Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Diefstal met inklimming en diefstal. Vingerafdruk op iPhone doosje in woning. Vrijspraak medeplegen.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-000517-21

datum uitspraak: 18 januari 2022

TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 februari 2021 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-049953-20 (hierna: zaak A) en 13-070668-20 (hierna: zaak B), alsmede 13-746052-18 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,

adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is in zaak A tenlastegelegd dat:hij op of omstreeks 8 november 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, uit een woning (gelegen aan de [adres 2]), sieraden en/of horloge(s) en/of geld en/of tablet(s) en/of telefoon(s) en/of laptop(s), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan hem en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen sieraden en/of horloge(s) en/of geld en/of tablet(s) en/of telefoon(s) en/of laptop(s) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.

Aan de verdachte is in zaak B tenlastegelegd dat:hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis (inhoudende onder andere een grote hoeveelheid sieraden), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voor zover in de tenlasteleggingen taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak A

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft ter onderbouwing daarvan in het bijzonder gewezen op de aangifte van de inbraak en de op een doosje van een telefoon aangetroffen vingerafdruk van de verdachte.

De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat niet met een voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de vingerafdruk ten tijde van de inbraak op het doosje terecht is gekomen en dat voor het overige niets de verdachte aan de inbraak koppelt, reden waarom de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan. Uit verklaringen van de aangeefster volgt dat het doosje van een iPhone na de diefstal is aangetroffen op de grond in de woonkamer en dat het doosje tijdens de inbraak moet zijn verplaatst. Op dat doosje bevond zich een vingerafdruk van de verdachte. De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg, dus op 12 februari 2021, verklaard dat hij sinds een jaar, of misschien anderhalf jaar, wel eens iPhones verkoopt. De aangeefster heeft verklaard dat zij het iPhone doosje waarop de vingerafdruk van de verdachte is aangetroffen in 2016 of 2017 heeft gekocht van een Marokkaans stel. De omstandigheid dat de verdachte naar eigen zeggen wel eens iPhones verkocht, kan gelet op het verschil in tijd geen verklaring bieden voor de op het doosje aangetroffen vingerafdruk. Naar het oordeel van het hof is de enige logische verklaring voor de op het doosje aangetroffen van de verdachte afkomstige vingerafdruk gelegen in diens aanwezigheid in de woning ten tijde van de diefstal. De enkele stelling van de raadsman dat het Marokkaanse stel waarover de aangeefster heeft verklaard een mogelijk contact is van de verdachte, is onvoldoende om dienaangaande te twijfelen. Het hof verwerpt dan ook dat verweer. Nu het hof niet kan vaststellen of de verdachte de diefstal samen met een ander of anderen heeft gepleegd, zal hij van dat onderdeel worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging ten aanzien van zaak B

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen en heeft daartoe in het bijzonder gewezen op hetgeen in de tapgesprekken daarover is te horen.

De raadsman heeft verzocht om de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte een diefstal in vereniging met een ander heeft gepleegd, aangezien medeverdachte [medeverdachte] de kluis anders dan door misdrijf onder zich had. Aan de verdachte is ten laste gelegd medeplegen met [medeverdachte], maar ten aanzien van [medeverdachte] is geen sprake van wegnemen, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken van diefstal.

Naar het oordeel van het hof is bewezen dat de verdachte de kluis van [slachtoffer], met daarin een aanzienlijke hoeveelheid sieraden, heeft gestolen. Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat de kluis op 14 maart 2019 is gestolen tijdens een verhuizing van haar inboedel door een verhuisbedrijf naar haar woning aan de [adres 3]. Uit de zich in het dossier bevindende tapgesprekken van 14 maart 2019 volgt dat de verdachte is ingeseind door [medeverdachte], die op dat moment werkzaam was voor het verhuisbedrijf, dat er een kloewa (het hof begrijpt: een kluis) lag in een waggie (het hof begrijpt: een voertuig) in de buurt van het Surinameplein en dat die kluis weggehaald kon worden. [medeverdachte] liet de verdachte weten dat die kluis niet van hem was, dat hij die ‘in de waggie’ liet staan, dat hij ‘de waggie’ gewoon open liet, en dat het ‘echt nu’ moest gebeuren. Uit een daaropvolgend tapgesprek blijkt dat de verdachte vervolgens vervoer heeft geregeld, een Caddy. Daarna zei [medeverdachte] telefonisch tegen de verdachte dat iedereen boven aan het werk was en dat de verdachte moest ‘binnengaan, pakken en weggaan’ als hij [medeverdachte] naar boven zag gaan. Op 14 maart 2019 omstreeks het tijdstip van de diefstal zagen leden van een observatieteam van de politie, die zich bevonden in de buurt van het Surinameplein, dat de verdachte als bijrijder zat in een Volkswagen Caddy met een groot voorwerp op schoot dat leek op een doos.

Uit een tapgesprek, opgenomen op 14 maart 2019 na het tijdstip van de diefstal, volgt dat de verdachte ‘een slijp’ regelde, terwijl hij in tapgesprekken van 15 maart 2019 sprak over sieraden en kennelijk over de verkoop daarvan. Verder blijkt uit het dossier dat in de telefoon van de verdachte vanaf 15 maart 2019 via de zoekmachine Google is gezocht op zoektermen zoals ‘Cartier dames ring geel diamant’, welke termen passen bij de zich ten tijde van de diefstal in de kluis bevindende sieraden. Op grond van het voorgaande, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte de kluis heeft weggenomen uit de verhuiswagen en acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van die kluis met daarin een grote hoeveelheid sieraden.

Anders dan de advocaat-generaal, maar met de raadsman is het hof van oordeel dat [medeverdachte] de kluis anders dan door misdrijf onder zich had en dat hij in zoverre de kluis niet tezamen en in vereniging met de verdachte heeft gestolen. Voor het bestanddeel ‘anders dan door misdrijf onder zich hebben’, als bedoeld in artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht, is immers nodig een toevertrouwen of een rechtsverhouding waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat degene die wordt verdacht van het in voornoemde bepaling bedoelde delict het betreffende goed onder zich heeft gehad. Een feitelijke machtsverhouding tot dat goed kan ook tot een dergelijk oordeel leiden (vgl. HR 4 november 1980, NJ 1981/117). Naar het oordeel van het hof ligt in het inschakelen van het verhuisbedrijf door [slachtoffer] als eigenaar van de te verhuizen inboedel met inbegrip van de kluis besloten dat zij die inboedel heeft toevertrouwd aan het verhuisbedrijf. Op zijn beurt heeft het verhuisbedrijf de te verhuizen inboedel van [slachtoffer] toevertrouwd aan onder andere [medeverdachte], die kennelijk als verhuizer voor het verhuisbedrijf werkzaam was op 14 maart 2019 en die voornoemde verhuizing samen met anderen ten behoeve van het verhuisbedrijf heeft uitgevoerd. Alhoewel omtrent het bestaan van een rechtsverhouding tussen het verhuisbedrijf en [medeverdachte] niets is gebleken, is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte] enkel uit hoofde van zijn werkzaamheden voor het verhuisbedrijf de beschikking had over die kluis.

Echter ook indien ten aanzien van [medeverdachte] moet worden aangenomen dat er geen sprake is van diefstal door hem gepleegd, geldt zulks niet ten aanzien van de verdachte. Tussen de verdachte en het verhuisbedrijf bestond immers geen rechtsverhouding en de kluis was evenmin aan de verdachte toevertrouwd. Van hem kan derhalve wel worden vastgesteld dat hij een goed dat aan een ander toebehoorde, heeft weggenomen. Dat hij daartoe is getipt door [medeverdachte], maakt dat niet anders.

Het hof kan tot slot niet vaststellen wat de precieze rol is geweest van de bestuurder van de Volkswagen Caddy waarmee de verdachte zich heeft laten vervoeren naar de plaats van het delict en na het plegen van de diefstal. Op grond van het voorgaande spreekt het hof de verdachte vrij van het tezamen en in vereniging plegen van de tenlastegelegde diefstal.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

Zaak A:hij op of omstreeks 8 november 2019 te Amsterdam uit een woning gelegen aan de [adres 2], sieraden, horloges, geld, een tablet, telefoons en een laptop, toebehorend aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft gebracht door middel van inklimming.

Zaak B:hij op 14 maart 2019 te Amsterdam een kluis (inhoudende onder andere een grote hoeveelheid sieraden), die toebehoorde aan [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het in zaak A bewezenverklaarde levert op:

diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.

Het in zaak B bewezenverklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

De raadsman heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een taakstraf op te leggen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal uit een woning met inklimming, waarbij veel persoonlijke goederen zijn buitgemaakt, waaronder sieraden die een grote emotionele waarde voor de aangeefster en haar familieleden vertegenwoordigden. Aangeefster heeft ter onderbouwing van haar vordering als benadeelde partij geschreven dat de diefstal een grote impact heeft gehad op haar leven en op dat van haar zoon.

De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan de diefstal van een kluis tijdens een verhuizing. In die kluis zat onder meer een grote hoeveelheid sieraden. Het is een buitengewoon brutaal en naar feit, waarbij de verdachte ervan blijk heeft gegeven dat hij geen respect heeft voor andermans eigendom en dat hij kennelijk slechts uit was op financieel gewin. Hoewel de verdachte is vrijgesproken van het in vereniging plegen van deze diefstal, weegt het hof ten nadele van de verdachte mee dat met betrekking tot deze diefstal sprake was van enige mate van samenwerking met anderen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 december 2021 is hij bovendien eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Het hof weegt dit mee in het nadeel van de verdachte.

In het licht van de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte volstaat naar het oordeel van het hof geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur. In hetgeen voor het overige door de raadsman naar voren is gebracht, ziet het hof geen aanleiding om de straf te matigen.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet , dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Beslissing ten aanzien van het beslag

Ten aanzien van 13-049953-20:

Het volgende voorwerp is inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven: 1 STK Munt (5887672, Wilhelmina 1892).

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het beslag dient te worden gehandhaafd, omdat hij niet ervan overtuigd is dat de verdachte de rechthebbende is.

De verdediging heeft verzocht om teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de verdachte.

Nu het hof niet kan vaststellen dat er een andere eigenaar is, zal het hof de teruggave aan degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen, te weten de verdachte, gelasten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 330,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de oorspronkelijke vordering gehandhaafd.

De advocaat-generaal heeft toewijzing gevorderd van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De raadsman heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair om de vordering af te wijzen, omdat voor vergoeding van geestelijk letsel zoals in het onderhavige geval gevorderd, vereist is dat het bestaan van dit letsel kan worden vastgesteld en de vordering daaromtrent en ook voor het overige onvoldoende is onderbouwd.

Het hof overweegt als volgt.

Uit de stukken in het dossier volgt dat is ingebroken in de woning van de benadeelde partij waarbij goederen zijn gestolen. Zij heeft aangevoerd dat zij en haar zoontje veel psychische klachten hebben gehad, dat zij lichamelijke klachten ervaart en dat zij sinds het incident angstig is, slecht slaapt en het als een vies gevoel ervaart dat iemand haar eigendommen heeft aangeraakt.

Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of op grond hiervan kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Voor het aannemen van een persoonsaantasting is niet voldoende dat sprake is geweest van meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Ook bij een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer in een woning kan die inbreuk voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen hebben dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan (vgl. HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465).

Gelet op dit juridisch kader is hetgeen de benadeelde partij heeft gesteld – hoe invoelbaar haar gevoelens en ervaring ook zijn – ontoereikend om vast te kunnen stellen dat sprake is van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ in hiervoor bedoelde zin. Zo heeft zij onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid. Evenmin kan worden vastgesteld dat zich hier een situatie voordoet waarin al uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat van een aantasting ‘op andere wijze’ sprake is. Dat betekent dat er voor toewijzing van hetgeen is gevorderd geen wettelijke grondslag kan worden aangewezen. Nu voor de vordering thans een voldoende onderbouwing ontbreekt, is het hof is van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering tenuitvoerlegging 13-746052-18

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2019 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De rechtbank heeft de vordering afgewezen.

De advocaat-generaal heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de vordering niet meer aan de orde is.

Het hof stelt vast dat het strafbaar feit op basis waarvan in de vordering de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, is gepleegd voorafgaand aan de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. Het hof zal de vordering dan ook afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het in zaak A en in zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 STK Munt (5887672, Wilhelmina 1892)

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Amsterdam van 23 maart 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 november 2019, parketnummer 13-746052-18, voorwaardelijk opgelegde taakstraf voor de duur van 60 uren.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Abels, mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 januari 2022.

mr. H.M.J. Quaedvlieg en mr. J.J.J. Schols zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature