U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Mishandeling. Beroep op noodweer(exces) wordt verworpen.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-003899-19

datum uitspraak: 2 augustus 2021

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-068428-19 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,

adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van

19 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Uithoorn [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] heeft mishandeld door:

- ( jegens voornoemde [benadeelde 1]) een of meermalen met een (stalen) pijp, althans een (zwaar en/of hard) voorwerp, tegen het oor, in elk geval het hoofd, en/of de schouder en/of de rug, in ieder geval het lichaam, te slaan

en/of

- ( jegens voornoemde [benadeelde 2])een of meermalen met een (stalen) pijp, althans een (zwaar en/of hard) voorwerp, tegen het oor en/of de kaak, in elk geval het hoofd, en/of een arm, in elk geval het lichaam, te slaan;

en/of

hij op of omstreeks 19 januari 2019 te Uithoorn, althans in Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend met een stalen pijp een of meer slaande bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 1].

3.hij op of omstreeks 22 augustus 2018 te Uithoorn opzettelijk en wederrechtelijk een of meer bamboeplanten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof zich niet verenigt met het vonnis, met name omdat de bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt en het hof komt tot andere beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.

Bespreking van gevoerde bewijsverweren

De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een langlopend burenconflict en dat de ten laste gelegde gedragingen daarmee verband houden. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat de verdachte lange tijd is getreiterd door zijn buurman, [benadeelde 1], en dat [benadeelde 1] die bewuste dag zijn hond achter de kat van de verdachte aanstuurde en de verdachte vervolgens uitschold. De verdachte probeerde enkel [benadeelde 1] in de bedreigende situatie weg te jagen en zodoende had hij geen opzet op bedreiging. Er dient echter reeds vrijspraak te volgen, omdat de verklaring van [benadeelde 1] dient te worden uitgesloten van het bewijs. [benadeelde 1] heeft een leugenachtige verklaring afgelegd, omdat hij tegenover de politie heeft verklaard letsel te hebben opgelopen, terwijl op de camerabeelden zichtbaar is dat de verdachte [benadeelde 1] niet heeft geraakt. De verdachte werd vervolgens aangevlogen door de buurvrouw, [benadeelde 2], waarbij hij haar slechts heeft afgeweerd, waardoor ook ten aanzien van de verweten mishandeling van [benadeelde 2] het opzet ontbreekt. Verder dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, aangezien het de verdachte met het oog op artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek geoorloofd was de bamboetakken die tegen zijn loods en zodoende over de erfgrens hingen af te knippen. De bamboeplanten zijn bovendien levensvatbaar gebleken en zodoende niet beschadigd, weggemaakt of onbruikbaar gemaakt.

Het slaan/dreigen met een voorwerp

Op de ter terechtzitting in hoger beroep bekeken camerabeelden heeft het hof waargenomen dat [benadeelde 1] op de gedeelde oprit loopt, dat de verdachte uit zijn woning komt met een voorwerp lijkend op een buis of pijp in zijn hand, op [benadeelde 1] afrent en een zwaaiende beweging in de richting van het bovenlichaam van [benadeelde 1] maakt en tevens dreigend met het voorwerp in zijn hand blijft uithalen naar [benadeelde 1]. [benadeelde 1] wordt daarbij niet geraakt, omdat hij net op tijd wegduikt. Een ogenblik later komt [benadeelde 2] aanrennen en zij probeert de buis uit de handen van de verdachte te duwen, waarbij de verdachte het voorwerp duwt/slaat in de richting van [benadeelde 2] en haar zichtbaar raakt op haar arm en tegen haar kaak. Deze door het hof waargenomen gang van zaken wordt ondersteund door de verklaringen van [benadeelde 2] en [benadeelde 1]. Dat de verklaring van [benadeelde 1] op onderdelen onjuist is, maakt dit niet anders. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de verklaring van [benadeelde 1] in zijn geheel uit te sluiten van het bewijs. Het hof heeft er geen enkele twijfel over dat het de bedoeling van de verdachte was om bij [benadeelde 1] de redelijke vrees op te wekken dat hij zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen. De verdachte is doelgericht met het voorwerp uit zijn woning gekomen en op [benadeelde 1] afgestormd, een gedraging die zonder meer geschikt is om die vrees op te wekken. Op het moment dat [benadeelde 2], die blijkens haar verklaring haar echtgenoot te hulp schoot, het voorwerp uit de handen van de verdachte probeerde te duwen, heeft de verdachte gericht geduwd/geslagen naar [benadeelde 2] en haar daarbij ook geraakt. Zij heeft daar blijkens haar verklaring pijn van ondervonden en ook de huisarts heeft letsel geconstateerd op de plekken waar de verdachte haar geraakt heeft. Uit het voorgaande blijkt dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door aldus te handelen [benadeelde 2] letsel zou toebrengen. Het hof acht bewezen dat de verdachte [benadeelde 2] heeft mishandeld en [benadeelde 1] heeft bedreigd met zware mishandeling.

Het afknippen van bamboeplant

Het hof overweegt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde het volgende. Uit artikel 5:44, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat de eigenaar van een erf overhangende beplanting mag wegsnijden indien een nabuur dit nalaat ondanks aanmaning van de eigenaar van het erf. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de bamboeplant over zijn erf hing. Evenmin is gebleken van enige aanmaning van de kant van de verdachte. De verdachte heeft de bamboeplant, nadat de buurvrouw deze had geplant, vrijwel onmiddellijk afgeknipt en zodoende wederrechtelijk beschadigd. Dat de plant daarna nog levensvatbaar zou zijn, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het hof is het onder 3 ten laste gelegde feit bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 19 januari 2019 te Uithoorn [benadeelde 2] heeft mishandeld door jegens voornoemde [benadeelde 2] met een pijp, althans hard voorwerp, tegen de kaak en een arm te slaan en hij op 19 januari 2019 te Uithoorn [benadeelde 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door dreigend met een pijp slaande bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 1].

3.hij op 22 augustus 2018 te Uithoorn opzettelijk en wederrechtelijk een bamboeplant, toebehorende aan [benadeelde 2] en [benadeelde 1] heeft beschadigd.

Hetgeen onder 1 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Bespreking van het beroep op noodweer(exces)

Namens de verdachte is aangevoerd dat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij zich met succes kan beroepen op (putatief) noodweer, dan wel (putatief) noodweerexces. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat [benadeelde 1] de verdachte langere tijd treiterde, pestte en bedreigde. Op de bewuste dag was de maat vol voor de verdachte. De kat van de verdachte werd die dag wederom opgejaagd en de verdachte werd uitgescholden. De verdachte probeerde door middel van het zwaaien met het voorwerp duidelijk te maken dat een en ander diende te stoppen. Gelet op de dreigende sfeer en de voorgeschiedenis kon de verdachte denken dat [benadeelde 1] hem die dag zou aanvallen. [benadeelde 2] viel de verdachte bovendien ook daadwerkelijk aan. De verdachte heeft een afwerende beweging met het voorwerp gemaakt om zichzelf te beschermen tegen deze wederrechtelijke aanranding door [benadeelde 2]. Indien het hof van oordeel is dat de verdachte in zijn verdediging tegen de vermeende aanval te ver is gegaan, dan is dat te wijten geweest aan een hevige gemoedsbeweging die is ontstaan door voornoemde voorgeschiedenis.

Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een "ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding". Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van art. 41 Sr. Ook bij noodweerexces dient in ieder geval de noodzaak tot verdediging te hebben bestaan.

Het hof verwerpt het verweer en verwijst daarvoor mede naar de ten aanzien van het bewijs voor feit 1 vastgestelde feiten en omstandigheden. Op de camerabeelden is te zien dat [benadeelde 1] kort voorafgaand aan het incident in een rustig tempo langs de achterkant van de woning van de verdachte loopt. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte degene was die uit zijn woning stormde en [benadeelde 1] aanviel met een voorwerp. De verdachte was duidelijk de agressor. De verdachte kon uit de omstandigheid dat [benadeelde 1] daar liep, uit het achterna lopen van de kat van de verdachte door de hond van [benadeelde 1] noch uit de voorgeschiedenis met [benadeelde 1] afleiden dat er een dreigend gevaar was. Die situatie kan dan ook niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding, zodat de verdachte reeds om die reden geen beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. [benadeelde 2] probeerde het voorwerp uit handen van de verdachte te duwen en daardoor de wederrechtelijke aanranding van haar partner te voorkomen. Gelet op de omstandigheden dat de verdachte degene is die de gewelddadige situatie heeft veroorzaakt en de confrontatie heeft opgezocht en dat [benadeelde 2] enkel haar partner tegen het gewelddadig gedrag van de verdachte probeerde te beschermen, komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toe. Er zijn geen aanknopingspunten op grond waarvan geoordeeld kan worden dat de verdachte (abusievelijk) redelijkerwijs mocht veronderstellen dat er van een noodweersituatie sprake was. Reeds daarom verwerpt het hof eveneens het beroep op putatief noodweer(exces).

Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Evenmin is een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:

mishandeling en bedreiging met zware mishandeling.

Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:

opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn buurvrouw en bedreiging met zware mishandeling van zijn buurman door hen met een hard voorwerp aan te vallen. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van zijn buurvrouw geschonden en zijn buurman serieuze gevoelens van angst en onveiligheid bezorgd. Daarnaast heeft de verdachte de bamboeplant van de buren beschadigd en zodoende het eigendomsrecht van de buren aangetast. Het hof heeft oog voor de omstandigheid dat sprake is van een langlopend burenconflict en dat de gemoederen hoog zijn opgelopen. De door de verdachte gekozen methoden zijn echter onacceptabel. Het hof rekent dit de verdachte aan. Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.874,70. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 250,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.

De raadsvrouw heeft zich, vanwege de bepleite vrijspraak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Die uitkomst is in haar optiek ook op zijn plaats indien er een veroordeling zou volgen, vanwege de besproken voorgeschiedenis.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling. Mitsdien heeft hij jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is. Naar het oordeel van het hof is de vordering echter onvoldoende onderbouwd met de in dit geval vereiste medische gegevens omtrent het geestelijk letsel om vast te kunnen stellen dat sprake is van immateriële schade, zodat de vordering zal worden afgewezen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 849,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 559,95. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vordering ter zake van medicatie op geen enkele wijze is onderbouwd en onduidelijk is of de ziektekostenverzekeraar dit heeft vergoed. Ook is onduidelijk is of de bamboeplant nog aan had kunnen groeien. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de vordering te matigen, aangezien sprake is van eigen schuld. Dat het letsel door de verdachte is veroorzaakt staat verder niet vast.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde mishandeling. Hij heeft jegens de benadeelde partij onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan het rechtstreekse gevolg is. Het hof acht onvoldoende duidelijk of de medicatie door een ziektekostenverzekeraar is vergoed. In zoverre vergt de beoordeling van dit deel van de vordering nadere bewijslevering, hetgeen in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren, omdat de behandeling van de zaak daarvoor zou moeten worden aangehouden. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dit deel van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte voor het overige rechtstreeks immateriële en materiële schade heeft geleden. Daarbij is betrokken dat de benadeelde partij gemotiveerd heeft gesteld dat zij een bamboeplant kort na het planten moest vervangen door de door de verdachte toegebrachte beschadiging en dat zij ten gevolge van het handelen van de verdachte letsel heeft opgelopen, waardoor zij zich met pijnklachten aan kaak en arm geconfronteerd heeft gezien en tevens een behandeling voor een acute stressstoornis heeft moeten ondergaan. De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) naar billijkheid schatten op

€ 250,00 en acht de vergoeding voor één bamboeplant, te weten € 39,95, toewijsbaar. Hetgeen de raadsvrouw hierover heeft aangevoerd maakt dit niet anders.

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22 c, 22d, 36f, 57, 63, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding af.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 289,95 (tweehonderdnegenentachtig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 39,95 (negenendertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], ter zake van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 289,95 (tweehonderdnegenentachtig euro en vijfennegentig cent) bestaande uit € 39,95 (negenendertig euro en vijfennegentig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op

19 januari 2019.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.J. van der Wilt, mr. N.A. Schimmel en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van

mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

2 augustus 2021.

mr. C.J. van der Wilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature