Uitspraak
beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 001061-19 (591a Sv)
parketnummer in eerste aanleg: 15/098597-18
Beschikking op het hoger beroep tegen de beschikking van de raadkamer van de rechtbank Noord-Holland van 15 juli 2019 op het verzoekschrift op de voet van de artikelen 591a (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat mr. H. Blaauw,
[adres].
1 Procesverloop
Het hoger beroep is op 13 augustus 2019 ingesteld door verzoekster (hierna appellante).
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 19 december 2019 de advocaat-generaal en de advocaat van appellante ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord. Appellante is niet verschenen.
2 Inhoud van het verzoek
Het verzoek –zoals gewijzigd in raadkamer van 19 december 2019- strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 3.646,37;
reiskosten gemaakt ten behoeve van het onderzoek en het bijwonen van de behandeling van de strafzaak ten bedrage van € 72,00;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure in eerste aanleg ten bedrage van € 550,00, vermeerderd met € 280,00 voor het hoger beroep.
3 Beoordeling
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Het inleidende verzoek is tijdig ingediend.
De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Ingevolge het bepaalde in artikel 534, eerste lid, Sv (voorheen art. 90, eerste lid) heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Ten aanzien van het onder a verzochte heeft de rechtbank de toewijzing van het verzoek gematigd tot
€ 2.500,00 nu appellante verdachte was van oplichting, er sprake was van veel belastende feiten en omstandigheden en appelante geen antwoord heeft willen geven op vragen van de politie.
Volgens vaste rechtspraak kan de toekenning van een schade – of kostenvergoeding worden gematigd dan wel worden afgewezen indien de gewezen verdachte de verdenking of het voortduren van de verdenking aan zijn eigen proceshouding te wijten heeft. In deze zaak bestond er tegen appellante op grond van serieuze aanwijzingen een ernstige verdenking van marktplaatsoplichting en is zij door de politie uitgenodigd voor een verhoor. Bij dat verhoor heeft appellante op geen enkele zakelijke vraag antwoord willen geven. Daardoor is mede aan haar eigen houding te wijten geweest dat de verdenking en de vervolging, waarbij appellante zich van rechtsbijstand heeft voorzien (langer) hebben voortgeduurd.
In het onderhavige geval is het hof evenwel van oordeel dat voor een matiging van de vergoeding om billijkheidsredenen geen plaats is. Immers valt niet in te zien welke houding appellante wel had kunnen of moeten innemen of wat zij wel had kunnen of moeten verklaren om (verdere) bemoeienis van haar raadsman niet langer noodzakelijk te doen zijn. Uit de overgelegde declaraties en urenverantwoording blijkt dat de raadsman één verhoor heeft bijgewoond en de rest van de tijd heeft besteed aan voorbereiding, contact met het openbaar ministerie en aan de terechtzitting. Het hof acht de gedeclareerde bedragen niet bovenmatig.
Bij deze stand van zaken acht het hof gronden van billijkheid aanwezig de gevraagde vergoeding integraal toe te kennen. Het hoger beroep slaagt.
4 Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beschikking waarvan beroep.
Kent aan appellante op de voet van artikel 530 Sv toe een bedrag van € 4.548,37 (vierduizend vijfhonderdachtenveertig euro en 37 cent).
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan appellante.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R.D. van Heffen, M.J.A. Plaisier en P.H.M. Kuster, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 17 januari 2020.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.548,37 (vierduizend vijfhonderdachtenveertig euro en 37 cent) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. Stichting Beheer Derdengelden Oass Advocaten o.v.v. [verzoekster].
Amsterdam, 17 januari 2020.
mr. R.D. van Heffen, voorzitter.