Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Appel van ECLI:NL:RBNHO:2018:4741 en ECLI:NL:RBNHO:2018:7249. De partijen hebben ter zitting van het hof een minnelijke schikking getroffen en daarmee hun geschil inhoudelijk beëindigd. Vervolgens wil één van de partijen niet meewerken aan de gebruikelijke daarop volgende gang van zaken (opname van de afspraken in een proces-verbaal en royementsverzoek ter beëindiging van de procedure). Oplossing van deze perikelen.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.251.541/01

zaaknummers rechtbank Noord-Holland : C/15/262294/ HA ZA 17-561 en

6568330 \ CV EXPL 18-108

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 januari 2021

inzake

[appellante] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] , [gemeente] ,

appellante in principaal appel,

tevens incidenteel geïntimeerde,

advocaat: mr. D.J.B. Bosscher te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,

tegen

[geïntimeerde] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

geïntimeerde in principaal appel,

tevens incidenteel appellante,

advocaat: mr. M. Bitter te Haarlem.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

[appellante] is bij dagvaarding van 5 december 2018 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de rechtbank Noord-Holland en de kantonrechter in die rechtbank, van respectievelijk 3 januari 2018 (vonnis in bevoegdheidsincident) en 5 september 2018 (vonnis in hoofdzaak), onder bovenvermelde zaaknummers gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven;

- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;

- memorie van repliek, tevens memorie van antwoord in incidenteel appel, met producties.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 17 november 2020 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft nog producties in het geding gebracht.

Ten slotte is arrest gevraagd.

2 De feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis in de hoofdzaak de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3 De beoordeling

3.1

Het gaat in deze zaak in de kern om de uitvoering en afwikkeling van de tussen partijen bestaande contractuele relatie. In eerste aanleg is de aard van de tussen partijen van kracht zijnde overeenkomst aan de orde gesteld. In de bestreden vonnissen is deze overeenkomst als huurovereenkomst aangemerkt. [appellante] is tegen deze kwalificatie in hoger beroep gekomen. Partijen hebben daarnaast andere bezwaren tegen het vonnis in de hoofdzaak aangevoerd.

3.2

Partijen hebben in hoger beroep aanvankelijk geconcludeerd zoals weergegeven in voormelde gedingstukken. Ter zitting hebben partijen echter overeenstemming bereikt over een minnelijke regeling die ziet op beëindiging van hun geschil.

3.3

De tussen partijen ter zitting in hoger beroep afgesproken regeling is toen door partijen ondertekend en luidt als volgt:

1. [geïntimeerde] mag in de zogenaamde garderobe blijven tot en met 31 december 2023.

2. [geïntimeerde] kan ook eerder vertrekken uit de garderobe als zij dat wil. In dat geval geldt eenopzegtermijn van twee maanden. Opzegging moet tegen de eerste van de maand geschieden.

3. [geïntimeerde] zal ook uit de garderobe vertrekken als ook de andere gebruikers vertrekken uit hetgebouw [adres] te [plaats] .

4. [appellante] doet afstand van haar vorderingen die voortvloeien uit de gebruiksovereenkomst metbetrekking tot de aula, ook inhoudend de wettelijke rente.

5. [geïntimeerde] erkent dat er sprake was van gebruiksovereenkomsten tussen haar en [appellante] .

6. [appellante] zal 590,- euro aan [geïntimeerde] betalen. Betaling zal plaatsvinden op het bekende

rekeningnummer van [geïntimeerde] , binnen twee weken na datum arrest.

7. Partijen dragen ieder de eigen proceskosten van het hoger beroep.

Verder is ter zitting in hoger beroep tussen partijen overeengekomen dat het dictum van het bestreden vonnis in de hoofdzaak voor wat betreft het onder 8.2 tot en met 8.5 besliste tussen partijen van kracht blijft, met dien verstande dat het deel in 8.2 dat ziet op verschuldigdheid van wettelijke rente zal worden vernietigd gelet op onderdeel 4 van de hierboven weergeven regeling en de over en weer door partijen overeenkomstig de regeling gewijzigde en erkende vorderingen.

3.4

Hoewel partijen hun geschil hiermee inhoudelijk hebben beëindigd, heeft [appellante] niet willen meewerken aan de gebruikelijke daarop volgende gang van zaken, te weten beëindiging van de procedure door middel van opname van de afspraken in een proces-verbaal, waarmee – voor zover relevant – een executoriale titel wordt verkregen, gevolgd door een verzoek tot royement van de procedure. Daarentegen heeft [appellante] arrest gevraagd waarbij haar advocaat heeft betoogd dat het hof vanwege de lijdelijkheid van de civiele rechter de ter zitting in hoger beroep gewijzigde en erkende vorderingen van [appellante] bij arrest zou moeten toewijzen. Daaronder zou dan ook vallen de door [appellante] na wijziging van eis gevorderde verklaring voor recht dat de tussen partijen van kracht zijnde overeenkomst een gebruiksovereenkomst is. [appellante] verliest bij dat laatste echter uit het oog dat die vordering niet toewijsbaar is, aangezien als onderdeel van de door partijen getroffen regeling [geïntimeerde] de overeenkomst als gebruiksovereenkomst erkent. De aard van de overeenkomst is dus tussen partijen niet langer in geschil. [appellante] heeft dan ook geen belang bij deze vordering (artikel 3:303 BW). Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] aangevoerd dat zij met derden vergelijkbare overeenkomsten heeft gesloten en dat zij daarom een oordeel van het hof wil omtrent de aard van die overeenkomsten. Dat is echter in deze zaak, waarbij deze derden geen partij zijn, geen rechtens te respecteren belang van [appellante] .

3.5

Met inachtneming van voorgaande overwegingen beslist het hof verder op de overeenkomstig de afspraken van partijen door hen over en weer gewijzigde en erkende vorderingen. Het gevolg daarvan is dat het bestreden vonnis in de hoofdzaak gedeeltelijk zal worden vernietigd. [appellante] heeft in randnummer 4 van haar memorie van grieven aangevoerd dat ‘voor zover een grief zich richt op een beoordeling van’ het vonnis in de hoofdzaak die grief ook geldt als grief ‘voor zover van belang en van toepassing in’ het vonnis in het bevoegdheidsincident. Het hof gaat hieraan voorbij. Een appellant dient immers door middel van een grief aan de wederpartij en aan de rechter duidelijk te maken op welke grond hij vernietiging van de bestreden uitspraak wenst en tegen welk – bepaald – punt in het bestreden vonnis de grief is gericht. Aan dit vereiste voldoet het in de memorie onder randnummer 4 gestelde niet. De door [appellante] aangevoerde grieven noemen enkel overwegingen uit het vonnis in de hoofdzaak. Ook indien die grieven zo zouden moeten worden gelezen als mede te zijn gericht tegen de overwegingen 5.1 en 5.2 van het vonnis in het bevoegdheidsincident en dat bovendien voor [geïntimeerde] voldoende kenbaar zou moeten worden geacht, blijft staan dat [appellante] geen bezwaren heeft aangevoerd tegen het in dat vonnis gegeven dictum en niet duidelijk heeft gemaakt dat en op grond waarvan zij belang heeft bij vernietiging van dat vonnis. Bovendien is, zoals hierboven al is overwogen, de aard van de overeenkomst tussen partijen niet langer in geschil. Bij deze stand van zaken moet [appellante] in haar hoger beroep tegen het vonnis in het bevoegdheidsincident niet ontvankelijk worden verklaard.

4. De beslissing

Het hof:

in principaal en incidenteel appel:

verklaart [appellante] niet ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van 3 januari 2018 in het bevoegdheidsincident;

vernietigt het vonnis van 5 september 2018 waarvan beroep voor wat betreft het daarin in het dictum onder 8.1, onder 8.2 voor zover daarin een beslissing is gegeven over verschuldigde wettelijke rente en 8.6 besliste

en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:

veroordeelt [geïntimeerde] uiterlijk op 31 december 2023 te vertrekken uit de zogenaamde garderobe of zoveel eerder als alle overige personen uit het desbetreffende pand aan het [adres] te Haarlem vertrekken;

bepaalt dat [geïntimeerde] eerder uit deze garderobe mag vertrekken met inachtneming van een opzegtermijn van twee maanden, waarbij opzegging dient te geschieden tegen de eerste dag van de maand;

veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 590,- binnen twee weken na datum arrest;

bekrachtigt het vonnis van 5 september 2018 waarvan beroep voor het overige;

bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten van het hoger beroep draagt;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, M.A. Wabeke en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature