ondersteund door de daaraan voorafgaande overwegingen (zie onder meer onder rechtsoverweging 4: “De rechtbank verklaart het beroep nietontvankelijk.”).

5.3.

Naar het oordeel van het Hof zou op grond van het vorenoverwogene het geboden zijn om de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank voor een hernieuwde behandeling in volle omvang (artikel 8:115, lid 1, aanhef en onder b, Awb ). Desgevraagd hebben partijen het Hof ter zitting echter uitdrukkelijk verzocht om de zaak niet terug te wijzen naar de rechtbank en zelf in de zaak te voorzien (mede omvattend een – eventueel – oordeel over de waarde van de Woning). Het Hof zal aldus, en mede in het licht van een voorspoedige procesgang, zelf in de zaak voorzien.

Ontvankelijkheid bezwaar

5.4.

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de bezwaartermijn zes weken.

5.5.

Artikel 6:9 van de Awb luidt als volgt:

“1. Een bezwaar- of beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

2. Bij verzending per post is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.”

5.6.

De laatste dag van de bezwaartermijn van zes weken was 11 april 2019.

Het bezwaarschrift is op 15 april 2019 door de heffingsambtenaar ontvangen, derhalve niet binnen de bezwaartermijn van zes weken, doch wel binnen een week na afloop van de termijn. Het bezwaarschrift is derhalve tijdig ingediend indien het uiterlijk op 11 april 2019 ter post is bezorgd.

5.7.

Belanghebbende heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij het bezwaarschrift tijdig op de post heeft gedaan. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat hij de enveloppe niet heeft bewaard; er kan dus niet feitelijk nagegaan worden van welke datum het poststempel is. Voor een dergelijke situatie heeft te gelden dat moet worden aangenomen dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaartermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan (vgl. Hoge Raad 14 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT7470). Nu niet is komen vast te staan dat het bezwaarschrift niet op 11 april 2019 ter post is bezorgd en nu het bezwaarschrift de tweede werkdag na 11 april 2019 (een donderdag), namelijk op 15 april 2019 (een maandag) is ontvangen, heeft te gelden dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend.

Voorts heeft het Hof geconstateerd dat het schrijven van belanghebbende van 19 juli 2019 de gronden van het bezwaar bevatte (zie 2.3).

Aldus is belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard. Het Hof zal zich vervolgens buigen over de vraag of de waarde van de Woning niet te hoog is vastgesteld door de heffingsambtenaar (zie 5.3).

De waarde van de Woning

5.8.

Ingevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Op de heffingsambtenaar rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.

5.9.

Het Hof is van oordeel dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde

vergelijkingsobjecten qua type, uitstraling, ligging en woonoppervlak voldoende vergelijkbaar zijn met de Woning van belanghebbende. De verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten kunnen dan ook dienen ter onderbouwing van de WOZ-waarde van de Woning. Met de eventuele verschillen tussen de Woning en de vergelijkingsobjecten is ook in voldoende mate rekening gehouden. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de heffingsambtenaar uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten een gemiddelde prijs per m2 woonoppervlak heeft herleid van € 4.640, hetgeen ruim hoger is dan de door hem ter onderbouwing van de WOZ-waarde gebezigde prijs per m2 (van € 4.176).

Verder dient naar het oordeel van het Hof, in het kader van de waardebepaling op basis van de Wet WOZ, geen rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de Woning verhuurd wordt.

Het Hof benadrukt tot slot dat het belanghebbende vrij staat om (andere) objecten aan te dragen die in zijn beleving beter vergelijkbaar zijn en voor een (verhoudingsgewijs) lagere transactieprijs zijn verkocht. Belanghebbende heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

5.10.

Ter ondersteuning van zijn (hoger) beroep heeft belanghebbende tal van stukken – met name tijdschriftartikelen – ingebracht waaronder de onder 2.5 genoemde stukken, een artikel uit het Financieel Dagblad van [B] (“Huizen, aandelen en cryptovaluta’s zijn allemáál te duur”), een artikel uit Forbes, een “position paper voor het rondetafelgesprek van de Tweede Kamer op 20 april 2022” van [C] en een notitie van Deloitte ten behoeve van het rondetafelgesprek van de Tweede Kamer op 20 april 2022. Belanghebbende wijst verder ter zitting van het Hof op de volgende feiten en omstandigheden: (1) op woningen waarvan de prijs in geen verhouding staat tot de huur, (2) dat huur via een kliksysteem wordt verhoogd, (3) de buurt waarin de woning is gelegen is verworden tot een “high-risk area” hetgeen onder meer wordt onderstreept doordat een auto onlangs over de stoep in zijn straat accelereerde en er is geluidsoverlast van Schiphol. Verder doet belanghebbende een beroep op artikel 1 van het Eerste protocol bij het EVRM en op de artikelen 8 en 13 van het EVRM . Belanghebbende stelt desgevraagd dat de WOZ-waarde dient te worden verlaagd naar € 225.000.

5.11.

De heffingsambtenaar betwist dat in (hoger) beroep door belanghebbende ter zake doende argumenten zijn aangevoerd die iets zouden kunnen afdoen aan de vastgestelde waarde.

5.12.

Het Hof is van oordeel dat al hetgeen belanghebbende in (hoger) beroep heeft aangevoerd niet leidt tot de conclusie dat de heffingsambtenaar de waarde te hoog heeft vastgesteld, in het bijzonder niet omdat een (juridisch) relevante gelijkenis tussen enerzijds de onderhavige zaak en anderzijds de situaties waarop de in (hoger) beroep overgelegde bijlagen betrekking hebben, ontbreekt. Voorts leiden de door belanghebbende genoemde omstandigheden zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet zelfstandig of in samenhang bezien tot een lagere waarde. Daarbij merkt het Hof op dat door belanghebbende niet nader is onderbouwd, anders dan door het noemen van het kennelijk eenmalige incident met de auto op de stoep, dat sprake is van een buurt met een verhoogd risico; ook is niet toegelicht op welk verhoogd risico wordt gedoeld, noch dat of waarom dit risico niet zou gelden voor de door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobjecten (alle in dezelfde buurt binnen 100 m2 van de Woning gelegen). Dit laatste heeft ook te gelden voor de door belanghebbende gestelde geluidsoverlast door Schiphol. In het onderhavige geval is geen schending van de door belanghebbende vermelde bepalingen van het EVRM geconstateerd. Ook anderszins is niet gebleken van schending van enige dwingende bepaling van nationaal of internationaal recht.

5.13.

Bij deze stand van het geding ziet het Hof geen aanleiding om de eigenaar/verhuurder van de Woning op de voet van artikel 8:26 van de Awb in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen.

5.14.

Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof de heffingsambtenaar, ook in het licht van hetgeen belanghebbende daartegen voor het overige heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de WOZ-waarde van de Woning niet te hoog heeft vastgesteld.

Slotsom

5.15.

De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende gegrond is en beslist dient te worden zoals is opgenomen onder 7.

6 Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7 Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;

- verklaart het bezwaar ongegrond;

- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende het voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 182 te vergoeden.

De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, N. Djebali en JP.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder, als griffier. De beslissing is op 24 mei 2022 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature