U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Diefstal met geweld. Verweer m.b.t. persoonsverwisseling verworpen. Vrijspraak t.a.v. braak.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-000673-20

datum uitspraak: 2 februari 2021

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 17 februari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-002673-20 tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,

adres: [adres],

thans uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van

19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 3 januari 2020 te Amsterdam een gitaar en/of kleding en/of schoenen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde] en/of [slachtoffer], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,

terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming,

welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde],

gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door

- voornoemde [benadeelde] eenmaal of meermalen (met kracht) te duwen tegen het lichaam en/of

- voornoemde [benadeelde] te slaan en/of te stompen op/tegen het hoofd/gezicht, in elk geval op/tegen het lichaam en/of

- voornoemde [benadeelde] dreigen de woorden toe te voegen: "ik ga je doodmaken".

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft – zich baserend op de ontkennende verklaring van de verdachte – kort gezegd aangevoerd dat sprake is van een persoonsverwisseling.

Het hof overweegt als volgt.

Op 3 januari 2020 kwam de aangever bij zijn camper en zag hij dat een man de camper aan het doorzoeken was. De aangever sprak deze man aan en trok hem uit de camper. De man bedreigde daarop de aangever en sloeg hem. Getuige [getuige] zag dit voorval gebeuren en belde de politie. De man ging er vervolgens, met tassen met goederen, vandoor, waarop de aangever en getuige [getuige] de man meteen hebben achtervolgd. Tijdens deze achtervolging stond getuige [getuige] in contact met de meldkamer en gaf hij een signalement van de man door. De aangever zag tijdens de achtervolging dat de man de tassen weggooide en het Oosterpark in rende. Toen de politie op de melding afkwam, zagen zij getuige [getuige] in de richting van het Oosterpark wijzen en, toen zij het Oosterpark in reden, zagen zij een man lopen die hevig aan het zweten en buiten adem was en die volledig aan het opgegeven signalement voldeed. De politie heeft deze man vervolgens aangehouden. De aangehouden man betreft de verdachte. De aangever zag de aanhouding en verklaarde tegen de politie dat dit de man was die hij achtervolgde en die hem had geslagen en bedreigd.

Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt dat geen sprake kan zijn van persoonsverwisseling, zodat het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Met de raadsman en anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de aan de verdachte tenlastegelegde diefstal vergezeld is gegaan van braak, nu uit het dossier niet blijkt door wie en op welk moment die braak is gepleegd, zodat de verdachte ten aanzien van dat onderdeel dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 3 januari 2020 te Amsterdam kleding en schoenen toebehorend aan [slachtoffer] en enig goed toebehorend aan [benadeelde] heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde],

gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door

- [benadeelde] te duwen tegen het lichaam en

- [benadeelde] te slaan op het hoofd en

- [benadeelde] dreigend de woorden toe te voegen: "ik ga je doodmaken".

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert op:

diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en een maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren – indien niet naar behoren verricht – te vervangen door 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 88 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf voor de duur van 60 uren – indien niet naar behoren verricht – te vervangen door 30 dagen hechtenis.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Niet alleen heeft de verdachte hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendom, ook heeft hij de aangever vrees aangejaagd door hem te duwen, te slaan en te dreigen met geweld.

Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 4 januari 2021 is hij eerder ter zake van vermogensdelicten, al dan niet met een geweldsaspect, onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt, ook al dateren de veroordelingen met een geweldsaspect van langere tijd geleden.

Gelet op het voorgaande en op hetgeen in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) staat vermeld bij een diefstal uit een auto in het geval van een recidiverende verdachte, kan naar het oordeel van het hof in beginsel niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf van enige omvang. Gelet op de positieve wending die, hoewel nog pril, de verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven, acht het hof het echter niet opportuun dat de verdachte voor het onderhavige feit opnieuw gedetineerd raakt. Het hof zal daarom een gevangenisstraf opleggen met een fors voorwaardelijk deel, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest. Het hof beoogt hiermee de verdachte te stimuleren de positieve lijn voort te zetten en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal het hof aan de verdachte een taakstraf opleggen die, om de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking te brengen, hoger is dan de taakstraf zoals die door de advocaat-generaal is gevorderd.

Het hof acht, alles afwegende en met inachtneming van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.351,58, bestaande uit € 701,58 ter vergoeding van materiële schade en € 650,00 ter vergoeding van immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 450,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 156,26, ter zake van schade aan zijn fietshelm en weggenomen dopsleutels. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering ter zake van de materiële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag. Ten aanzien van de overige materiële schade is de causaliteit tussen het bewezenverklaarde en die gevorderde schade niet komen vast te staan, waarbij nadere bewijslevering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voor het overige deel van de gevorderde materiële schade kan de benadeelde partij dan ook niet in zijn vordering worden ontvangen en kan die vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Voorts is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op het agressieve gedrag van de verdachte waardoor hij inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit van de benadeelde partij. Tevens heeft het hof gelet op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering ter zake van de immateriële schade tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. Het overige deel van de gevorderde immateriële schade zal worden afgewezen.

Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 57 (zevenenvijftig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 406,26 (vierhonderd en zes euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 156,26 (honderdzesenvijftig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van immateriële schade voor het overige af.

Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 406,26 (vierhonderd en zes euro en zesentwintig cent) bestaande uit € 156,26 (honderdzesenvijftig euro en zesentwintig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op

3 januari 2020.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. C.N. Dalebout en mr. M.A.H. van Dalen-van Bekkum, in tegenwoordigheid van mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 februari 2021.

De jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature