Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Artikel 4:203 BW ; erfgenaam als vereffenaar tekortgeschoten in vervulling van zijn verplichtingen en ongeschikt om de taak van vereffenaar naar behoren uit te voeren.

Benoemen vereffenaar. Verzoek artikel 843a Rv .

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie -en jeugdrecht)

zaaknummers: 200.266.235/01 en 200.266.235/02

zaaknummer rechtbank: C/15/286736 / HA RK 19-70

beschikking van de meervoudige kamer van 9 februari 2021 inzake

1 [verzoekster sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: [verzoekster sub 1] ,

2. [verzoekster sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,

verder te noemen: [verzoekster sub 2] ,

verzoeksters in hoger beroep, tevens verzoeksters in het incident,

advocaat: mr. A.D. van Erp te Rotterdam,

tegen

[verweerster] , handelend in haar hoedanigheid van erfgenaam en van vereffenaar,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,

verder te noemen: [verweerster] ,

verweerster in hoger beroep, tevens verweerster in het incident,

advocaat: mr. R.J. Sturkenboom te Culemborg.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

- Stichting Humanitas Inkomstenbeheer, gevestigd te Purmerend, in haar hoedanigheid van bewindvoerster over de goederen van [X] , wonende te [woonplaats] (hierna respectievelijk de bewindvoerster en [X] te noemen);

- [Y] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: [Y] ).

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 11 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

[verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] zijn op 11 september 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 11 juni 2019. Daarbij is tevens verzocht een provisionele voorziening te treffen als bedoeld in artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.2.

[verweerster] heeft op 5 december 2019 een verweerschrift ingediend.

2.3.

Bij het hof is voorts ingekomen:

- het journaalbericht namens [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] van 20 mei 2020, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;

- een brief gedateerd 6 november 2020 en ingekomen op 10 november 2020, afkomstig van [Y] met daarin het voorstel de behandeling van de zaak tot in mei 2021 aan te houden en naast de suggestie dat zij digitaal aan de zitting zou kunnen deelnemen, de melding dat zij buiten de confrontatie van partijen wenst te blijven.

2.4.

De mondelinge behandeling heeft, na uitstel, plaatsgevonden op 12 november 2020. Ter zitting zijn verschenen:

- [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] , bijgestaan door hun advocaat voornoemd;

- [verweerster] , bijgestaan door haar advocaat voornoemd;

- de bewindvoerster, vertegenwoordigd door de fungerend bewindvoerster [A] .

[Y] is niet verschenen.

De aanwezigen hebben allen het woord gevoerd, mr. Rodenburg mede aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

3 De feiten

3.1.

[in] 2018 is te Alkmaar overleden [erflaatster] (hierna te noemen: de erflaatster). Erflaatster is de moeder van [verzoekster sub 1] , [verzoekster sub 2] , [verweerster] , [X] en [Y] .

3.2.

Erflaatster heeft voor het laatst over haar nalatenschap beschikt bij testament van 12 januari 2010. In dit testament is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:

“(..)

B. UITSLUITING ERFGENAMEN

Ik sluit mijn dochters [Y] , [X] , [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] , uit als mijn erfgenamen.

C. ERFSTELLING EN LEGATEN

Ik legateer, ten laste van mijn nalatenschap, uit te keren binnen achttien maanden na mijn overlijden, zonder bijberekening aan rente, aan:

(...)

b. mijn dochters [Y] , [X] , [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] , ieder een bedrag in contanten ter grootte van haar legitieme porties.

(..)

Ik benoem onder het bezwaar van voormelde legaten mijn dochter [verweerster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , (…) tot mijn enige erfgename, op welke benoeming de regels van plaatsvervulling van het erfrecht bij versterf voor zover nodig van toepassing zijn.

(...)

E. VRIJSTELLING INBRENG

Ik bepaal dat mijn dochters de aan haar gedane giften in mijn nalatenschap dienen in te brengen, met uitzondering van mijn dochter [verweerster] , die ik vrijstel van de verplichting tot inbreng van giften in mijn nalatenschap, op welk tijdstip deze ook zijn gedaan, tenzij bij een gift schriftelijk anders is bepaald.

F. EXECUTEUR

Benoeming executeur

Ik benoem tot executeur (...) mijn genoemde dochter [verweerster]

(...)

G. BEWIND

Ik stel al hetgeen door mijn genoemde dochters [Y] en [X] , gedurende hun hele leven, en [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] , tot vijf jaar na mijn overlijden, uit mijn nalatenschap wordt verkregen onder bewind en ik benoem tot bewindvoerster hierover mijn genoemde dochter [verweerster] (...)”.

3.3

[verweerster] heeft haar benoeming tot executeur aanvaard. Nadien heeft zij de nalatenschap van de erflaatster beneficiair aanvaard, waardoor de nalatenschap van de erflaatster dient te worden vereffend en [verweerster] van rechtswege vereffenaar is.

4 De omvang van het geschil

4.1.

[verzoekster sub 1] , [verzoekster sub 2] en de bewindvoerder hebben in eerste aanleg verzocht notaris mr. M.J. Moerland-Jansen te benoemen tot vereffenaar in de nalatenschap van de erflaatster, met bepaling dat de benoeming uitsluitend wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

4.2.

Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek afgewezen, daartoe overwegende dat niet aannemelijk is gemaakt dat [verweerster] is tekortgeschoten in de vervulling van haar verplichtingen als vereffenaar en dat onvoldoende is onderbouwd dat [verweerster] ongeschikt zou zijn het beheer van de nalatenschap uit te oefenen.

4.3.

[verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] verzoeken in hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, in de nalatenschap van de erflaatster alsnog een vereffenaar te benoemen. Tevens hebben zij, bij wege van provisionele voorziening, verzocht [verweerster] te veroordelen de in het beroepschrift omschreven stukken in het geding te brengen, op verbeurte van een dwangsom.

4.4.

[verweerster] heeft verweer gevoerd en verzocht de verzoeken van [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] in de hoofdzaak en in het incident af te wijzen en, zo begrijpt het hof, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

In de hoofdzaak

5.1.

Artikel 4:203 BW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van een belanghebbende een vereffenaar kan benoemen, onder meer wanneer hij die met het beheer van de nalatenschap is belast in ernstige mate in de vervulling van zijn verplichtingen tekortschiet of daartoe ongeschikt is. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] als belanghebbenden moeten worden aangemerkt, aangezien zij - aanvankelijk vanwege het hen toegekende legaat en later als legitimaris - schuldeiser zijn van de nalatenschap van de erflaatster. Hun verzoeken zijn gericht tegen [verweerster] als erfgenaam en vereffenaar in de nalatenschap van de erflaatster.

5.2.

[verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] hebben twee grieven aangevoerd tegen de afwijzing van hun verzoek een vereffenaar te benoemen.

5.3.

Met hun eerste grief betogen zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van een ernstig tekortschieten door [verweerster] in de vervulling van haar taken als vereffenaar geen sprake is. Zij lichten deze grief als volgt toe. Op 26 februari 2019 hebben [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] de hen bij testament toegekende legaten verworpen en een beroep gedaan op hun legitieme portie. Als legitimarissen hebben zij op grond van artikel 4:78 BW recht op alle informatie die noodzakelijk is voor de berekening van de omvang van de legitieme portie. [verweerster] diende deze informatie, waar [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] al sinds 15 januari 2018 om vragen, in eerste instantie als executeur en later als vereffenaar te verschaffen. Dit heeft zij ondanks herhaalde verzoeken niet gedaan. Een boedelbeschrijving is pas laat en ondeugdelijk, want niet compleet en onjuist, opgesteld. Tevens doet [verweerster] geen opgave van de aan haar gedane giften, terwijl zij daartoe wel is verplicht en dit van belang is voor de berekening van de legitimaire massa. Ook heeft [verweerster] geen inzage willen geven in de verschillende bankrekeningen van de erflaatster, de aangiftes Inkomstenbelasting vanaf 1994 en heeft zij kort na het overlijden van de erflaatster de woning van de erflaatster laten ontruimen. Onderdeel van de inboedel waren onder meer een daags voor het overlijden van de erflaatster aangeschafte wasmachine en schilderijen die ieder een aanzienlijke waarde vertegenwoordigden. Ook de waarde van de inboedel dient te worden meegenomen in de berekening van de legitimaire massa, evenals de waarde van de auto van de erflaatster. Over deze auto heeft [verweerster] evenmin informatie willen verstrekken. Voorts weigert [verweerster] ook overigens inlichtingen aan [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] te verstrekken over de omvang van de nalatenschap. Volgens [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] schiet [verweerster] aldus in ernstige mate tekort in haar taakvervulling als vereffenaar.

5.4.

De tweede grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de stelling dat [verweerster] ongeschikt is het beheer van de nalatenschap uit te oefenen, onvoldoende is onderbouwd. Ter toelichting op deze grief hebben [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] gesteld dat [verweerster] door haar psychische en fysieke gesteldheid wordt belemmerd, dat zij onwaarheden verkondigt en dat [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] hierdoor geen vertrouwen hebben in [verweerster] . Voorts heeft [verweerster] onvoldoende kennis van zaken en maakt zij geen gebruik van de kennis van de door haar ingeschakelde notaris en fiscalist, weigert [verweerster] inlichtingen aan [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] te verstrekken over de omvang van de nalatenschap en heeft zij een dubbele pet op en een met [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] tegenstrijdig belang.

5.5.

[verweerster] heeft verweer gevoerd.

5.6.

Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat gronden bestaan om in plaats van [verweerster] een onafhankelijke vereffenaar te benoemen. Daartoe is het volgende redengevend.

5.7.

Een vereffenaar heeft tot taak de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen (art. 4:211 lid 1 BW). Als onderdeel van deze algemene taak dient een erfgenaam-vereffenaar onder meer een boedelbeschrijving op te maken of te doen opmaken (art. 4:211 lid 3 BW), schuldeisers op te roepen (art. 4:21 lid 2 BW), vorderingen te voldoen en (zo nodig) boedelgoederen te gelde te maken (art. 4:215 BW).

Op grond van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, staat als niet, althans onvoldoende weersproken vast dat [verweerster] als vereffenaar nog geen boedelbeschrijving heeft opgesteld, althans dat de, vooralsnog voorlopige, boedelbeschrijving niet met bekwame spoed is opgemaakt en onvolledig is. Zo zijn in de boedelbeschrijving niet de (volledige) saldi van de verschillende tot de nalatenschap behorende bankrekeningen opgenomen en wordt in de boedelbeschrijving geen melding gemaakt van de (juiste hoogte van de) vorderingen van de legitimarissen. Ook bestaat onduidelijkheid over de omvang en daarmee de waarde van de inboedel van de woning van de erflaatster. [verweerster] heeft de woning van de erflaatster kort na het overlijden van de erflaatster ontruimd en gesteld noch gebleken is dat zij een opgave van de waarde van de inboedel heeft gemaakt. Aldus heeft zij geen openheid van zaken gegeven en is niet vast te stellen of de boedelbeschrijving op dit punt, bijvoorbeeld voor wat betreft de waarde van de in de woning aanwezige schilderen van de erflaatster, volledig is. Evenmin is voldoende inzicht verstrekt in de al dan niet (meer) aanwezige leningen van erflaatster aan [verweerster] en de (na eventuele aflossingen resterende) hoogte daarvan.

Vaststaat verder dat nog geen aangifte erfbelasting is gedaan. [verweerster] heeft weliswaar gesteld dat een door haar ingeschakelde fiscalist uitstel heeft gevraagd en verkregen, maar zij heeft deze - door [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] weersproken - stelling niet met concrete, voor bewijs vatbare feiten of omstandigheden onderbouwd. Gelet hierop en nu zij ook niet heeft weersproken dat [Y] van de belastingdienst nog boetes wegens het niet doen van aangifte, en aanmaningen om aangifte te doen heeft ontvangen, kan haar enkele stelling dat uitstel is verkregen, niet slagen.

Als onvoldoende weersproken moet voorts worden aangenomen dat [verweerster] zich voor het vaststellen van de legitieme portie van [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] niet op de juiste uitgangspunten baseert en dat tot op heden niet kan worden vastgesteld of zij daarbij al dan niet alle aan haar gedane, in aanmerking te nemen giften betrekt. Indien en voor zover [verweerster] zich op het standpunt stelt dat de aan haar gedane giften niet in aanmerking hoeven te worden genomen voor het berekenen van de legitimaire massa omdat deze krachtens het testament niet hoeven te worden ingebracht, berust dit op een verkeerd uitgangspunt. De omstandigheid dat [verweerster] is vrijgesteld van de verplichting de aan haar gedane giften in de nalatenschap in te brengen, leidt ertoe dat de waarde van de aan haar gedane giften niet op haar aandeel in de nalatenschap in mindering wordt gebracht. Dit laat evenwel onverlet dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften. Teneinde te kunnen beoordelen of giften al dan niet behoren tot de in artikel 4:67 BW opgesomde giften, moeten [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] als legitimaris een overzicht hebben van alle schenkingen die zijn gedaan. [verweerster] heeft weliswaar betwist giften te hebben ontvangen die in aanmerking moeten worden genomen, maar hiertegenover hebben [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] onvoldoende weersproken gesteld dat erflaatster regelmatig voor [verweerster] betaalde en dat kwijtgescholden leningen eveneens schenkingen zijn. Nu over de aanwezigheid van in aanmerking te nemen giften geen duidelijkheid bestaat, bestaat onvoldoende inzicht in de omvang van de legitimaire massa en daarmee van de hoogte van de schuld van de nalatenschap aan [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] als legitimarissen. Dit valt haar te meer aan te rekeningen nu [verweerster] heeft gesteld dat zij bij de vereffening wordt bijgestaan door een notaris en een fiscalist. De (mate van) betrokkenheid van deze deskundigen is echter noch gelet op het voorgaande, noch uit overgelegde gegevens gebleken, terwijl ook niet is gesteld of is gebleken dat [verweerster] zelf over enige deskundigheid op het gebied van de vereffening van een nalatenschap beschikt.

5.8.

Verder geldt dat [verweerster] ervan blijk heeft gegeven niet over een voldoende inzicht in de omvang en samenstelling van de nalatenschap te beschikken. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verweerster] desgevraagd geen, althans een onvoldoende antwoord kunnen geven op vragen naar de verschillende bankrekeningen van erflaatster. Zo heeft zij bijvoorbeeld aangevoerd dat een bepaalde bankrekening in 2015 was opgeheven, terwijl van deze bankrekening een bankafschrift uit 2016 is overgelegd, en heeft zij geen helder inzicht kunnen geven in de gang van zaken rond het gebruik van de op naam van de erflaatster en haarzelf staande en/of-rekeningen. Tevens heeft [verweerster] eerst op zitting aan de hand van meegebrachte documenten informatie over onder meer de auto en betalingen door haar moeder verstrekt, terwijl zij die eenvoudig eerder in de boedelbeschrijving had kunnen betrekken en zij heeft geen verklaring gegeven waarom zij dit alles niet heeft gedaan.

5.9.

Van belang is verder de omstandigheid dat [verweerster] als erfgenaam en vereffenaar bij de nalatenschap is betrokken en dat zij in haar hoedanigheid van erfgenaam, zoals [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] onweersproken hebben gesteld, een aan haar zussen tegengesteld belang heeft. [verweerster] is erbij gebaat wanneer de omvang van de legitieme portie van [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] beperkt blijft en zij heeft als vereffenaar dit belang laten prevaleren. Als onvoldoende weersproken is komen vast te staan dat [verweerster] , ondanks herhaalde verzoeken, niet bereid is geweest informatie aan [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] te verstrekken, dan wel dat zij de verzochte informatie eerst na geruime tijd (al dan niet ten dele) aan hen heeft gegeven. Dit terwijl voor haar kenbaar is, althans moet zijn, dat [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] als legitimaris belang hebben bij de verzochte informatie teneinde hun legitieme portie vast te kunnen stellen. Op grond van het bepaalde in art. 4:78 BW kunnen [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] tegenover [verweerster] als erfgenaam aanspraak maken op inzage in en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van hun legitieme portie behoeven (zoals een opgave van alle door de erflaatster gedane schenkingen en kopieën van de afschriften van alle bankrekeningen van de erflaatster waaruit het saldo op de datum van haar overlijden blijkt) en dient [verweerster] desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen te verschaffen. [verweerster] verstrekt de verzochte informatie evenwel niet, zich daarbij op haar hoedanigheid van vereffenaar beroepend en stellende dat het bepaalde in artikel 4:78 BW niet van toepassing is als de nalatenschap beneficiair is aanvaard. Aldus blijkt niet alleen de vrees van [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] dat [verweerster] zich door haar belangen als erfgenaam laat leiden zonder grond, ook miskent [verweerster] daarmee dat zij ook als vereffenaar een verantwoordelijkheid jegens [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] als legitimarissen heeft.

5.10.

Gelet op alle hiervoor in 5.7. tot en met 5.9. genoemde omstandigheden tezamen, is het hof van oordeel dat [verweerster] in ernstige mate tekort is geschoten in haar taakvervulling als vereffenaar en ongeschikt is om de taak van vereffenaar naar behoren uit te voeren. Het verzoek van [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] een vereffenaar te benoemen zal dan ook worden toegewezen. Deze vereffenaar treedt in de plaats van [verweerster] . De griffier zal zorgdragen voor inschrijving van de benoeming van de vereffenaar in het boedelregister.

5.11.

Vanwege de verhoudingen tussen partijen ziet het hof aanleiding een onafhankelijke, niet door één van partijen voorgedragen, vereffenaar te benoemen. Mr. [Z] , advocaat te [plaats] , verbonden aan [advocatenkantoor] , [adres] , [plaats] , is door het hof aangezocht als vereffenaar en heeft zich bereid verklaard om in deze zaak te worden benoemd. Het hof zal mr. [Z] als vereffenaar benoemen.

5.12.

De wet bepaalt dat de benoeming van de vereffenaar dient te worden gepubliceerd. Naar het oordeel van het hof bestaat in dezen, gelet op de aan het hof gebleken omvang van de nalatenschap, geen dwingende noodzaak voor de - kostbare - wettelijk voorgeschreven wijze van bekendmaking (publicatie in de Staatscourant en advertentie in een of meer nieuwsbladen), zodat dit niet zal worden bepaald. Overeenkomstig het verzoek van [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] zal de bekendmaking van de beschikking plaatsvinden op rechtspraak.nl/uitspraken. Aldus kunnen belanghebbenden op een even afdoende wijze worden geïnformeerd.

Het incidentele verzoek

5.13.

Tot slot ligt nog voor het provisionele verzoek van [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] om [verweerster] te veroordelen de in het beroepschrift omschreven stukken in het geding te brengen. [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] hebben daartoe gesteld dat zij als legitimarissen op grond van artikel 4:78 BW recht hebben op alle informatie die nodig is voor de berekening van de omvang van de legitieme portie en dat [verweerster] deze informatie, waar zij al vanaf 15 januari 2018 om vragen, in eerste instantie als executeur en na de beneficiaire aanvaarding in haar hoedanigheid van executeur diende te verschaffen. Zij verwijzen daarvoor onder meer naar een brief waarin de gevraagde informatie is opgenomen (overgelegd als productie 4 bij het verzoekschrift in eerste aanleg). Voorts stellen zij dat het hen nog altijd ontbreekt aan de juiste informatie om de omvang van de legitimaire massa te kunnen berekenen en daaruit hun legitieme portie te herleiden en daarom verzoeken [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] dat [verweerster] in het geding brengt de onder randnummer 23 van de memorie van grieven geformuleerde stukken.

[verweerster] heeft verweer gevoerd.

5.14.

Naar het oordeel van het hof dient het onderhavige verzoek te worden aangemerkt, niet als een provisioneel verzoek dat vooruitlopend op de eindbeslissing wordt gegeven, maar als een (incidenteel) verzoek ex artikel 843a Rv . [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] leggen aan hun verzoek ten grondslag dat zij zijn gerechtigd tot en een rechtmatig belang hebben bij afgifte van de verzochte bescheiden.

Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zijn verschillende onderwerpen aan de orde gekomen - zoals de leningen van erflaatster aan [verweerster] en het inzicht in de verschillende (andere) vermogensbestanddelen van erflaatster ter vaststelling van de legitimaire massa - waarvan [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] de gegevens ontberen, terwijl zij daartoe zijn gerechtigd. Als legitimarissen hebben zij immers recht op inzage in en een afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van hun legitieme portie nodig hebben en die [verweerster] , als erfgenaam en/of als vereffenaar onder zich heeft dan wel anderszins kan verstrekken. Het hof zal het verzoek daarom als volgt toewijzen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat [verweerster] , zoals tijdens de behandeling ter zitting in hoger beroep is gebleken, over diverse financiële gegevens vanaf 2011 en over bankafschriften uit 2009 van één van de bankrekeningen van erflaatster beschikt, zodat onvoldoende is weersproken dat zij de verzochte informatie vanaf in elk geval 2011, en voor zover zij erover beschikt uit 2009, kan verstrekken.

Voorts is ter zitting in hoger beroep gebleken dat erflaatster in elk geval over de volgende (volgens [verweerster] in 2015 opgeheven) bankrekeningen heeft beschikt: [rekeningnummer 1] en de Rabobankrekeningen [rekeningnummer 2] (en/of-betaalrekening) en de daaraan gekoppelde spaarrekeningen [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] . Van de eerstgenoemde Raborekening hebben [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] blijkens de productie 3 in hoger beroep al de bankafschriften met de volgnummers 545 tot en met 627, over de periode september 2011 tot en met 9 januari 2016. Voor zover de rekening daarna nog heeft voortbestaan dienen zij de bankafschriften te ontvangen van [verweerster] . Van de overige genoemde rekeningen, en de (inmiddels naar een erfrekening omgezette) ING rekening [rekeningnummer 5] dient [verweerster] de gegevens te verstrekken. Omdat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] van de ING rekening [rekeningnummer 2] over een aantal bankafschriften beschikken, zal [verweerster] de bankafschriften van deze bankrekening dienen te overleggen voor zover dat nog niet is gebeurd. Voor het overige is onvoldoende geconcretiseerd over welke bankrekeningen erflaatster overigens nog beschikte en is onduidelijk gebleven of [verweerster] over bescheiden van de periode voor 2011, dan wel 2009 voor wat betreft de ING-bankrekening beschikt of, mede indachtig de voor bankbescheiden geldende bewaarplicht, kan beschikken. Het hof kan daarom geen veroordeling in een dictum opnemen, anders dan hier op te merken dat [verweerster] de gegevens waartoe [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] zijn gerechtigd als hiervoor in algemene zin beschreven, aan hen dient te verstrekken.

In het licht van het voorgaande dient [verweerster] aan [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] in ieder geval een afschrift (kopie) te verschaffen van:

- de belastingaangiften en -aanslagen IB van erflaatster over de jaren 1994 tot en met 2017;

- de bankafschriften van de hiervoor genoemde Rabobankrekeningen [rekeningnummer 2] (en/of betaalrekening), [rekeningnummer 3] (spaarrekening) en - [rekeningnummer 4] (spaarrekening), over de jaren 2011 tot en met 4 januari 2018, dan wel tot en met het moment van opheffing van deze bankrekeningen, waarbij zoals gezegd heeft te gelden dat [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] reeds beschikken over de bankafschriften (volgnummers 545 t/m 627) van de rekening [rekeningnummer 2] van 7 september 2011 tot 9 januari 2016;

- de bankafschriften van de hiervoor genoemde bankrekeningen van erflaatster [rekeningnummer 1] vanaf 2009 tot en met 4 januari 2018, voor zover dit nog niet is gebeurd;

- de bankafschriften van de betaalrekening [rekeningnummer 5] over de jaren 2011 (althans vanaf aanvang af indien op latere datum geopend) tot en met 4 januari 2018;

- een opgave van de waarde van de inboedel van de woning van erflaatster;

- een opgave van alle giften aan [verweerster] gedaan en van alle leningen door erflaatster aan [verweerster] verstrekt;

- informatie over de koopsom, althans verkoopopbrengst van de woning van erflaatster.

Met betrekking tot de verzochte belastingaangifte en -aanslag erfbelasting geldt dat (zoals hiervoor in 5.7 is overwogen) vaststaat dat deze aangifte nog niet is gedaan, zodat deze stukken niet kunnen worden verstrekt. Ditzelfde geldt voor de verzochte gegevens over de waarde van de auto, omdat onduidelijk is of de auto tot de nalatenschap behoort.

5.15.

Het hof ziet geen aanleiding aan de veroordeling tot afgifte van de afschriften van voornoemde stukken een dwangsom te verbinden, mede omdat een onafhankelijke derde als vereffenaar wordt benoemd. Dit deel van het verzoek wordt daarom afgewezen.

Slotsom

5.16.

De slotsom is dat de grieven slagen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en opnieuw beslissen zoals hierna te vermelden. De verzochte provisionele voorziening zal worden toegewezen zoals hiervoor is overwogen.

5.17.

In de aard van de procedure en de familierelatie tussen partijen ziet het hof aanleiding de proceskosten in hoger beroep en in het incident te compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6 De beslissing

Het hof:

in de hoofdzaak

vernietigt de beschikking waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:

benoemt mr. [Z] , advocaat te [plaats] , verbonden aan [advocatenkantoor] , [adres] , [plaats] , tot vereffenaar van de nalatenschap van de erflaatster;

verzoekt de griffier de benoeming van deze vereffenaar onverwijld in te schrijven in het boedelregister op de voet van het bepaalde in artikel 4:206 lid 6 BW ;

bepaalt dat de benoeming vanwege de vereffenaar zal worden bekendgemaakt door plaatsing van deze beschikking op rechtspraak.nl/uitspraken;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

in het incident

veroordeelt [verweerster] om binnen één maand na heden aan [verzoekster sub 1] en [verzoekster sub 2] te verschaffen afschriften van de stukken zoals hiervoor in 5.14 genoemd;

in de hoofdzaak en in het incident

compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. H.A. van den Berg, C.M.J. Peters en T.A.M. Tijhuis, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 9 februari 2021 in het openbaar uitgesproken door mr. M.C. Schenkeveld.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature