Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

OK; Enquête; Verhoging onderzoeksbudget

Uitspraak



beschikking

___________________________________________________________________

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ONDERNEMINGSKAMER

zaaknummer: 200.291.171/01 OK

beschikking van de Ondernemingskamer van 20 april 2022

inzake

de stichting

STICHTING OMROEP LIMBURG,

gevestigd te Maastricht,

VERZOEKSTER,

advocaat: thans zonder advocaat, voorheen mr. R.A.J.C. Huijs en mr. M.J. Huisman, beiden kantoorhoudende te Eindhoven,

t e g e n

1. de stichting

STICHTING OMROEP LIMBURG,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

TELEVISIEBEDRIJF LIMBURG B.V.,

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

OMROEPBEDRIJF LIMBURG B.V.,

4. de vennootschap onder firma

RECLAMEMAATSCHAPPIJ L1 V.O.F.,

alle gevestigd te Maastricht,

VERWEERSTERS,

advocaat: thans zonder advocaat, voorheen mr. E. Jansberg, kantoorhoudende te Eindhoven,

e n t e g e n

1 deONDERNEMINGSRAAD L1,

gevestigd te Maastricht,

BELANGHEBBENDE,

advocaat: mr. L.C.J. Sprengers, kantoorhoudende te Utrecht,

2 [A] ,

wonende te [....] ,

BELANGHEBBENDE,

advocaat: mr. E. Jansberg, kantoorhoudende te Eindhoven,

3 [B] ,

BELANGHEBBENDE,

in persoon verschenen,

4. J.M. BLANCO FERNÁNDEZ in zijn hoedanigheid van door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker,

kantoorhoudende te Amsterdam,

BELANGHEBBENDE,

advocaat: mr. P.D. Olden, kantoorhoudende te Amsterdam,

5. J.A. VAN DER HAVE in zijn hoedanigheid van door de Ondernemingskamer benoemde tijdelijk bestuurder van Stichting Omroep Limburg,

kantoorhoudende te Breda,

6. B.M.A. VAN HUSSEN in haar hoedanigheid van door de Ondernemingskamer benoemde tijdelijk commissaris van Stichting Omroep Limburg,

kantoorhoudende te Amsterdam,

BELANGHEBBENDEN,

advocaat: mr. D.J. Rutgers, kantoorhoudende te Amsterdam.

Partijen worden in deze beschikking ook als volgt aangeduid:

Stichting Omroep Limburg als SOL;

Televisiebedrijf Limburg B.V. als Televisiebedrijf;

Omroepbedrijf Limburg B.V. als Omroepbedrijf;

Reclamemaatschappij L1 v.o.f. als Reclamemaatschappij;

SOL, Televisiebedrijf, Omroepbedrijf en

Reclamemaatschappij samen als L1;

Ondernemingsraad L1 als de ondernemingsraad;

[A] als [A] ;

J.M. Blanco Fernández als de onderzoeker;

J.A. van der Have als de OK-bestuurder;

B.M.A. van Hussen als de OK-commissaris;

De OK-bestuurder en de OK-commissaris

gezamenlijk ook als de OK-functionarissen.

1 Het verloop van het geding

1.1

Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 26 en 28 april 2021, 28 mei 2021, 2 maart 2022 en 6 april 2022, de beschikkingen van de raadsheer-commissaris in deze zaak van 15 november 2021, 11 januari 2022, 9 maart 2022 en 6 april 2022 en de beschikking van de voorzitter van de Ondernemingskamer in deze zaak van 11 januari 2022.

1.2

Bij de beschikkingen van 26 en 28 april 2021 en 28 mei 2021 heeft de Ondernemingskamer een onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van SOL, Televisiebedrijf en Omroepbedrijf over de periode vanaf 1 juli 2019 en de onderzoeker benoemd teneinde het onderzoek te verrichten en het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 70.000, de verschuldigde omzetbelasting daarin niet begrepen. Ook heeft de Ondernemingskamer bij die beschikkingen, bij wijze van onmiddellijke voorzieningen met onmiddellijke ingang en vooralsnog voor de duur van het geding, voor zover nodig in afwijking van de statuten van SOL, de OK-bestuurder en de OK-commissaris benoemd als bestuurder respectievelijk commissaris van SOL.

1.3

Bij de beschikking van 15 november 2021 heeft de raadsheer-commissaris de onderzoeker op diens verzoek een aanwijzing gegeven met betrekking tot het inzien van de e-mailboxen van drie medewerkers van L1.

1.4

Bij de beschikking van 11 januari 2022 heeft de voorzitter van de Ondernemingskamer het verzoek van mr. Jansberg namens [A] om hem machtiging te verlenen mededelingen te mogen doen uit de inhoud van het conceptverslag van het onderzoek afgewezen.

1.5

Bij de beschikking van eveneens 11 januari 2022 heeft de raadsheer-commissaris het verzoek van mr. Jansberg namens [A] om aan de onderzoeker een aanwijzing te geven het onderzoek op te schorten afgewezen.

1.6

Bij de beschikking van 8 maart 2022 heeft de Ondernemingskamer de beloning van de OK-functionarissen ten laste van SOL vastgesteld op € 275 per uur exclusief btw. Bij diezelfde beschikking heeft de Ondernemingskamer het bedrag dat het bevolen onderzoek ten hoogste mag kosten verhoogd tot € 115.606 exclusief btw.

1.7

Bij beschikking van de raadsheer-commissaris van de Ondernemingskamer van 9 maart 2022 heeft de raadsheer-commissaris de onderzoeker de aanwijzing gegeven niet tot toezending van het eindverslag aan de Ondernemingskamer over te gaan totdat de raadsheer-commissaris (definitief) op het namens [A] gedane verzoek op de voet van artikel 2:350 lid 4 BW zal hebben beslist.

1.8

Bij beschikking van 6 april 2022 heeft de Ondernemingskamer het verzoek van [A] om de onderzoeker uit zijn functie te ontheffen en een andere onderzoeker te benoemen afgewezen.

1.9

Bij beschikking van de raadsheer-commissaris van de Ondernemingskamer van eveneens 6 april 2022 heeft de raadsheer-commissaris het verzoek van [A] om op de voet van artikel 2:350 lid 4 BW een aanwijzing te geven aan de onderzoeker afgewezen.

1.10

Bij e-mail van 7 april 2022 heeft de onderzoeker de Ondernemingskamer verzocht op de voet van artikel 2:350 lid 3 BW het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten te verhogen tot € 130.606 exclusief btw.

1.11

De secretaris van de Ondernemingskamer heeft partijen bij e-mail van 11 april 2022 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het in 1.10 genoemde verzoek van de onderzoeker.

1.12

Bij e-mail van 11 april 2022 heeft mr. Rutgers zich namens de OK-functionarissen gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer op dit punt.

1.13

Bij e-mail van 12 april 2022 heeft mr. Huijs zich namens de inmiddels teruggetreden raad van commissarissen van L1 gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer op dit punt.

1.14

Bij e-mail van 13 april 2022 heeft mr. Sprengers de Ondernemingskamer namens de ondernemingsraad verzocht het verzoek tot verhoging van het onderzoeksbudget af te wijzen.

1.15

Bij e-mail van 19 april 2022 heeft mr. Jansberg zich – onder het maken van een kanttekening – namens [A] gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer.

2 De gronden van de beslissing

2.1

De onderzoeker heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. [A] heeft op 8 maart 2022 een verzoek ingediend om de onderzoeker uit zijn functie te ontheffen en een andere onderzoeker te benoemen. De Ondernemingskamer heeft dit verzoek bij beschikking van 6 april 2022 afgewezen (zie 1.8). In verband met het verzoek van [A] heeft de onderzoeker zich genoodzaakt gezien rechtsbijstand van een gespecialiseerd kantoor in te schakelen. De kosten die daarmee gepaard gingen waren nodig om het onderzoek tot een einde te kunnen brengen en moeten als onderzoekskosten worden beschouwd. Een deel van deze kosten kan ten laste van het reeds toegekende budget worden gebracht. Het verzoek strekt tot verhoging van de kosten van het onderzoek voor het resterende deel, namelijk € 15.000, exclusief btw. De onderzoeker heeft declaraties voor de door hem ingeschakelde rechtsbijstand overgelegd. Naast de kosten van rechtsbijstand heeft het verzoek van [A] tot een extra tijdsbelasting bij de onderzoeker geleid. De onderzoeker heeft de afronding van het onderzoek aangehouden totdat zeker was dat hij als onderzoeker het onderzoek zou kunnen afronden. Dit heeft meegebracht dat de afronding van het onderzoek meer tijd vergt. Daarnaast heeft de onderzoeker tijd aan zijn verdediging besteed. De tijd die de onderzoeker aan deze extra werkzaamheden heeft besteed brengt hij niet in rekening.

2.2

De ondernemingsraad heeft gesteld dat het middel van enquête door de toenmalige raad van commissarissen te lichtvaardig is ingezet en dat L1, grotendeels gefinancierd met publieke middelen, daardoor onverantwoord zwaar financieel wordt belast. De ondernemingsraad benadrukt dat dit een principieel punt is dat niet wordt ingegeven door de wijze waarop de onderzoeker uitvoering geeft aan het onderzoek.

2.3

[A] heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Ondernemingskamer, maar plaatst de volgende kanttekening bij het verzoek van de onderzoeker. In haar beschikking van 6 april 2022, waarin de Ondernemingskamer het verzoek van [A] tot ontheffing van de onderzoeker uit functie heeft afgewezen, heeft de Ondernemingskamer geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Het verzoek van de onderzoeker, waarmee hij tracht de door hem gemaakte kosten alsnog vergoed te krijgen, verhoudt zich daar niet mee. De keuze rechtsbijstand in te schakelen behoort tot het ondernemersrisico van de onderzoeker en verondersteld mag worden dat dergelijke kosten in de tarifering zijn verdisconteerd.

2.4

De Ondernemingskamer oordeelt als volgt. De redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten die de onderzoeker heeft gemaakt om zijn standpunten kenbaar te maken in het kader van het verzoek van [A] tot ontheffing van de onderzoeker uit zijn functie moeten, gelet op hun aard en gelet op de aard van de benoemingen in het kader van een enquêteprocedure, aangemerkt worden als kosten verbonden aan het uitoefenen van de functie van onderzoeker die in beginsel ten laste van de onderneming behoren te komen. De redelijkheid van de aard en omvang van de door de onderzoeker opgegeven kosten zijn op zichzelf niet betwist. In de beschikking van 8 maart 2022 (r.0. 2.11) heeft de Ondernemingskamer met betrekking tot een eerder verzoek van de onderzoeker tot verhoging van het onderzoeksbudget geoordeeld dat zij in het bezwaar van de ondernemingsraad dat de onderzoekskosten zwaar drukken op de financiële situatie van L1 per saldo onvoldoende grond ziet het verzoek van de onderzoeker af te wijzen. Dit oordeel geldt onverkort. Dat de Ondernemingskamer in haar beschikking van 6 april 2022 heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om, zoals door de onderzoeker was verzocht, ten laste van [A] een proceskostenveroordeling uit te spreken, laat onverlet dat de door de onderzoeker ter zake van het verzoek tot ontheffing gemaakte redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten ten laste van de onderneming gebracht dienen te worden, dit naar analogie met het bepaalde in artikel 2:350 lid 3 BW . Nu tegen het verzoek voor het overige geen bezwaren zijn aangevoerd en het verzoek van de onderzoeker de Ondernemingskamer ook overigens niet onredelijk voorkomt, zal zij het onderzoeksbudget verhogen tot het door de onderzoeker verzochte bedrag.

3 De beslissing

De Ondernemingskamer:

verhoogt het bedrag dat het bij beschikking van 26 april 2021 bevolen onderzoek ten hoogste mag kosten tot € 130.606, exclusief btw;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. M.M.M. Tillema en mr. C.C. Meijer, raadsheren, en drs. V.G. Moolenaar en prof. dr. A.J.C.C.M. Loonen, raden, in tegenwoordigheid van mr. B.J. Blok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature