Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Profijtontneming. Mega Malmédy. Ontneming van voordeel dat is verkregen door vervalsing van facturen. Het hof kan zich vinden in de 'schikking' tussen betrokkene en het openbaar ministerie

Uitspraak



Afdeling strafrecht

Parketnummer: 23-003290-16 (ontneming)

Datum uitspraak: 11 maart 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 augustus 2016 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-710160-12 tegen de betrokkene.

[verdachte] ,

geboren te Voorburg op [geboortedatum] 1946,

adres: [adres] .

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 176.239,00.

De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 mei 2015 veroordeeld ter zake van, kort weergegeven, omkoping van een ambtenaar (feit 1) en valsheid in geschrift (feiten 2, 3, 5 en 6).

Voorts heeft de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 25 augustus 2016 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 138.902,75 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.

De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van heden veroordeeld terzake van de feiten 1, 2, 3 en 5, zoals hierboven genoemd.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 en 21 december 2017, 10 april 2019, 27 en 28 juni 2019, 4, 6 en 7 november 2019, 9 en 10 januari 2020 en 26 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en diens raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Overeenkomst

In de loop van de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn de advocaat-generaal en de betrokkene overeengekomen dat het bedrag dat de betrokkene aan wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de in de strafzaak onder de feiten 2, 3 en 5 bewezenverklaarde misdrijven, kan worden vastgesteld op een bedrag van € 110.000,00. Dit is vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst genaamd ‘schikking OM-De Man’ van 25 oktober 2019. Daarin is tevens opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat, nu het [Bedrijf] is die als gevolg van de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden, het redelijk en billijk is het overeengekomen bedrag te voldoen aan [Bedrijf] .

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de in de hoofdzaak bewezenverklaarde feiten 2, 3 en 5.

Naar aanleiding van hetgeen is overeengekomen, heeft de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep op 7 november 2019 gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 110.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging heeft zich daarbij aangesloten. Gelet op deze gang van zaken is het hof van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel overeenkomstig het in de ‘schikkingsovereenkomst’ genoemde bedrag – waar het hof zich in kan vinden – kan worden vastgesteld.

Het hof schat het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van

€ 110.000,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 110.000,00.

Betaling aan [Bedrijf]

De verdediging heeft, overeenkomstig hetgeen daaromtrent in de ‘schikkingsovereenkomst’ is opgenomen, gevraagd bij arrest te bepalen dat de betrokkene het bedrag dient over te maken op de rekening van [Bedrijf] . Het hof zal dat echter niet doen, omdat – hoe praktisch dat door het Openbaar Ministerie gesteunde voorstel ook klinkt – daartoe geen wettelijke mogelijkheid bestaat.

Nihilstelling

In het verlengde van het voorstel tot verplichte betaling aan [Bedrijf] heeft de verdediging ook nog de mogelijkheid geopperd de betalingsverplichting op nihil te stellen met toepassing van artikel 36e, achtste lid (het hof begrijpt: oud) van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Die bepaling, inmiddels vervangen door het negende lid van artikel 36e Sr , mist echter toepassing omdat aan [Bedrijf] niet in rechte een vordering is toegekend, nog daargelaten dat die “vordering” nog niet is voldaan. De betrokkene heeft immers het genoemde bedrag van € 110.000,- tot op heden niet aan [Bedrijf] betaald.

Kwijtschelding

Die laatste constatering staat er ook aan in de weg dat het hof reeds nu, zonder een daartoe ingediend verzoek ex artikel 577b Sv , beslist tot kwijtschelding van de aan de betrokkene op te leggen betalingsverplichting.

Ten overvloede

Het voorgaande betekent, alle goedbedoelde inspanningen en suggesties van de verdediging ten spijt, dat aan de betrokkene een betalingsverplichting aan de Staat zal worden opgelegd. Indien na het onherroepelijk worden van dit arrest de Staat – waarbij voorstelbaar is dat het Openbaar Ministerie daartoe het initiatief neemt – akkoord gaat met betaling aan [Bedrijf] en van executiemaatregelen afziet, indien van daadwerkelijke betaling blijkt, zal een afzonderlijke procedure ex artikel 577b Sv wellicht niet nodig zijn. E én en ander onttrekt zich echter tot dan toe aan het zicht en de beoordeling van het hof.

Gijzeling

Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 110.000,00 (honderdtienduizend euro).

Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 110.000,00 (honderdtienduizend euro).

Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. R.P. den Otter en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van

mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

11 maart 2020.

mr. Den Otter is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature