Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Klacht tegen notaris. Schending zorgplicht artikel 17 lid 1 Wna . Intrekking klacht na hoger beroep. Artikel 99 lid 22 Wna . Voortzetting behandeling op grond van algemeen belang.

Uitspraak



beslissing

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht

zaaknummer : 200.294.491/01 NOT

nummer eerste aanleg : SHE/2020/65

beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 14 december 2021

inzake

[notaris 1] ,

notaris te [plaats] ,

appellante,

gemachtigde: mr. A.H.C. Lengton, advocaat te Rotterdam,

tegen

[klaagster] ,

wonende te [woonplaats] ,

geïntimeerde,

gemachtigde: mr. G.W.J. van Dijke, advocaat te Middelburg.

Partijen worden hierna de notaris en klaagster genoemd.

1 De zaak in het kort

De notaris heeft een testament gepasseerd waarin een erflater klaagster heeft benoemd als zijn enige erfgename (bij eerste erfstelling). Klaagster had een langdurige affectieve relatie met de erflater, maar er was geen huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst. Klaagster verwijt de notaris dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van het testament. De notaris had erflater moeten informeren en/of adviseren over de substantiële (fiscale) consequenties van dit testament.

2 Het geding in hoger beroep

2.1.

Appellante (hierna: de notaris) heeft op 18 mei 2021 een beroepschrift met producties bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 19 april 2021 (ECLI:NL:TNORSHE:2021:11).

2.2.

Klaagster heeft op 27 augustus 2021 een verweerschrift met producties bij het hof ingediend.

2.3.

Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.

2.4.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 30 september 2021. De notaris, vergezeld van haar gemachtigde, en klaagster, vergezeld van haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; de gemachtigde van de notaris aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnota. Aan het einde van de mondelinge behandeling is medegedeeld dat de beslissing op 14 december 2021 zou worden gegeven.

2.5.

Bij e-mail van 5 november 2021 heeft de gemachtigde van de notaris het hof bericht dat de notaris en klaagster tot een compromis zijn gekomen, waarvan onderdeel uitmaakt dat klaagster de klacht intrekt. In verband daarmee heeft de gemachtigde verzocht de bestreden beslissing te vernietigen en de klacht alsnog niet-ontvankelijk te verklaren. Bij e-mail van 8 november 2021 heeft de gemachtigde van klaagster bevestigd dat de notaris en klaagster tot een compromis zijn gekomen en medegedeeld dat wat klaagster betreft de klacht niet-ontvankelijk kan worden verklaard.

3 De ontvankelijkheid van de klacht

De enkele omstandigheid dat klaagster de klacht heeft ingetrokken, brengt niet mee dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Bij het notaristuchtrecht is immers niet alleen het belang van de klager betrokken, maar ook het algemeen belang dat het notariaat functioneert met inachtneming van de daaraan te stellen normen. Dat betreft zowel het belang van het notariaat als beroepsgroep als, gezien de positie van het notariaat in de samenleving, het belang van de samenleving als geheel. Ook het belang van de notaris over wie geklaagd is, dient in de beoordeling te worden betrokken.

Het hof is van oordeel dat in dit geval het voormeld algemeen belang vordert dat het hof uitspraak doet op de klacht. Dit oordeel is gebaseerd op de aard van de klacht. De aard van de klacht brengt mee dat het hof zich uitspreekt, niet alleen over de vraag of de verweten gedragingen klachtwaardig zijn, maar (in het bevestigende geval) ook over de vraag welke maatregel passend en geboden is.

4 Feiten

Samengevat komen de feiten neer op het volgende.

4.1.

Klaagster en de heer [X] (hierna: erflater) hebben gedurende circa 35 jaar een affectieve relatie gehad. Zij woonden niet samen en van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst was geen sprake.

4.2.

Op 24 december 2014 heeft notaris [notaris 2] te [plaats] (hierna: [notaris 2] ) een testament van erflater gepasseerd. Bij dit testament heeft erflater klaagster tot zijn enige erfgenaam benoemd.

4.3.

Op 4 oktober 2017 heeft de notaris, die destijds kandidaat-notaris was, in haar hoedanigheid van waarnemer van [collega-notaris] (hierna: de collega-notaris), het laatste testament (hierna: het testament) van erflater gepasseerd. Bij dit testament heeft erflater, onder herroeping van alle eerdere door hem gemaakte uiterste wilsbeschikkingen, zijn loods aan de [adres] (hierna: de loods) aan de oudste zoon van klaagster gelegateerd en heeft hij klaagster tot zijn enige erfgenaam benoemd. Erflater heeft daarnaast een tweede erfstelling opgenomen. Verder is in het testament een rechtskeuze en een uitsluitingsclausule opgenomen.

4.4.

Op [overlijdensdatum] 2019 is erflater overleden. Klaagster heeft de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard.

4.5.

Uit de aangifte erfbelasting volgt dat het zuiver saldo van de nalatenschap van erflater ruim € 1,2 miljoen bedraagt en dat klaagster € 481.144,-- aan erfbelasting is verschuldigd.

4.6.

Bij brief van 20 augustus 2020 heeft de gemachtigde van klaagster de notaris geïnformeerd over de aangifte erfbelasting en de aangifte inkomstenbelasting 2019 in de nalatenschap van erflater.

Aan de notaris is het volgende gevraagd:

“Hebt u erflater geïnformeerd en geadviseerd over de (fiscale) consequenties van zijn testament / de benoeming van cliënte tot enige erfgenaam en zo ja, waar blijkt dat uit? Evident is dat de (erf)belastingdruk substantieel lager was geweest, in het geval van een huwelijk en / of geregistreerd partnerschap.”

4.7.

Bij brief van 24 augustus 2020 heeft de notaris het volgende aan de advocaat van klaagster geantwoord:

“Uw brief heb ik in goede orde ontvangen.

Het testament van 4 oktober 2017 van [erflater] is opgesteld vanwege zijn wens een loods te legateren. Voor het overige heeft het testament dezelfde strekking als het testament dat [erflater] op 24 december 2014 bij [ [notaris 2] ] heeft getekend.

Om de enige reden om niet met meerdere testamenten te zitten, is ervoor gekozen alles in één testament over te nemen.

In het kader van de geldlening van [erflater] aan [klaagster] is ook gesproken over de situatie, dat [klaagster] en [erflater] officieel niet samenwoonden. Desalniettemin wilde [erflater] op dat punt geen wijzigingen.

Dat is spijtig gezien de omvang van de erfbelasting, maar wel de consequentie van de opvattingen van [erflater].

Tot slot vraag ik mij nog het volgende af:

Ten eerste, of u de accountant van [erflater] ook een dergelijke brief hebt gestuurd. Ten tweede, zou u bij mij uitgekomen zijn, als we destijds wél een aanvulling op het bestaande testament hadden gemaakt? Of had [ [notaris 2] ] dan een brief mogen ontvangen?”

4.8.

Bij brief van 27 augustus 2020 heeft de gemachtigde van klaagster onder meer het volgende aan de notaris te kennen gegeven:

“Ik heb u in de brief van 20 augustus jl. gevraagd of u erflater hebt geïnformeerd en geadviseerd over de (fiscale) consequenties van zijn testament in combinatie met de omstandigheden en zo ja, waar dat uit blijkt. U geeft geen antwoord op die vraag, althans u ontwijkt die vraag. U geeft namelijk slechts aan dat “is gesproken over de situatie dat van officieel samenwonen geen sprake is”. Er is dus kennelijk niet ook gesproken over de fiscale consequenties ten gevolge van die (ongeregelde) situatie en manieren om daar aan te ontkomen; in ieder geval levert u geen stukken aan waaruit dat blijkt. U vangt uw brief aan met de mededeling dat erflater op 24 december 2014 bij een collega notaris een ánder testament zou hebben gepasseerd. Of er op die dag een uiterste wil is gepasseerd, weet ik niet. Met de inhoud van een eerder (herroepen) testament ben ik niet bekend en de relevantie daarvan zie ik niet. De inhoud daarvan gaat mij ook niet aan.

In het laatste deel van de brief stelt u mij enkele vragen en de vragen verbazen mij enigszins. Opnieuw lijkt u te wijzen naar anderen, terwijl u een eigen zorgplicht hebt. Dat is wel teleurstellend. (…)

Ik veronderstel dat uit uw dossier niet blijkt dat erflater is gewaarschuwd / geadviseerd. In dat geval had u kunnen volstaat met een korte, inhoudelijke reactie met daarbij het advies / de waarschuwing aan erflater. Ik ontkom er nu niet aan om u en uw kantoor aansprakelijk te stellen voor de door cliënte geleden schade.

U / uw kantoor zal voor beroepsaansprakelijkheid verzekerd zijn. Ik verzoek u dan om deze kwestie bij uw beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar te melden.(…)”

4.9.

Bij brief van 15 september 2020 heeft de notaris het volgende aan de gemachtigde van klaagster geantwoord:

“Zoals u bekend heb ik uw vorige brief in goede orde ontvangen en tevens de verzekeraar op de hoogte gesteld.

Iedere aansprakelijkheid van mij, of [naam notariskantoor], wordt hierbij afgewezen.

In mijn brief van 24 augustus jl., heb ik al aangegeven dat [erflater] bij mij op kantoor is geweest vanwege zijn enige wens een loods te legateren. Bij het opstellen van het testament ben ik uitgegaan van deze wens.

Daarnaast is het gebruikelijk om tijdens de bespreking het bestaande testament kort door te nemen en aan te geven wat er in staat, wat de consequenties zijn en mogelijke oplossingen aan te dragen.

Ditzelfde gebeurt nogmaals bij de ondertekening van de akte, de zogenoemde ‘belehrung’.

Zoals ook al in de vorige brief aangegeven, was de privésituatie van [erflater] bekend en al eerder aan de orde geweest, dientengevolge wilde [erflater] daarin geen wijzigingen.

Al hetgeen de cliënt, in dit geval [erflater], niet wil/wenst, wordt niet genoteerd. Enkel als er bijzonderheden zijn.

Conclusie is dat het testament is opgesteld geheel conform de wensen van [erflater]. Dat hierdoor [klaagster] een groot bedrag aan erfbelasting verschuldigd is, is zeer spijtig, maar nog steeds het gevolg van de opvattingen en wensen van [erflater] en onlosmakelijk verbonden aan fiscaal overheidsbeleid waarbij geen ‘waarde’ wordt toegekend aan niet geformaliseerde relatievormen zoals partners die bewust kiezen voor een LAT-relatie.”

5 Standpunt van klaagster

Klaagster verwijt de notaris, kort gezegd, dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de totstandkoming van het testament van erflater van 4 oktober 2017. Ondanks het feit dat de notaris wist of had behoren te weten dat erflater zeer vermogend was, erflater een langdurige affectieve relatie had met klaagster en geen sprake was van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst, blijkt uit niets dat de notaris erflater heeft geïnformeerd of geadviseerd over de substantiële (fiscale) consequenties van zijn testament. De notaris had erflater moeten wijzen op de mogelijkheden die er waren om de erfbelastingdruk te beperken. De door klaagster verschuldigde erfbelasting zou aanzienlijk lager zijn geweest, indien klaagster in aanmerking was gekomen voor de zogenoemde partnervrijstelling van artikel 32 lid 1 sub 4 onder a Successiewet 1956 () of op een andere wijze was voorzien in een beperking van de (erf)belastingdruk.

6 Beoordeling

6.1.

De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht gegrond verklaard en de maatregel van waarschuwing aan de notaris opgelegd, met haar veroordeling in de kosten. De kamer heeft – kort gezegd – overwogen dat de notaris haar door klaagster weersproken verweer dat ze met erflater heeft gesproken over de gevolgen van de niet-geformaliseerde LAT-relatie voor de erfbelasting niet heeft onderbouwd. Het verweer van de notaris dat zij slechts een beperkte opdracht in de vorm van het opnemen van een legaat in zijn testament, van erflater had gekregen ontslaat haar evenmin van haar eigen zwaarwegende zorgplicht om, zoals bij iedere akte, partijen te informeren over de inhoud van de akte en de daaraan verbonden (fiscale) gevolgen. Het subsidiaire verweer van de notaris dat de informatieplicht van de notaris niet ziet op feiten van algemene bekendheid sorteert evenmin effect. Daargelaten de vraag of het een feit van algemene bekendheid is dat geformaliseerde relaties fiscale voordelen genieten ten opzichte van niet geformaliseerde LAT-relaties, gaat het in deze zaak om de specifieke partnervrijstelling ex artikel 32 lid 1 sub 4 onder a en f Successiewet . Het is niet gebleken of gesteld dat deze bepaling als een feit van algemene bekendheid kan worden aangemerkt.

6.2.

Klaagster voert, kort samengevat, het volgende aan. Zij verwijt de notaris dat zij heeft nagelaten om erflater bij de bespreking en het passeren van zijn nieuwe testament te informeren over de fiscale gevolgen van zijn testament. Het had op de weg van de notaris gelegen om erflater te wijzen op de consequenties van dit testament voor de heffing van de erfbelasting van zijn niet geformaliseerde LAT-relatie met klaagster. De notaris heeft haar stelling dat erflater hiermee bekend was maar dat hij desondanks geen wijzigingen wenste aan te brengen in zijn privé-situatie, niet onderbouwd. De door de notaris in hoger beroep overgelegde gespreksnotitie van januari 2014 van haar collega-notaris overtuigt niet. Deze gespreksnotitie is opgemaakt ter gelegenheid van een op 28 januari 2014 gevoerd gesprek tussen erflater, klaagster en haar collega-notaris voornoemd. Tijdens dit gesprek in verband met een te formaliseren geldlening van erflater aan klaagster zou erflater tegenover haar collega-notaris hebben verklaard niets aan zijn relatiestatus te willen veranderen ondanks het feit dat haar collega-notaris tot drie keer toe heeft gevraagd of het voor erflater een optie zou zijn om zijn relatie anders in te kleden ter besparing van de verschuldigde erfbelasting. Het is niet geloofwaardig dat bij een geheel andere opdracht, te weten het formaliseren van een geldlening, de fiscale consequenties van zijn testament zijn besproken. Het verweer van de notaris dat het testament uitsluitend is opgemaakt in verband met het legaat van de loods maakt niet dat zij daarom niet verwijtbaar heeft gehandeld. Ook het feit dat op enig moment voor haar een andere notaris betrokken is geweest bij de totstandkoming van een eerder testament van de gestelde gelijke strekking ontslaat haar niet van haar eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van haar onderzoeks- en informatieplicht. Dit geldt eveneens voor het verweer van de notaris dat het van algemene bekendheid is dat informele relaties niet dezelfde fiscale voordelen genieten als geformaliseerde relaties. Bovendien gaat het in dit geval om een specifieke partnervrijstelling uit de Successiewet waarvan niet kan worden aangenomen dat dit een feit van algemene bekendheid is, aldus steeds klaagster.

6.3.

De notaris betoogt dat erflater wel degelijk goed voor ogen had wat de (fiscale) consequenties waren van zijn testament. Erflater was weliswaar een nieuwe cliënt voor de notaris maar hij was geen nieuwe kantoorrelatie. Tijdens een in januari 2014 plaatsgevonden gesprek tussen erflater, klaagster en haar collega-notaris waarbij een te formaliseren geldlening van erflater aan klaagster aan de orde was is ook gesproken over de situatie in het geval klaagster van erflater zou erven. Uit de door de notaris overgelegde gespreksnotitie van haar collega-notaris van dit gesprek volgt, aldus de notaris, dat haar collega-notaris tot drie keer toe aan erflater heeft voorgehouden dat klaagster een substantieel bedrag aan erfbelasting zou moeten betalen bij de huidige relatiestatus van erflater. Erflater heeft desondanks bevestigd niets te willen wijzigen. Het is de vaste werkwijze van de notaris om cliënten te wijzen op de fiscale consequenties van een te passeren akte. Ook tijdens het gesprek voorafgaand aan het passeren van het testament van 4 oktober 2017 heeft zij dit, aldus de verklaring van de notaris ter terechtzitting in hoger beroep, gedaan. Omdat erflater vrij kort voor dit gesprek, bij gelegenheid van het formaliseren van zijn geldlening in januari 2014, tegenover haar collega-notaris nadrukkelijk heeft bevestigd dat hij op de hoogte was van de fiscale consequenties van zijn keuze om zijn relatie met klaagster niet te formaliseren heeft de notaris geen aantekening gemaakt van hetgeen zij in september 2017 (opnieuw) met erflater heeft besproken.

De notaris voert daarnaast aan dat zelfs al zou ze niet kunnen onderbouwen dat zij erflater heeft gewezen op de fiscale gevolgen van zijn testament, dit niet betekent dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. De notaris kreeg het verzoek van erflater om zijn testament slechts op één punt (legaat van de loods) aan te passen. Vanuit pragmatische overwegingen om op die manier slechts één document te hebben in plaats van een aanvulling op het bestaande testament heeft de notaris toen gekozen voor een geheel nieuw testament met daarin opgenomen het gewenste legaat. Bij dezelfde gelegenheid heeft zij toen ook een fiscaal neutrale uitwerking van de reeds bestaande tweede erfstelling opgenomen. Aangezien deze aanvullingen geen fiscale consequenties hadden voor de wijze waarop de nalatenschap fiscaal zou worden behandeld dient de reikwijdte van de zorgplicht van de notaris slechts beperkt te worden uitgelegd. De notaris voert tenslotte aan dat erflater zich liet bijstaan door een administratiekantoor gespecialiseerd in fiscale begeleiding en advisering, waarbij bovendien geldt dat voor een succesvolle ondernemer bekend mag worden verondersteld dat gehuwden fiscaal anders worden behandeld dan niet-gehuwden. De kamer heeft ten onrechte

geoordeeld dat de notaris heeft bedoeld te stellen dat specifieke kennis van het bepaalde in artikel 32 lid 1 sub 4 onder a en f Successiewet als een feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld, aldus de notaris.

6.4.

Het hof stelt voorop dat, ongeacht of er sprake is van een nieuw op te maken testament of een aanvulling op een bestaand testament, het tot de taak van de notaris behoort om te beoordelen en te bespreken of het nieuwe dan wel, in geval van een aanvulling, bestaande testament overeenstemt met de wensen van de testateur.

De erflater had gekozen een geheel nieuw testament op te maken. De notaris had dus moeten onderzoeken of het gehele nieuwe testament overeenkwam met de wensen van de erflater en niet slechts of het daarin opgenomen legaat van de loods overeenkwam met de wens van de erflater. De notaris had ingevolge art. 43 lid 1 van de Wet op notarisambt erflater zo nodig ook moeten wijzen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien. Dit had de erflater in staat gesteld om op verantwoorde wijze zijn wensen te bepalen en daarbij keuzen te maken.

6.5.

Het staat vast dat klaagster € 481.144,- aan erfbelasting verschuldigd is geworden. Indien de erflater een huwelijk, geregistreerd partnerschap of notarieel samenlevingsovereenkomst met klaagster zou hebben gesloten, zou de verschuldigde erfbelasting aanzienlijk lager zijn geweest, omdat klaagster dan als partner van de erflater in de zin van de Successiewet zou zijn aangemerkt, waardoor de vrijstelling ingevolge art. 32 van die wet (zoals die in 2019 luidde) € 650.913,- in plaats van € 2.173,- zou hebben bedragen, ervan uitgaande dat ook aan de overige voorwaarden zou zijn voldaan. Dit is een groot verschil. Niet is gesteld of gebleken dat de notaris in 2017 van een aanmerkelijk kleiner verschil mocht uitgaan. Gelet hierop had de notaris moeten beseffen dat dit verschil van belang kon zijn voor de erflater bij het bepalen van zijn wensen en het maken van keuzen. Daarom diende de notaris dit met de erflater te bespreken. Mogelijk is het een feit van algemene bekendheid dat verkrijgende partners minder erfbelasting behoeven te betalen dan andere verkrijgers, maar het is in elk geval geen feit van algemene bekendheid hoe groot het verschil in dit specifieke geval is. Dat niet vast staat dat erflater naar aanleiding van de vereiste toelichting de relatie nader zou hebben geformaliseerd doet tuchtrechtelijk aan de taak van de notaris niet af.

6.6.

Vast staat dat de notaris ten tijde van haar bespreking met de erflater in 2017 niet bekend was met de inhoud van het gesprek of de gesprekken die de erflater in 2014 met haar collega-notaris had gevoerd. De notaris ging in 2017 dus niet ervan uit dat haar collega-notaris erflater reeds op de hoogte had gebracht van het aanzienlijke verschil in de verschuldigde erfbelasting voor verkrijgende partners en andere verkrijgers. De inhoud van het gesprek of de gesprekken die de erflater in 2014 met haar collega-notaris heeft gevoerd, is daarom niet van belang voor de beoordeling van deze klacht.

6.7.

Ter beoordeling staat dus of voldoende aannemelijk is dat de notaris zich ervan heeft vergewist dat de erflater op de hoogte was van het aanzienlijke verschil in de verschuldigde erfbelasting voor verkrijgende partners en andere verkrijgers.

Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Hiervoor is ten eerste redengevend dat de notaris hierover deels ontwijkende en niet geheel consistente verklaringen heeft afgelegd. In de brief van 24 augustus 2020 heeft de notaris niet meer vermeld dan dat in het kader van een geldlening erover is gesproken dat klaagster en erflater officieel niet samenwoonden en dat erflater desondanks op dat punt geen wijzigingen wilde. De brief van 15 september 2020 vermeldt dat de privésituatie van erflater bekend was en al eerder aan de orde was geweest, en dat erflater dientengevolge daarin geen wijzigingen wilde. Bij de mondelinge behandeling bij de kamer heeft de notaris verklaard dat zij zichzelf kennende erflater heeft gewaarschuwd voor de fiscale gevolgen, maar dat zij dit nergens heeft opgeschreven, omdat erflater op die waarschuwing niet bijzonder heeft gereageerd. Het antwoord dat erflater de fiscale gevolgen kende, maar het niet anders wilde, vond zij niet bijzonder. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de notaris nader verklaard dat zij in de loop van de tijd een vaste werkwijze heeft ontwikkeld bij het bespreken van wensen van erflaters en dat de fiscale gevolgen in die werkwijze altijd besproken worden. De directe vraag van de voorzitter of zij die gevolgen ook in dit geval heeft besproken, heeft zij uiteindelijk bevestigend beantwoord.

Ten tweede is voor het hof redengevend dat er geen notitie (dossieraantekening of gespreksverslag) is waaruit blijkt dat de notaris de erflater heeft gewezen op het aanzienlijke verschil in de verschuldigde erfbelasting voor verkrijgende partners en andere verkrijgers.

Verdere aanwijzingen voor de conclusie dat zij dat niet heeft gedaan, zijn dat de notaris heeft verklaard:

a. dat zij niet op de hoogte was van de omvang van het vermogen van de erflater;

b. dat zij het niet bijzonder vond als de erflater de fiscale consequentie van zijn keuze niet belangrijk vond;

c. dat de erflater vooral belangrijk vond dat anderen dan klaagster niet van hem zouden erven.

6.8.

De conclusie is dat de notaris de erflater had moeten wijzen op het aanzienlijke verschil in de verschuldigde erfbelasting voor verkrijgende partners en andere verkrijgers, dat aangenomen moet worden dat zij dat niet gedaan heeft en dat de klacht dus gegrond is.

Maatregel

6.9.

Wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het hof het volgende. Het had op de weg van de notaris gelegen om de erflater te wijzen op de fiscale consequenties van het feit dat klaagster niet als partner in de zin van de Successiewet zou worden beschouwd met als gevolg een aanzienlijk hogere belastingschuld voor klaagster na zijn overlijden. Zij heeft haar zorgplicht, zoals die in art. 17 lid 1 van de Wna is opgenomen, verzaakt. Nu de notaris ernstig nalatig is geweest in de uitvoering van deze kerntaak is, gezien de financiële consequenties voor klaagster, een berisping passend en geboden.

6.10.

Nu het hof tot een ander oordeel is gekomen dan de kamer, kan de beslissing van de kamer niet in stand blijven.

Kostenveroordeling

6.11.

Per 1 januari 2021 is de Richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67513) in werking getreden.

6.12.

Omdat het hof de klacht gegrond verklaart, dient de notaris het door klaagster aan de kamer betaalde griffierecht van € 50 aan haar te vergoeden.

6.13.

Aangezien het hof de notaris ook een maatregel oplegt, wordt de notaris verder veroordeeld in de volgende kosten in eerste aanleg bij de kamer:

a. a) € 50 kosten van klaagster;

b) € 1.000 kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

c) € 3.500 kosten van behandeling van de klacht door de kamer,

en in de volgende kosten in hoger beroep:

d) € 1.050 kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

e) € 2.000 kosten van behandeling van de klacht door het hof.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

6.14.

De notaris dient het griffierecht en de kosten van klaagster aan klaagster te voldoen. Klaagster dient hiervoor een rekeningnummer aan de notaris op te geven. Na opgave van dit rekeningnummer dient de notaris binnen vier weken het griffierecht en de kosten van klaagster te voldoen.

6.15.

De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht door de kamer alsmede in hoger beroep te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (hierna: LDCR). Het LDCR zal de notaris berichten binnen welke termijn en op welke wijze zij de kosten dient te voldoen.

7 Beslissing

Het hof:

- vernietigt de bestreden beslissing;

en opnieuw beslissende:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan de notaris de maatregel van berisping op;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van de aan haar zijde gevallen kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50 aan griffierecht, € 50 aan kosten klaagster en € 1.000 aan kosten rechtsbijstand, in totaal € 1.100, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klaagster;

- veroordeelt de notaris tot betaling van € 3.500 aan kosten van behandeling van de klacht in eerste aanleg, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld;

- veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van de aan haar zijde gevallen kosten in hoger beroep, bestaande uit € 1.050 aan kosten rechtsbijstand, binnen vier weken na opgave van het rekeningnummer door klaagster;

- veroordeelt de notaris tot betaling van € 2.000 aan kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.

Deze beslissing is gegeven door mrs. J.W.M. Tromp, G.C.C. Lewin en

J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2021 door de rolraadsheer.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature