U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

In hoger beroep oplegging van 8 jaar gevangenisstraf ter zake van doodslag. Anders dan de rechtbank acht het hof bewezen dat de verdachte het slachtoffer niet alleen een steekwond in de buik, maar ook de fatale steekwond hoog aan de borst heeft toegebracht. Beroep op noodweer(exces) verworpen. Verzoeken tot schadevergoeding van nabestaanden kunnen deels wel en deels niet onder 6:108 BW worden gebracht.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummers: 23-001459-19 en 23-001277-17 (TUL)

datum uitspraak: 16 maart 2021

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-654189-17 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboortedatum] ,

adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 februari 2021, 16 februari 2021 en 3 maart 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadslieden naar voren is gebracht, alsmede van de verklaringen die zijn afgelegd door [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] .

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

primair zij op of omstreeks 17 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk (en met voorbedachten rade) van het leven heeft beroofd, door met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of borst en/of de nek/hals, in elk geval in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden;

subsidiair zij op of omstreeks 17 december 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] eenmaal met een (vlees)mes (met een lemmet van circa 15 cm lang) (met kracht) laag aan de borst, net boven de overgang naar de buik heeft gestoken (steekletsel B), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

meer subsidiair

zij op of omstreeks 17 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een circa 8,5 centimeter diepe steekwond laag aan de borst, net boven de overgang naar de buik (steekletsel B)) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet met een (vlees)mes (met een lemmet van circa 15 cm lang), in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, laag aan de borst, net boven de overgang naar de buik (steekletsel B), in elk geval in het (boven)lichaam te steken en/of te snijden, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

De verdediging heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is, kort gezegd, het volgende aangevoerd:

(1) Bij het slachtoffer zijn op de borst twee letsels aangetroffen: de hierna te noemen steekletsels A en B. In deze zaak kan niet worden vastgesteld op welke wijze letsel A is ontstaan: door het gebruik van één van de bij het onderzoek aangetroffen messen, door het gebruik van een ander (steek)voorwerp of op andere wijze.

(2) Niet kan worden vastgesteld welk van beide letsels uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer heeft geleid. De patholoog heeft als oorzaak aangewezen verbloeding die het gevolg is geweest van de perforatie van de sleutelbeenader waarmee steekletsel A gepaard ging. De radioloog heeft daarentegen gerapporteerd dat de doodsoorzaak zeer waarschijnlijk een luchtembolie is, die is ontstaan vanuit een perforatie in de onderste holle ader waarmee steekletsel B gepaard is gegaan.

(3) De verklaringen die de verdachte heeft afgelegd, zijn consistent en betrouwbaar. Die verklaringen houden onder meer in dat zij steekletsel A niet heeft veroorzaakt. Dit door haar geschetste scenario past bij de bewijsmiddelen in deze zaak, maar verklaart het ontstaan van letsel A niet. Dat laatste rechtvaardigt echter niet de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte alle verwondingen van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Voor het ontstaan van letsel A zijn immers vele andere scenario’s te bedenken, zoals zelfmoord of het handelen van een derde. Wie letsel A heeft veroorzaakt, kan niet worden vastgesteld.

(4) Blijkens haar verklaring heeft de verdachte wel een rol gespeeld bij het ontstaan van steekletsel B, maar heeft zij op het toebrengen van dat letsel geen (voorwaardelijk) opzet gehad.

Het hof overweegt als volgt.

Inleiding

Op zondag 17 december 2017 is [slachtoffer] om iets voor 06:30 uur bewusteloos aangetroffen, liggend in de keuken van zijn woning aan het [adres 2] in Amsterdam. Onder en rondom zijn lichaam lag bloed. De verdachte zat geknield naast hem. Ook zij zat onder het bloed. [slachtoffer] is vervolgens overgebracht naar het VUMC Ziekenhuis, alwaar hij rond 07:45 uur is overleden.

Drie steekletsels

Op het lichaam van [slachtoffer] is op 19 december 2017 een gerechtelijke sectie verricht door forensisch patholoog [forensisch patholoog] Blijkens haar rapport van 1 maart 2018 konden bij [slachtoffer] drie scherprandige huidperforaties (scherprandige steekletsels) met onderliggende steekkanalen en onderhuidse en begeleidende bloeduitstortingen worden vastgesteld: één steekwond hoog op de rechterborst, bij de overgang naar de hals (hierna: steekletsel A), één laag aan de rechterborst, bij de overgang naar de buik (hierna: steekletsel B) en één aan de linker elleboogplooi (steekletsel C).

Wijze waarop de steekletsels zijn ontstaan

Het hof is met de verdediging van oordeel dat op grond van het dossier niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat deze letsels zijn toegebracht met gebruikmaking van (één van) de bij en in genoemde woning aangetroffen messen. Dat laat onverlet dat de forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat de steekletsels A, B en C bij leven zijn ontstaan door inwerkend, uitwendig, mechanisch, scherprandig, snijdend en perforerend geweld, zoals bij het gebruik van één of meer messen.

Nu deze conclusie wordt gedragen door de uitgebreide bevindingen van de patholoog, neemt het hof die over. De letsels zijn dus ontstaan door de inwerking (steken en/of snijden) van enig scherp en/of puntig voorwerp, waarbij niet uit te sluiten is dat dit is gebeurd met behulp van een mes dat bij het opsporingsonderzoek niet is aangetroffen. Dat, zoals de verdediging heeft benoemd, de schouwarts, die het lichaam van [slachtoffer] uitwendig heeft geschouwd, heeft opgemerkt dat letsel A mogelijk ook het gevolg kan zijn van een breuk in het sleutelbeen, maakt dat niet anders, reeds omdat later bij radiologisch onderzoek is vastgesteld dat de sleutelbeenderen geen fracturen vertoonden (p. B234). Voor de gedachte dat letsel A is veroorzaakt door iets anders dan de inwerking van een scherp en/of puntig voorwerp ontbreekt ieder concreet aanknopingspunt.

Doodsoorzaak De forensisch patholoog heeft gerapporteerd dat het steekkanaal van steekletsel A liep van links naar rechts, schuin voet- en rugwaarts. De gemeten diepte van het steekkanaal was minimaal circa 12,5 centimeter. Het steken/snijden heeft geleid tot een perforatie van de rechter sleutelbeenader, hetgeen doorgaans tot ernstig bloedverlies leidt. Het intreden van de dood van [slachtoffer] kan volgens haar worden verklaard door algehele weefselschade ten gevolge van het door dit steekletsel veroorzaakte bloedverlies, in combinatie met circulatiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen. Steekletsel B verliep volgens de patholoog van rechts naar links, rug- en iets hoofdwaarts schuin. De gemeten diepte van het steekkanaal was minimaal circa 8,5 centimeter. Het steekkanaal liep via het buikvlies, het middenrif en het hartzakje naar het hart, alwaar de hartspier bij de hartpunt ongeveer 1 centimeter diep is geperforeerd. Het steekkanaal liep niet door tot in de hartholte. In dit steekkanaal, dat door de buik verliep, was geen bloed opgehoopt. Noch de lever noch andere organen in de buik zijn door het steken geperforeerd. Aan het intreden van de dood van [slachtoffer] heeft steekletsel C, waarbij geen vitale structuren zijn geraakt, geen bijdrage geleverd.

De radioloog [radioloog] heeft op 9 mei 2018 gerapporteerd, en op de terechtzitting in eerste aanleg verklaard, dat het overlijden van [slachtoffer] zeer waarschijnlijk het gevolg is geweest van een luchtembolie, die naar zijn oordeel is ontstaan door steekletsel B, waarbij de onderste holle ader is geperforeerd. Het hof gaat aan die mogelijkheid echter voorbij omdat de forensisch patholoog, op diezelfde terechtzitting, gezaghebbend heeft weersproken dat de onderste holle ader, die zij bij de inwendige schouw ‘zelf in haar vingers heeft gehad’ en ‘puntgaaf’ was, geperforeerd was. Daarbij heeft de forensisch patholoog toegelicht dat zij bij de sectie ook andere bevindingen heeft gedaan die bij ernstig (fataal) bloedverlies passen, zoals een bloedarme milt.

Het hof neemt de conclusies van de forensisch patholoog dan ook over en stelt op grond daarvan vast dat de dood van [slachtoffer] is veroorzaakt door algehele weefselschade ten gevolge van het door steekletsel A veroorzaakte bloedverlies, in combinatie met circulatiestoornissen en daarmee overige orgaan-functiestoornissen.

Lezing van de verdachte

De verdachte heeft op 6 juni 2018 tegenover de politie en op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep samengevat het volgende verklaard.

De verdachte verdiende geld als prostituee. In de nacht van 16 op 17 december 2017 is zij bij [slachtoffer] , een vaste klant van haar, langsgegaan en heeft orale seks met hem gehad. Zij is vervolgens tussen de benen van [slachtoffer] in slaap gevallen, al dan niet na een black-out. Toen de verdachte wakker werd, zei [slachtoffer] dat zij moest vertrekken. Zij wees [slachtoffer] erop dat hij nog niet voor haar diensten had betaald, waarop [slachtoffer] duidelijk maakte dat hij dat ook niet van plan was. [slachtoffer] liep naar een bureau, pakte daaruit een groot mes en kwam met dat mes in de hand op de verdachte aflopen. [slachtoffer] maakte daarbij stekende bewegingen in de richting van de verdachte. De verdachte deinsde daarop achterwaarts richting de buitendeur. Op een gegeven moment wist zij het mes met beide handen aan de bovenzijde van het lemmet vast te pakken en hield zij het mes aldus tegen. Hoewel zij daarbij ‘voor haar gevoel’ niet veel kracht hoefde te zetten, heeft zij hierbij wel snijwonden aan haar rechter- en linkerhand opgelopen. Uiteindelijk is de zijkant van het mes tegen de buik van [slachtoffer] aangekomen en bemerkte de verdachte dat het mes ‘ergens in ging, als in een gekookt ei’. Het mes is in de buik van [slachtoffer] terechtgekomen, doordat [slachtoffer] zich in de richting van het mes heeft bewogen en niet doordat de verdachte het mes in diens buik heeft geduwd. [slachtoffer] zei vervolgens dat de verdachte hem gestoken had. De verdachte zag bij [slachtoffer] echter geen wond of bloed en is de woning weer ingelopen om haar spullen te pakken. Zij is toen ook haar handen gaan wassen, omdat er, zo bemerkte zij, wél bloeddruppels van haar eigen handen af kwamen. Zij heeft met een doekje het bloed opgeveegd dat vanaf haar hand op de keukenvloer en de woonkamertafel terecht was gekomen en zij is teruggelopen naar de keuken om andermaal haar handen te wassen. Daarna liep zij naar het bureau in de woonkamer, trof daar in een lade een briefje van vijf euro aan en riep tegen [slachtoffer] ‘dat hij dus wél geld had’. Vervolgens hoorde verdachte ‘kling’ en vroeg zij [slachtoffer] , die inmiddels op zijn knieën zat, waarom hij het mes had weggegooid. [slachtoffer] gaf daar geen antwoord op. De verdachte is naar [slachtoffer] toegegaan, heeft geprobeerd hem op zijn rug te draaien en heeft hem uiteindelijk aan zijn arm verder de keuken in getrokken. Daar zag de verdachte dat [slachtoffer] een wond op zijn buik had die een beetje bloedde; rondom [slachtoffer] zag zij geen bloed. Omdat [slachtoffer] niet meer ademde, heeft zij bij hem mond-op-mondbeademing toegepast, hetgeen het gewenste effect had. Vervolgens heeft zij 112 gebeld. Daarna is zij verder gegaan met het geven van mond-op-mondbeademing, omdat zij bang was dat de ademhaling van [slachtoffer] weer zou stoppen. Even later kwam de politie. Zij heeft niets gezien dat het steekletsel, dat op hoog op de borst (bij de hals) van [slachtoffer] is geconstateerd, kan verklaren.

Beoordeling van de lezing van de verdachte

Anders dan de verdediging – die van voormelde lezing uitgaat – is het hof niet van oordeel dat de verdachte ‘vanaf het eerste moment consistent heeft verklaard’, integendeel. Nog afgezien van inconsistenties op detailniveau, heeft de verdachte op diverse momenten verklaringen afgelegd c.q. uitlatingen gedaan die op essentiële onderdelen met voormelde lezing en met elkaar in tegenspraak zijn:

(i)Tegen de 112-centralist heeft de verdachte gezegd dat ‘de man’ zichzelf in zijn buik had gestoken en dat zij veel bloed zag (p. B100). Tegen de politieambtenaren die gehoor gaven aan de melding en ter plaatse zijn gegaan, heeft zij gezegd dat ‘de man dood wilde’ en zichzelf had neergestoken, en dat zij nog had geprobeerd hem tegen te houden (p. B001).

(ii) Na haar aanhouding heeft de verdachte tijdens haar vervoer naar het politiebureau gezegd dat zij ‘hem’ niet had gestoken, maar dat zij ‘het mes uit zijn handen had getrokken’ (p. B057).

(iii) Tegen de forensisch arts, die de verdachte op 17 december 2017 heeft onderzocht, heeft zij gezegd dat zij de door die arts bij haar geconstateerde snijwonden heeft opgelopen ‘tijdens de reanimatie van de vermoorde man’ (p. B124).

(iv) Bij het politieverhoor op 18 december 2017 heeft zij verklaard dat zij het mes van [slachtoffer] met haar rechterhand over de scherpe kant heen heeft vastgepakt en dat zij daardoor wonden op de rechter wijsvinger en aan de binnenzijde van haar rechterhand heeft opgelopen. Daarna heeft zij, zo vervolgde zij, het mes ook met haar linkerhand over haar rechterhand heen vastgepakt, waardoor zij een wond heeft opgelopen aan haar linker wijsvinger (p. C056). Zij voegde daar met zoveel woorden aan toe dat zij het mes heeft vastgehouden bij het snijgedeelte, maar niet heel hard [het hof begrijpt: krachtig], omdat zij niet wilde dat zij verwondingen aan haar vingers zou oplopen (p. C059). De verdachte heeft bij dat verhoor de wijze waarop zij het mes heeft vastgehouden voorgedaan, waarbij een pen het mes voorstelde en haar raadsvrouw de rol van slachtoffer speelde. Op de daarvan beschikbare video-opname is te zien dat de verdachte uitbeeldt dat haar rechterhand om het lemmet van het mes gesloten is geweest, met de duim omhoog en haar vingers aan de onderzijde (van het lemmet). Haar linkerhand had zij om haar rechterhand heen gesloten, ook met haar duim aan de bovenzijde en haar vingers aan de onderzijde (p. C068). Vervolgens duwde zij het mes naar voren, in de richting van de buik van het slachtoffer, waarna de punt van het mes in diens buik kwam, zo heeft het hof op de terechtzitting in hoger beroep bij het bekijken van deze opname vastgesteld.

(v)Tijdens datzelfde politieverhoor heeft de verdachte verklaard dat heel veel kracht en twee handen nodig waren om het mes dat [slachtoffer] vasthad weg te duwen en dat zij zichzelf daarbij met haar voeten afzette op de [het hof begrijpt: straat]stenen (p. C058).

Gelet op dit alles acht het hof de lezing van de verdachte niet aannemelijk geworden, reden waarom het hof deze terzijde schuift. Daarvoor is temeer aanleiding nu die lezing geen begin van een verklaring biedt voor de bij het slachtoffer geconstateerde steekletsels A en C, terwijl de verdachte naar eigen zeggen tijdens het wassen van haar handen [slachtoffer] , die zich – nog altijd in staande positie – op vijf tot zes stappen afstand van haar bevond, constant in het zicht heeft gehad en zij hem bij het pakken van het briefje van vijf euro uit de bureaulade slechts twee à drie seconden uit het oog is verloren (p. C084, C098 en C100).

Als vaststaand kan wél worden aangenomen dat [slachtoffer] nog niet gewond was toen de verdachte bij zijn woning aankwam en met hem vervolgens nog even ‘gezellig op de bank heeft gezeten en gepraat’. [slachtoffer] moet de drie steekverwondingen dus tijdens het bezoek van de verdachte hebben opgelopen. Verder heeft de verdachte verklaard dat (a) zij – toen zij wakker was – niemand anders in de woning heeft gezien, (b) [slachtoffer] en zij de hele avond [het hof begrijpt: nacht] met zijn tweeën zijn geweest, (c) er gedurende die nacht niemand heeft gebeld en (d) zij, toen zij buiten stond en 112 belde, geen andere mensen heeft gezien en dat het toen rustig op straat was.

In de resultaten van het opsporingsonderzoek, in het bijzonder het uitgebreide forensische onderzoek, kan geen enkel solide aanknopingspunt worden gevonden voor de gedachte dat een (onbekende) derde voor het toebrengen van de steekletsels verantwoordelijk is. Evenmin is er een reden om te veronderstellen dat [slachtoffer] zelf een einde aan zijn leven heeft willen maken. Zo heeft thuiszorgmedewerker [thuiszorgmedewerker] , die [slachtoffer] zo’n vier jaren kende en hem ongeveer drie keer per week bezocht (en voor het laatst op 16 december 2017), verklaard dat [slachtoffer] een positief ingesteld mens was die van iedere dag iets leuks probeerde te maken en dat hij bij hem nooit iets heeft gemerkt van depressiviteit. Het is ook overigens bijzonder onaannemelijk dat [slachtoffer] , juist nadat hij bij de door hem zelf geïnitieerde schermutseling met de verdachte gewond was geraakt, op het idee zou zijn gekomen om zelfmoord te plegen.

Bij die stand van zaken is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer] niet alleen steekletsel B, maar ook steekletsels A en C heeft toegebracht. Dat het hof niet kan vaststellen op welke wijze dat exact is gedaan en wat daarvoor de aanleiding is geweest, maakt dat niet anders.

Voorbedachte raad en opzet

Net als de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld; van dat onderdeel van de tenlastelegging zal zijn worden vrijgesproken. Daarnaast is niet gebleken dat de verdachte het slachtoffer moedwillig (met vol opzet) van het leven heeft willen beroven. Door het met een scherp en/of puntig voorwerp steken en/of snijden in de borst van het slachtoffer, met een zodanige kracht dat daarvan een steekkanaal van 12,5 centimeter diep het gevolg is, heeft de verdachte evenwel de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer daardoor fataal letsel opliep. In de borst bevinden zich immers diverse vitale organen en structuren. Dergelijk steken en/of snijden is voorts naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het om het leven brengen van een ander, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties in dat verband is niet gebleken.

Slotsom

Gelet op het voorgaande kan het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend worden bewezen op de wijze als na te melden. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt op alle onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op of omstreeks 17 december 2017 te Amsterdam [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door met dat opzet [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp in de borst te steken en/of te snijden.

Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat haar een geslaagd beroep op noodweer toekomt, en heeft zich daarbij gebaseerd op de door haar centraal gestelde lezing van de verdachte.

Het hof verwerpt het verweer, omdat – zoals hiervoor al bleek – de opgevoerde feitelijke gang van zaken die daaraan ten grondslag is gelegd, niet aannemelijk is geworden en dus evenmin dat zich een noodweersituatie heeft voorgedaan.

Ook is geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het primair bewezenverklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Namens de verdachte is – voortbordurend op hetgeen aan het beroep op noodweer ten grondslag is gelegd – een beroep gedaan op de schulduitsluitingsgrond noodweerexces. Daaraan is de conclusie verbonden dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zoals al bleek, is niet aannemelijk geworden dat zich een noodweersituatie heeft voorgedaan. Daarop stuit ook dit verweer af.

Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezenverklaarde (poging tot zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbend) veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde (doodslag) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Met een mes (of een of meer andere scherpe of puntige voorwerpen) heeft zij ingestoken op een 72-jarige man en hem twee diepe steekwonden in de borst en buik toegebracht. Daarvan is er hem één fataal geworden. Aldus heeft zij het slachtoffer het meest fundamentele recht van een mens, het recht op leven, ontnomen en mitsdien één van de ernstigste misdrijven begaan die het Wetboek van Strafrecht kent. Bovendien heeft zij de dochters en kleinkinderen van het slachtoffer hun vader en grootvader ontnomen, terwijl deze na een periode van stilte juist de banden met zijn kinderen weer had aangehaald. Dit heeft zijn kinderen onpeilbaar veel leed bezorgd. Op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat zij uitzagen naar de gesprekken die zij met hem wilden voeren. Door toedoen van de verdachte zullen hun vragen nu voorgoed onbeantwoord blijven.

Het behoeft geen betoog dat op misdrijven van dit kaliber slechts kan worden gereageerd met de oplegging van een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Om de precieze duur daarvan te bepalen heeft het hof gelet op de straffen die door rechters in het recente verleden in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daaruit komt naar voren dat niet snel wordt volstaan met een lagere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren en dat, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, die duur oploopt tot een gevangenisstraf van twaalf jaren (en dat in uitzonderingsgevallen voor een nog langduriger straf wordt gekozen). In dit geval kunnen in strafverzwarende zin geen omstandigheden worden meegewogen waaronder de verdachte de doodslag heeft begaan, omdat daarover hoegenaamd niets bekend is. Daarnaast heeft de verdachte zich blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 februari 2021 (in de afgelopen jaren) niet schuldig gemaakt aan delicten van vergelijkbare ernst. Om die redenen zal het hof kiezen voor een straf die zich aan de onderzijde van genoemde bandbreedte bevindt. Bijzondere omstandigheden die een lagere straf rechtvaardigen, zijn niet geleken.

Alles afwegend acht het hof een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Hierin ligt besloten dat het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf in dit geval te hoog vindt.

Vordering tot gevangenneming van de verdachte

De advocaat-generaal heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd met ingang van de dag van de uitspraak van dit arrest. Het hof zal deze vordering afwijzen, omdat thans geen gronden (meer) worden gezien die een dergelijk bevel tot voorlopige hechtenis kunnen dragen.

Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij [benadeelde partij 1] – een dochter van het slachtoffer – heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.254,25 en strekt tot compensatie van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Bij het vonnis waarvan beroep is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. In hoger beroep heeft zij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

De vordering is opgebouwd uit de volgende posten:

1) reiskosten € 1.015,25

gemaakt in verband met

a. familiebespreking m.b.t. crematie € 69,66

b. bezoek woning slachtoffer € 225,80

c. crematie slachtoffer € 112,00

d. inleveren sleutels bij woningbouwvereniging € 118,72

e. bezoek rechtbank voor verwerping erfenis € 344,40

f. verstrooiing stoffelijke resten slachtoffer € 117,26

g. gesprek met officier van justitie over familie € 27,41

2) rouwboeket € 75,00

3) kleding (kostuum) slachtoffer t.b.v. rouwplechtigheid € 25,00

4) telefoonkosten € 15,00

5) kosten verwerping erfenis € 124,00

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1a, 1c, 2 en 3 genoemde posten voor vergoeding in aanmerking komen, zodat de vordering tot een bedrag van € 281,66 moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, en heeft zich in geval van een bewezenverklaring, subsidiair, met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof overweegt als volgt.

Hiervoor heeft het hof vastgesteld dat de verdachte een strafbaar feit heeft begaan als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. Zij is tot vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade gehouden, voor zover in het burgerlijk recht in een schadevergoedingsplicht is voorzien.

Artikel 51f, tweede lid, Sv biedt in samenhang met artikel 6:108 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij iemands overlijden als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6:108 (oud), eerste lid, BW geeft daarbij een limitatieve opsomming van de schadeposten die in aanmerking komen voor vergoeding aan een nabestaande; die houden kort gezegd verband met de derving van levensonderhoud. Verder kan degene te wiens laste de kosten van de lijkbezorging zijn gekomen op grond van artikel 6:108 (oud), tweede lid, BW jegens de laedens aanspraak maken op vergoeding die kosten, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.

Naar oordeel van het hof is vast komen te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het handelen van de verdachte schade heeft geleden in de vorm van kosten van de lijkbezorging. Daarbij gaat het om de schadeposten die zijn genoemd onder 1a, 1c, 1f, 2, 3 en 4 (waarbij het hof er gelet op de inhoud van het schadeonderbouwingsformulier van uitgaat dat de telefoonkosten verband hebben gehouden met het organiseren van de crematie). Hierbij is betrokken dat de vordering van de zijde van de verdachte niet gemotiveerd is betwist. Er is geen grond voor het oordeel dat deze kosten niet in overeenstemming zijn met de leefomstandigheden van het slachtoffer bij leven. De verdachte is jegens de benadeelde partij daarom tot een bedrag van in totaal € 413,92 tot vergoeding van schade gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De onder 1b, 1e en 5 genoemde posten zijn niet als kosten van lijkbezorging toewijsbaar, omdat deze niet in rechtstreeks verband staan met het geven van een eindbestemming aan het lichaam van het slachtoffer (vgl. HR 25 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829). Deze en de onder 1d en 1g genoemde schadeposten kunnen evenmin worden gezien als derving van levensonderhoud. Dit betekent dat die onderdelen van de vordering geen grondslag vinden in de wet, zodat de vordering in zoverre moet worden afgewezen. Dat ook deze onderdelen van de vordering niet gemotiveerd door de verdachte zijn betwist, kan niet tot een andere uitkomst leiden (vgl. HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465).

Om te bevorderen dat genoemde schade van € 413,92 door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij [benadeelde partij 2] – een dochter van het slachtoffer – heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 170,70, te vermeerderen met de wettelijke rente, en strekkend tot de vergoeding van de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt tot het bijwonen van [zo begrijpt het hof uit de brief van haar gemachtigde van 7 maart 2019] drie pro formazittingen in eerste aanleg.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgevoerde reiskosten niet kunnen worden aangemerkt als rechtstreekse schade, maar wel als proceskosten als bedoeld in artikel 592a Sv [het hof begrijpt: artikel 532 Sv] en heeft het hof verzocht het genoemde bedrag op die voet toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De verdediging heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering, gelet op de bepleite vrijspraak, en heeft zich in geval van een bewezenverklaring, subsidiair, met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van het hof.

Het hof is van oordeel dat de opgevoerde reiskosten niet kunnen worden geschaard onder één van de in artikel 6:10 8 (oud) BW limitatief opgesomde schadeposten die in aanmerking komen voor vergoeding aan een nabestaande. Dit betekent dat in de wet geen grondslag voor de vordering kan worden gevonden, zodat deze moet worden afgewezen. Dat de vordering niet gemotiveerd door de verdachte is betwist, kan niet tot een andere uitkomst leiden.

In voorkomend geval kunnen reiskosten als opgevoerd worden aangemerkt als proceskosten als bedoeld in artikel 532 Sv (vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:905), maar aangezien de benadeelde partij hier als de in het ongelijk gestelde partij als bedoeld in artikel 1:237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet worden beschouwd, bestaat er geen grond om de verdachte in haar proceskosten te veroordelen.

In beslag genomen voorwerpen

Blijkens een lijst van 1 november 2018 zijn er bij het opsporingsonderzoek zeven voorwerpen in beslag genomen die nog niet zijn teruggegeven, te weten:

1. een computer van het merk Hewlett Packard (goednummer 5500435);

2. een biljet van € 20,00 (goednummer 5500369);

3. een biljet van € 5,00 (goednummer 5500675);

4. een biljet van € 5,00 (goednummer 5513033);

5. een telefoon van het merk Samsung (goednummer 5500172);

6. een telefoon van het merk Nokia (goednummer 5500488);

7. een telefoon van het merk Samsung (goednummer 5500767).

De rechtbank heeft gelast dat de onder 5 genoemde telefoon wordt teruggegeven aan de verdachte, van de onder 1, 6 en 7 genoemde voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende bevolen en met betrekking tot de onder 2, 3 en 4 genoemde goederen geen beslissing genomen.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat met betrekking tot deze voorwerpen in hoger beroep dezelfde beslissingen worden genomen als in eerste aanleg is gedaan.

De verdediging heeft het hof verzocht het biljet van € 20,00, een biljet van € 5,00 en de onder de verdachte in beslag genomen telefoon aan haar te retourneren. Hetzelfde verzoek is gedaan met betrekking tot onder haar in beslag genomen kleding, die niet op de beslaglijst is vermeld.

Het hof overweegt als volgt.

Gebleken is dat de onder 5 genoemde telefoon onder de verdachte in beslag is genomen. Daarnaast acht het hof voldoende aannemelijk dat onder de verdachte een damestrui (goednummer 5500398), schoenen (goednummer 5500171), een zwart/wit gestreept shirt (goednummer 5500303), een zwart vest (goednummer 5500175), een paars/blauwe spijkerbroek (goednummer 5500176) en een zwarte jas (goednummer 5500174) in beslag zijn genomen. Het hof neemt aan dat die voorwerpen aan de verdachte toebehoren. Daarom zal van die telefoon en die kledingstukken de teruggave aan de verdachte worden gelast.

De onder 1, 6 en 7 genoemde apparaten behoorden het slachtoffer toe. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld wie zijn erfgenamen zijn. Het hof zal daarom gelasten dat deze voorwerpen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Het onder 2 genoemde biljet van € 20,00 is gevonden in de gootsteen van de keuken van de woning van het slachtoffer. Naar het oordeel van het hof kan niet genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte de rechthebbende op dat geld is. Verder heeft de verdachte verklaard dat zij zonder de instemming van het slachtoffer een biljet van € 5,00 uit de lade van zijn bureau heeft gepakt. Onduidelijk is of dit het onder 3 dan wel het onder 4 genoemde biljet betreft. Daarom kan thans van geen van beide biljetten worden vastgesteld wie de rechthebbende daarop is. Daarom zal de bewaring van deze drie biljetten ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.

Vordering tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van dertig dagen gevorderd. Deze vordering is op 4 januari 2017 [het hof leest: 2018] bij de griffie van de rechtbank ingediend en niet voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg ingetrokken. De rechtbank heeft in eerste aanleg – ten onrechte – geen beslissing genomen op de vordering. Desondanks is de vordering in hoger beroep opnieuw aan de orde (vgl. HR 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:360). Het hof acht met de advocaat-generaal echter termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) jaren.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 413,92 (vierhonderddertien euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 413,92 (vierhonderddertien euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op:

- 30 december 2017 over een bedrag van € 75,00;

- 15 januari 2018 over een bedrag van € 221,66;

- 3 januari 2019 over een bedrag van € 117,26.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot schadevergoeding af.

Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

1. een computer van het merk Hewlett Packard (goednummer 5500435);

2. een biljet van € 20,00 (goednummer 5500369);

3. een biljet van € 5,00 (goednummer 5500675);

4. een biljet van € 5,00 (goednummer 5513033);

6. een telefoon van het merk Nokia (goednummer 5500488);

7. een telefoon van het merk Samsung (goednummer 5500767).

Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:

5. een telefoon van het merk Samsung (goednummer 5500172);

- een damestrui (goednummer 5500398);

- schoenen (goednummer 5500171);

- een zwart/wit gestreept shirt (goednummer 5500303);

- een zwart vest (goednummer 5500175);

- een paars/blauwe spijkerbroek (goednummer 5500176);

- een zwarte jas (goednummer 5500174).

Wijst af de op 4 januari 2018 ingediende vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 november 2017, parketnummer 23-001277-17, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 30 (dertig) dagen.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 maart 2021.

De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

=========================================================================

[…]

.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature