Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Rechtbank is bevoegd te oordelen over het uitblijven van een beslissing op een dwangsomverzoek betreffende het niet tijdig beslissen op een administratief beroep dat is gericht tegen een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling voor een gemeentelijke belasting

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00615

9 februari 2021

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te Amsterdam, belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde])

tegen de uitspraak van 1 maart 2019 in de zaak met kenmerk AMS 18/6852 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

het College van Burgemeester & Wethouders van Amsterdam, het College.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een dwangsombesluit ter zake van het niet tijdig beslissen door het College op zijn administratief beroep tegen de beslissing van de invorderingsambtenaar op het verzoek om uitstel van betaling van gemeentelijke belastingen voor het jaar 2017.

1.2.

De rechtbank heeft zich bij uitspraak van 1 maart 2019 onbevoegd verklaard om van het beroep van belanghebbende kennis te nemen.

1.3.

Belanghebbende heeft op 13 april 2019 per faxbericht en op 16 april 2019 per post hoger beroep ingesteld, aangevuld bij faxbericht en brief van 15 mei 2019. De gemeente heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.

Op 3 januari 2021 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de gemeente gezonden.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Van het verhandelde der zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.

De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende met dagtekening 28 februari 2017 voor het jaar 2017 een gecombineerde aanslag gemeentebelastingen en kennisgeving waardebeschikkingen (hierna: de aanslag) opgelegd ter zake van de hierna genoemde objecten, alle gelegen te Amsterdam.

De aanslag bevat – voor zover relevant – de volgende gegevens:

[adres 1] (=[adres 2]) WOZ-waarde € 112.500

aanslagnummers

bedrag

[aanslagnummer 1]

onroerende-zaakbelastingen eigenaren

€ 194,23

[aanslagnummer 2]

onroerende-zaakbelastingen gebruikers

€ 155,28

[aanslagnummer 3]

rioolheffing

€ 128,40

[adres 1] (WONING) WOZ-waarde € 684.000

aanslagnummers

bedrag

[aanslagnummer 4]

afvalstoffenheffing (particulieren)

€ 313,00

[aanslagnummer 5]

onroerende-zaakbelastingen eigenaren

€ 335,23

[aanslagnummer 6]

rioolheffing

€ 128,40

2.2.

Belanghebbende heeft met dagtekening 11 april 2017 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van de woning en de daaruit voortvloeiende ozb-aanslag. Hij heeft daarbij verzocht om uitstel van betaling van het door hem bestreden bedrag. In zijn bezwaarschrift heeft hij – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Namens belanghebbende, [belanghebbende], woonachtig te ([adres 1]) Amsterdam aan de [adres 1], teken ik hierbij bezwaar aan tegen het in de bovenvermelde gecombineerde aanslag en kennisgeving waardebeschikking vermelde bedragen; WOZ-waarde ad € 684.000,00 en tegen het daaraan gerelateerde bedrag OZBE ad € 335,23.

Tevens verzoek ik u om het verlenen van uitstel van betaling en wil ik hierbij de taxatatieverslagen opvragen welke ten grondslag liggen aan bovenvermelde aanslag(en).”

2.3.

De invorderingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 13 april 2017 voor een gedeelte van de aanslag uitstel van betaling verleend. In deze brief is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“In uw bezwaarschrift tegen de opgelegde (gecombineerde) aanslag heeft u om uitstel van betaling verzocht. Naar aanleiding hiervan deel ik u het volgende mee.

Uw verzoek tot uitstel van betaling is voor een bedrag van € 477,91 toegewezen. In de bijgevoegde specificatie kunt u lezen voor welke aanslagregels uitstel van betaling is verleend. Het uitstel wordt u verleend totdat een beslissing is genomen op het bezwaarschrift.

U dient het bestreden deel van de aanslag tijdig te betalen. Indien u het niet bestreden deel van de aanslag niet voor de laatste vervaldatum van de aanslag heeft voldaan, wordt het aan u verleende uitstel van betaling ingetrokken.”

en

“SPECIFICATIE UITSTEL VAN BETALING:

Voor de volgende aanslagregels is uitstel van betaling verleend:

Aanslagregel Belastingmiddel Omschrijving Bedrag van de aanslag

[aanslagnummer 1] OZBE [adres 1] (= [adres 2]) € 194,23

[aanslagnummer 2] OZBG [adres 1] (= [adres 2]) € 155,28

[aanslagnummer 3] RIOE [adres 1] (= [adres 2]) € 128,40”

2.4.

Belanghebbende heeft met dagtekening 21 april 2017 administratief beroep ingesteld bij het College tegen de beslissing op zijn verzoek om uitstel van betaling. Hierin heeft belanghebbende – voor zover van belang – het volgende vermeld:

“Namens belanghebbende, [belanghebbende], woonachtig te ([adres 1]) Amsterdam aan de [adres 1], teken ik hierbij beroep aan tegen de weigering op het verzoek om uitstel van betaling inzake bovenvermelde gecombineerde aanslag en kennisgeving waardebeschikking vermelde WOZ-waarde ad € 684.000 en daaraan gerelateerde bedrag OZBE ad € 335,23 zoals verwoord in uw bovenvermelde uitspraak d.d. 13-04-2017 op uw aanslag met kenmerk/biljetnummer [kenmerk].”

2.5.

Belanghebbende heeft op 28 september 2017 een ‘Formulier dwangsom bij niet tijdig beslissen’ ingediend, vanwege het uitblijven van een reactie op zijn administratief beroep.

2.6.

Het College heeft bij brief van 30 januari 2018 beslist op het administratief beroep. In deze brief is – voor zover relevant – het volgende vermeld:

“Op 13 april 2017 is reeds uitstel verleend voor het bestreden gedeelte van de aanslag. Dit is gebeurd conform uw verzoek. Het uitstel blijft in stand totdat er een inhoudelijke beslissing is genomen op uw bezwaar/beroep tegen de aanslag. Voor de onderbouwing verwijs ik u naar de bijlagen van deze brief.”

2.7.

Naar aanleiding van de beslissing van 30 januari 2018 heeft belanghebbende op 6 februari 2018 een brief aan het College gezonden waarin – voor zover van belang – het volgende is vermeld:

“Wegens uitblijven van enige reactie van uw zijde heeft ondergetekende u in gebreke gesteld d.d. 28-09-2017 met aanzegging dwangsom wanneer niet binnen 14-dagen een uitspraak op beroep is gedaan.

Inmiddels heeft u op 30-01-2018 uitspraak op beroep gedaan waarin u het beroep ongegrond verklaard. In deze uitspraak staat geen rechtsmiddel verwijzing vermeld waar belanghebbende (hoger-)beroep tegen deze uitspraak kan aantekenen. Ook heeft u nog geen uitspraak op de ingebrekestelling d.d. 28-09-2017 gedaan.

Daarom wil ondergetekende u hierbij verzoeken;

Aan te geven bij welke instantie en binnen welke termijn (hoger-) beroep tegen uw uitspraak d.d. 30-01-2018 kan worden aangetekend.

(Alsnog) Uitspraak te doen op de ingebrekestelling d.d. 28-09-2017 inzake het beroepschrift d.d. 21-04-2017.”

3 Geschil in hoger beroep

In geschil is of de rechtbank - in haar hoedanigheid van bestuursrechter belast met belastingrechtspraak - bevoegd is te oordelen over het uitblijven van een beslissing op een dwangsomverzoek betreffende het niet tijdig beslissen op een administratief beroep dat is gericht tegen een beslissing op een verzoek om uitstel van betaling voor een gemeentelijke belasting.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft voor zover van belang het volgende overwogen en beslist (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’):

“Is de rechtbank bevoegd om van het beroepschrift kennis te nemen?

1.1

Invordering van belastingen door de ontvanger van de belastingdienst (belastingdienst) vindt plaats met toepassing van de Invorderingswet 1990. Slechts bepaalde beslissingen van de belastingdienst worden in de Invorderingswet 1990 aangemerkt als voor bezwaar vatbaar, waarop de bepalingen van (hoofdstuk V van) de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Een eventuele beslissing van de belastingdienst, inhoudende een verzoek om uitstel van betaling, is niet als zodanig aangemerkt. Er staat daarom daartegen geen beroep open bij de belastingrechter. Evenmin staat tegen een dergelijke beslissing beroep open bij de bestuursrechter, gelet op artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (bijlage 2 bij de Awb). Aangezien tegen de beslissing op het verzoek om uitstel geen beroep openstaat bij de (fiscale) bestuursrechter (vgl. HR 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735), geldt dat ook voor het beroep tegen het (gestelde) niet tijdig beslissen op een dergelijk verzoek. De rechtbank is daarom in zoverre onbevoegd om van eisers beroep kennis te nemen. Rechtsmiddelen betreffende de invordering kunnen worden aangewend bij de civiele rechter.

1.2

Hieruit volgt ook dat de rechtbank niet bevoegd is een oordeel te geven of een dwangsom verschuldigd is.

Conclusie en proceskostenveroordeling

2. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.”

5 Beoordeling van het geschil

Bevoegdheid Hof

5.1.

Het Hof constateert dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in haar hoedanigheid van bestuursrechter belast met belastingrechtspraak, gegeven de in die uitspraak opgenomen

rechtsmiddelverwijzing. Mede daarvan uitgaande acht het Hof zich bevoegd kennis te nemen van het geschil.

Ontvankelijkheid hoger beroep

5.2.

De rechtbank heeft haar uitspraak aan partijen verzonden op 1 maart 2019, hetgeen met zich brengt dat de termijn voor het indienen van het hogerberoepschrift eindigde op 12 april 2019. Belanghebbende heeft zijn hogerberoepschrift zowel per fax als per post ingediend. Het per fax toegezonden exemplaar van het hogerberoepschrift is door het Hof ontvangen op (zaterdag) 13 april 2019 en is derhalve te laat ingediend.

5.3.

Het per post ingediende exemplaar van het hogerberoepschrift is door het Hof ontvangen op (dinsdag) 16 april 2019. Bij verzending per post is een hogerberoepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Belanghebbende heeft betoogd dat moet worden aangenomen dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd, omdat op de envelop door PostNL geen leesbaar stempelafdruk is aangebracht en het geschrift op de tweede werkdag na het einde van de termijn is ontvangen. Het Hof overweegt ter zake als volgt.

5.4.

Het datumstempel van het postvervoerbedrijf is veelal het enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging. In verband daarmee moet in gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld (vgl. Hoge Raad 28 januari 2011, nr. 10/02285, ECLI:NL:HR:2011:BP2138). In zijn arrest van 14 oktober 2011, nr. 11/01261, ECLI:NL:HR:2011:BT7470, heeft de Hoge Raad bepaald dat, indien geen (leesbaar) poststempel op de envelop is geplaatst, moet worden aangenomen dat het bezwaar- of beroepschrift tijdig ter post is bezorgd indien het op de eerste of tweede werkdag na het einde van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij het tegendeel komt vast te staan. Te dezer zake is het volgende van belang.

5.5.

De gemachtigde van belanghebbende heeft het hogerberoepschrift ingediend in een envelop van het Gerechtshof Amsterdam. De envelop is niet gefrankeerd, maar is desondanks wel door PostNL bezorgd en door het Hof geaccepteerd. Ter zitting heeft de gemachtigde erkend dat hij een door hem van het Hof ontvangen envelop op zodanige wijze heeft geopend dat hij deze kon hergebruiken en dat hij de envelop niet heeft gefrankeerd. Het Hof heeft de gemachtigde voorgehouden dat hij regelmatig op deze wijze stukken indient bij het Hof. Desgevraagd heeft de gemachtigde geen steekhoudende verklaring kunnen geven voor zijn handelwijze. Gevolg van de handelwijze van de gemachtigde is dat een poststempel – en daarmee het normaliter enige vaststaande gegeven met betrekking tot het tijdstip van terpostbezorging – ontbreekt. Onder deze omstandigheden dient het ontbreken van het poststempel naar ’s Hofs oordeel voor rekening van belanghebbende te komen.

5.6.

Bij deze stand van het geding dient het Hof te onderzoeken of voldoende aannemelijk is gemaakt dat het hogerberoepschrift tijdig ter post is bezorgd. De gemachtigde heeft verklaard dat hij de envelop met het hogerberoepschrift op 11 april 2019 ter post heeft bezorgd. Door het Hof geconfronteerd met de omstandigheid dat het hogerberoepschrift op 12 april 2019 is gedagtekend heeft de gemachtigde verklaard dat dit zijn standaard-werkwijze is: hij dagtekent zijn (hoger)beroepschriften veelal, zo ook in dit geval, ongeacht het moment van daadwerkelijke ondertekening, op de laatste dag van de termijn en verzendt deze één dag voor deze datum. Het in de rechterbovenhoek op de envelop aangebrachte datumstempel 11 april 2019 is, naar de gemachtigde heeft verklaard, door hemzelf aangebracht. Naar ’s Hofs oordeel heeft belanghebbende met het voorgaande, de daarop ter zitting gegeven toelichting en in aanmerking nemend dat het hogerberoepschrift op 16 april 2019 door het Hof is ontvangen, voldoende aannemelijk gemaakt dat hij het hogerberoepschrift tijdig ter post heeft bezorgd. Belanghebbende kan daarom worden ontvangen in zijn hoger beroep.

Bevoegdheid rechtbank

5.7.

Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij in haar hoedanigheid van bestuursrechter belast met belastingrechtspraak niet bevoegd is een oordeel te geven of een dwangsom verschuldigd is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de Hoge Raad in zijn arrest van 12 augustus 2016, nr. 15/01496, ECLI:NL:HR:2016:1928, in rechtsoverweging 3.6 heeft geoordeeld dat de belastingrechter en niet de civiele rechter de bevoegde rechter is ten aanzien van de toepassing van beslissingen inzake het verlenen van uitstel van betaling op de voet van artikel 25 van de Invorderingswet 1990 , zodat de belastingrechter ook bevoegd is ten aanzien van een daaraan gerelateerde dwangsom wegens niet tijdig beslissen.

5.8.

Belanghebbende ziet er aan voorbij dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 december 2016, nr. 16/03398, ECLI:NL:HR:2016:2735, is teruggekomen op het door belanghebbende aangehaalde arrest. De Hoge Raad heeft, voor zover hier van belang, als volgt geoordeeld:

“2.5. De Rechtbank is bij haar hiervoor onder 2.4 weergegeven oordeel uitgegaan van een juiste opvatting omtrent de bevoegdheid van de burgerlijke rechter ingeval van een afwijzende beslissing op een kwijtscheldingsverzoek als bedoeld in artikel 26 van de IW, afgezien van de – hier niet aan de orde zijnde – uitzonderingen bedoeld in artikel 1b, lid 2, van de Uitvoeringsregeling IW. Anders dan de Hoge Raad heeft overwogen in onderdeel 3.6 van zijn arrest van 12 augustus 2016, nr. 15/01496, ECLI:NL:HR:2016:1928, BNB 2016/220, geldt hetzelfde ten aanzien van beslissingen op een verzoek tot het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25 van de IW .

5.9.

Het verlenen van uitstel van betaling voor gemeentelijke belastingen geschiedt op grond van het bepaalde in artikel 231, lid 1, van de Gemeentewet met overeenkomstige toepassing van de Invorderingswet 1990, zodat het oordeel van de Hoge Raad in voormeld arrest in het onderwerpelijke geval evenzeer van toepassing is.

5.10.

Nu de civiele rechter (exclusief) bevoegd is om te oordelen over geschillen betreffende beslissingen op een verzoek tot het verlenen van uitstel van betaling heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat zij, in haar hoedanigheid van bestuursrechter belast met belastingrechtspraak, niet bevoegd is om te oordelen of al dan niet een dwangsom verschuldigd is ter zake van het niet tijdig beslissen op het administratief beroep van belanghebbende dat is gericht tegen de beschikking van de invorderingsambtenaar op het verzoek om uitstel van betaling.

5.11.

Tot slot merkt het Hof op dat in artikel 1, lid 2, van de Invorderingswet 1990 is bepaald dat titel 4.1 van de Awb niet van toepassing is op deze wet, zodat § 4.1.3.2 van de Awb (Dwangsom bij niet tijdig beslissen) in het onderwerpelijke geval toepassing mist. Het Hof ziet daarom af van de in artikel 8:71 Awb bedoelde vermelding dat uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld.

Slotsom

5.12.

Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende geen doel treft en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6 Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7 Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 9 februari 2021 in het openbaar uitgesproken en wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature