Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bemiddelingsovereenkomst bij huur en verhuur van bedrijfsruimte (kinderdagverblijf). Intrekken van de opdracht door de opdrachtgever. Uitleg van de overeenkomst en van algemene voorwaarden. Courtage verschuldigd.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.250.315/01

zaak- en rolnummer rechtbank: 5947000 \ CV EXPL 17-10314

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 februari 2020

inzake

HESTIA AMSTELVEEN B.V.,

gevestigd te Amstelveen,

appellante,

tevens incidenteel geïntimeerde,

advocaat: mr. E.E. de Vos te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde] , handelend onder de naam [X]

wonend te [woonplaats]

geïntimeerde,

tevens incidenteel appellante,

advocaat: mr. J.D. Poot te Amsterdam.

Partijen worden hierna Hestia en [X] genoemd.

1 Het geding in hoger beroep

Hestia is bij dagvaarding, tevens houdende memorie van grieven, in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis van 20 april 2018, een eindvonnis van 24 augustus 2018 en een herstelvonnis van 2 november 2018 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiser en Hestia als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens akte wijziging van eis, met producties,

- memorie van antwoord in incidenteel appel.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 16 januari 2020 doen bepleiten door voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Een op 14 januari 2020 binnengekomen productie van de zijde van Hestia is door het hof op het bezwaar van [X] buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de goede procesorde nu deze productie buiten de daarvoor gestelde termijn is ingediend en [X] onvoldoende in de gelegenheid is geweest zich op de inhoud van die productie voor te bereiden. Partijen hebben inlichtingen verstrekt en vragen beantwoord.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Hestia heeft geconcludeerd, zakelijk weergegeven, dat het hof de bestreden vonnissen vernietigt en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [X] alsnog afwijst en [X] veroordeelt tot terugbetaling aan Hestia van de bedragen die Hestia ter uitvoering van het bestreden eindvonnis en ter uitvoering van een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 27 januari 2016 aan [X] heeft betaald, te vermeerderen met rente, en met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties alsmede in de kosten van het kort geding bij de voorzieningenrechter.

[X] heeft in principaal appel geconcludeerd het hoger beroep af te wijzen. In incidenteel appel heeft [X] geconcludeerd dat het hof - uitvoerbaar bij voorraad - Hestia veroordeelt om (i) een intentieverklaring van 25 mei 2016 met betrekking tot een te sluiten huurovereenkomst, alsmede andere met name genoemde documenten over te leggen, versterkt met een dwangsom, dan wel (ii) aan [X] tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag te betalen van € 5.537,50, te vermeerderen met wettelijke (handels)rente vanaf 12 februari 2019 (de datum van indiening van de memorie van antwoord in principaal appel) tot de dag der algehele voldoening. [X] heeft in principaal en in incidenteel appel geconcludeerd tot veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Hestia in de kosten van het geding in hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het in dezen te wijzen arrest, te vermeerderen met nakosten.

Hestia heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 20 april 2018 onder 2.1 tot en met 2.17 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1

Hestia exploiteert een kinderdagverblijf in Amstelveen . [X] drijft een makelaardij die zich bezig houdt met onder meer bemiddeling bij huur en verhuur van bedrijfsruimtes.

2.2

Op 24 maart 2015 hebben Hestia en [X] een overeenkomst gesloten waarbij Hestia [X] de opdracht heeft gegeven om voor het kinderdagverblijf in Amstelveen een nieuwe locatie te zoeken. In een brief van die datum van [X] aan Hestia met daarin de bevestiging van de opdracht tot dienstverlening, staat dat de werkzaamheden van [X] onder meer zullen bevatten: het zoeken naar een geschikte ruimte in Amstelveen , het onderhandelen met de verhuurder, het begeleiden van de contractvorming en de verdere advisering en begeleiding inzake huur en oplevering van de gehuurde locatie. De courtage voor deze werkzaamheden bedraagt 13% van de overeengekomen bruto jaarprijs (exclusief BTW). Voorts staat er in de opdrachtbevestiging:

“De minimaal verschuldigde courtage bedraagt € 2.500,- exclusief BTW. (…)

Bij opschorting of intrekking van de opdracht door opdrachtgever is een fee verschuldigd van € 750,- exclusief BTW ter compensatie van reeds bestede uren en gemaakte kosten.

Reeds, in overleg met opdrachtgever, gemaakte kosten door derden zullen eveneens in rekening worden gebracht. (…). Op deze opdracht zijn de Algemene Voorwaarden Bedrijfsmatig Vastgoed van VastgoedPro (…) alsmede de aanvullende voorwaarden [X] (…) van toepassing.”

2.3

In de Algemene Voorwaarden Bedrijfsmatig Vastgoed van VastgoedPro staat onder het kopje “Courtage” onder meer:

“16. De opdrachtgever is eveneens courtage verschuldigd indien de overeenkomst weliswaar tot stand komt na het einde van de opdracht maar (…) deze totstandkoming verband houdt met dienstverlening van de makelaar-taxateur aan de opdrachtgever gedurende de looptijd van de opdracht. Dit verband wordt behoudens tegenbewijs verondersteld aanwezig te zijn indien de overeenkomst tot stand komt binnen drie maanden na het einde van de opdracht.”

2.4

Door bemiddeling van [X] is overleg op gang gekomen met ziekenhuis Amstelland in Amstelveen (hierna: het ziekenhuis) over de huur van bedrijfsruimte in het ziekenhuis door Hestia.

2.5

Bij brief van 13 juli 2015 heeft het ziekenhuis een eerste concept van een intentieverklaring aan Hestia gestuurd met betrekking tot het aangaan van een huurovereenkomst. In die verklaring staat onder meer opgenomen dat een wijziging van de omgevingsvergunning van het ziekenhuis noodzakelijk is voor het aangaan van een huurovereenkomst.

2.6

Bij e-mail van 24 september 2015 heeft [X] in het kader van onderhandelingen met het ziekenhuis naar aanleiding van een verzoek van Hestia om een prestatie-element aan zijn honorering toe te voegen, aan Hestia onder meer geschreven dat het honoreringsmodel van een makelaar waarbij de courtage over de uiteindelijke transactiesom wordt berekend (het model waarvoor Hestia in de opdracht aan [X] voor heeft gekozen) weinig prikkel aan de makelaar kan geven om een zo laag mogelijk huurbedrag uit te onderhandelen, terwijl een bonussysteem een perverse prikkel kan geven. Omdat [X] de samenwerking met Hestia waardeert, zo staat in de e-mail, doet hij het volgende voorstel, dat alleen van toepassing is op de te starten onderhandelingen met het ziekenhuis:

“- uitgangspunt van mijn voorstel is het concept van 23 september j.l. dat ik gisteren verzond ter finale accordering;

“- volgens de getekende opdracht voor mijn dienstverlening bedraagt mijn courtage 13% van de overeengekomen huurprijs exclusief BTW;

- volgens genoemd concept voorstel zou dat zijn (500m2 x € 115) x 13% = € 7.475,- exclusief BTW;

- ik stel voor om mijn BASIScourtage op dit bedrag vast te stellen;

je gaf aan dat Hestia maximaal € 130,-/m2/jaar wil betalen, alles daaronder is ‘winst’;

- de bonus zal bestaan uit 15% van het verschil tussen genoemde maximale huur en een lagere overeengekomen contracthuur over de eerste huurperiode (05) jaar;

- de bonus zal tevens 15% bedragen over de extra uit te onderhandelen huurvrij periode ten opzichte van het genoemde concept voorstel;

- de te hanteren oppervlakte zal de oppervlakte zijn (aantal m2) welke in de huurovereenkomst zal worden opgenomen.”

2.7

Bij e-mail van 25 september 2015 heeft Hestia aan [X] bericht dat zij het een mooi voorstel vindt.

2.8

Bij email van 13 november 2015 heeft Hestia onder meer aan de orde gesteld dat zij een andere aanpak van de onderhandelingen voorstaat dan [geïntimeerde] .

2.9

Bij brief van 16 november 2015 heeft Hestia aan [X] bericht de overeenkomst van opdracht in te trekken vanwege een verschil van inzicht over de wijze van uitvoering van de overeenkomst en de wijze van communiceren.

2.10

[X] heeft bij factuur van 27 november 2015 een bedrag van € 9.831,25 (inclusief btw) bij Hestia gedeclareerd voor werkzaamheden in de periode 18 maart 2015 tot en met 16 november 2015. Hestia heeft in reactie hierop medegedeeld dat zij de factuur niet zal betalen omdat in de opdrachtbevestiging van 24 maart 2015 staat vermeld dat bij intrekking van de opdracht door de opdrachtgever een fee van € 750 betaald moet worden.

2.11

Bij vonnis van 27 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam Hestia veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.900,- (exclusief btw) in hoofdsom. Bij de beoordeling heeft de voorzieningenrechter tot uitgangspunt genomen dat partijen het er over eens zijn dat met het maken van de afspraken zoals neergelegd in de e-mail van 24 september 2015, de afspraken van 24 maart 2015 geheel zijn komen te vervallen. De voorzieningenrechter is bij de vaststelling van het bedrag van € 3.900,- uitgegaan van een redelijk loon voor 65 gewerkte uren. Genoemd bedrag is door Hestia aan [X] betaald.

2.12

Op 29 maart 2016 heeft Hestia op haar website een aankondiging gedaan voor een Open Dag op 11 mei 2016: “Omdat Hestia in november naar Ziekenhuis Amstelland verhuist, willen zij de mogelijkheden alvast met (aanstaande) ouders delen. Het nieuwe gebouw, de mogelijkheden van het kinderdagverblijf en de nieuwe BSO komen aan bod.”

De aankondiging voor de Open Dag in verband met de verhuizing van Hestia is eveneens gepubliceerd in het weekblad “Amstelveen Dichtbij”.

2.13

Op 28 april 2016 heeft Hestia – blijkens een publicatie in het Gemeenteblad van Amstelveen van 11 mei 2016 – een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend met betrekking tot het aanpassen van de gevel van het adres [adres] en het gebruik van een gedeelte van het gebouw voor kinderopvang.

2.14

Op 5 oktober 2016 is de vergunning verleend.

2.15

Hestia heeft op 17 oktober 2016 een schriftelijke huurovereenkomst met het ziekenhuis gesloten met als ingangsdatum 1 oktober 2016 met betrekking tot de bedrijfsruimte gelegen aan de [adres] .

3 Beoordeling

3.1

De kantonrechter heeft in het bestreden eindvonnis zoals hersteld bij het herstelvonnis Hestia veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.786,25 te vermeerderen met btw en te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en tot betaling van een bedrag van € 438,75, te vermeerderen met btw en te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Het meer of anders gevorderde is afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Hestia met zes grieven en [X] met drie grieven op.

3.2

Het hof stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In hoger beroep zijn partijen het er over eens - anders dan in eerste aanleg en anders dan in de kortgedingprocedure die heeft geresulteerd in het vonnis van 27 januari 2016, (zie onder 2.11) - dat partijen met de overeenkomst van 24 september 2015 de overeenkomst van 24 maart 2015 niet hebben vervangen. De overeenkomst van 24 maart 2015 is slechts aangepast in die zin dat de afspraken over de verschuldigde courtage zijn gewijzigd. Er is een basiscourtage afgesproken op grond van de uitgangspunten van de overeenkomst van 24 maart 2015 en daaraan is een bonuscomponent toegevoegd. Voor het overige is de overeenkomst van 24 maart 2015 niet gewijzigd. Partijen zijn het er ook over eens dat de Algemene Voorwaarden Bedrijfsmatig Vastgoed van VastgoedPro tussen partijen van toepassing zijn (gebleven). Een en ander is desgevraagd ter terechtzitting bevestigd. Vaststaat voorts dat Hestia de overeenkomst van opdracht met [X] op 16 november 2015 heeft opgezegd en dat zij op 17 oktober 2016 een schriftelijke huurovereenkomst met het ziekenhuis heeft gesloten.

3.3

Het bovenstaande leidt tot de vraag wat in casu de toepassing van artikel 16 van onderdeel “Courtage” van de Algemene Voorwaarden Bedrijfsmatig Vastgoed van VastgoedPro meebrengt (zie hierboven onder 2.3). Beoordeeld dient te worden of de totstandkoming van de huurovereenkomst verband houdt met dienstverlening van [X] aan Hestia gedurende de looptijd van de opdracht.

3.4

Het hof ziet aanleiding eerst grief 2 in incidenteel appel te bespreken. Deze grief keert zich tegen rechtsoverweging 2.3 van het bestreden eindvonnis waarin de kantonrechter heeft overwogen dat [X] geen aanspraak kan maken op de door hem gevorderde courtage van € 9.605,00 omdat hij zijn stelling dat de overeenkomst tussen Hestia en het ziekenhuis door zijn bemiddeling tot stand is gekomen onvoldoende met concrete feiten heeft onderbouwd.

3.5

Het hof overweegt als volgt.Er van uitgaande dat de huurovereenkomst tussen Hestia en het ziekenhuis tot stand is gekomen buiten de in artikel 16 onder het kopje “Courtage” van de Algemene Voorwaarden Bedrijfsmatig Vastgoed van VastgoedPro genoemde termijn van drie maanden nadat de opdracht door Hestia is ingetrokken, rust op [X] de stelplicht en de bewijslast dat het aangaan van de huurovereenkomst verband houdt met zijn dienstverlening aan Hestia gedurende de looptijd van de opdracht. Hij heeft daarbij terecht aan de orde gesteld dat de rechtbank in de aangehaalde rechtsoverweging ten onrechte heeft overwogen dat die huurovereenkomst door zijn bemiddeling tot stand moet zijn gekomen. Dat staat niet in artikel 16 van het kopje “Courtage” van de betreffende algemene voorwaarden. Hestia heeft weliswaar gesteld dat de in dat artikel gebruikte bewoordingen “verband houden met” gelijk gesteld moeten worden met de woorden “door bemiddeling van”, maar het hof ziet in die verder niet toegelichte stelling geen aanknopingspunt om aan te sluiten bij deze strengere eis.

3.6

[X] heeft in het kader van zijn stelling dat het genoemde verband bestaat onder meer de volgende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd en deze ter terechtzitting nader toegelicht:

- [X] heeft Hestia met het ziekenhuis in contact gebracht met het oog op de verhuur van een geschikte ruimte aan Hestia;

- op 13 juli 2015 hebben Hestia en het ziekenhuis een concept intentieovereenkomst gesloten die niet is geëindigd;

- eind maart 2016 heeft Hestia bekend gemaakt dat Hestia zou gaan verhuizen naar de locatie van het ziekenhuis;

- in april 2016 is er een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanpassen van de locatie;

- de gesprekken tussen Hestia en het ziekenhuis zijn nadat de opdracht was ingetrokken voortgezet.

3.7

Naar het oordeel van het hof is [X] geslaagd in het bewijs van zijn stelling dat er een verband is tussen het aangaan van de huurovereenkomst en zijn bemiddelingsactiviteiten in de zin van artikel 16 onder het kopje “Courtage” van de Algemene Voorwaarden Bedrijfsmatig Vastgoed van VastgoedPro. Zoals ter terechtzitting door beide partijen desgevraagd is bevestigd, heeft [X] er voor gezorgd dat Hestia met het ziekenhuis in contact is gebracht met het oog op de huur van een ruimte in het ziekenhuis. Daarmee had hij een belangrijk onderdeel van bemiddelingsopdracht verricht. Vast staat voorts dat de huurovereenkomst is gesloten met betrekking tot de ruimte die nadat dit contact was gelegd en gedurende de looptijd van de opdracht, het onderwerp was van besprekingen tussen [X] , Hestia en het ziekenhuis. Gezien deze feiten en omstandigheden is het vereiste verband in genoemde zin naar het oordeel van het hof gegeven. Hestia heeft gesteld dat zo er al een verband was, dit verband door tijdsverloop is verbroken omdat er een periode van ongeveer 11 maanden is verlopen tussen het intrekken van de opdracht en het sluiten van de huurovereenkomst. Het hof verwerpt dit standpunt en wijst er daarbij op dat Hestia in maart 2016 op haar website heeft aangekondigd dat zij zou gaan verhuizen. Haar opmerking ter terechtzitting dat de publicaties met betrekking tot de verhuizing van Hestia niet overeenstemden met de feitelijke situatie en dat er toen geen contact was met het ziekenhuis, acht het hof niet aannemelijk, mede gezien de aanvraag voor de omgevingsvergunning, waarvan de noodzaak reeds naar voren was gebracht in de concept intentieovereenkomst van 13 juli 2015. Daaruit leidt het hof af dat de gesprekken over een af te sluiten huurovereenkomst met betrekking tot de ruimte waarover de gesprekken tot het intrekken van de opdracht waren gegaan, na het intrekken van de opdracht door Hestia in het voorjaar van 2016 zijn voortgezet. Weliswaar heeft Hestia ter terechtzitting naar voren gebracht dat er enige tijd geen contact is geweest tussen Hestia en het ziekenhuis en dat Hestia dat contact vervolgens geheel op eigen kracht heeft vorm gegeven, maar het hof ziet niet in dat daarmee afbreuk wordt gedaan aan hetgeen reeds door [X] was bewerkstelligd door zijn bemiddelingsactiviteiten. In het enkele tijdsverloop van ongeveer vier maanden ziet het hof daartoe geen aanleiding. Dit klemt te meer nu desgevraagd ter terechtzitting door Hestia is bevestigd dat er bij de onderhandelingen geen andere makelaar betrokken is geraakt, de onderhandelingen niet op een andere ruimte of andere afmetingen van die ruimte zagen en dat niet is onderhandeld met een andere mogelijke verhuurder. Gelet op dit een en ander luidt de conclusie dat het door [X] gestelde verband niet is verbroken. De stelling van Hestia dat zij de huurprijs met het ziekenhuis heeft uit-onderhandeld maakt dit niet anders: die inspanningen doen geen afbreuk aan het geconstateerde verband. De conclusie luidt dat de grief slaagt.

3.8

Uit bovenstaande overwegingen volgt dat [X] recht heeft op courtage zoals door partijen is overeengekomen. [X] heeft gesteld dat hij recht heeft op een bedrag van € 12.818,75 (exclusief btw) aan courtage. De berekening die hij hieraan ten grondslag heeft gelegd, heeft hij gebaseerd op de huurprijs en overige gegevens uit de huurovereenkomst die Hestia met het ziekenhuis heeft gesloten. Hestia heeft tegen dit bedrag geen verweer gevoerd en zij heeft ter terechtzitting bevestigd dat als het vereiste verband van artikel 16 van de desbetreffende algemene voorwaarden komt vast te staan, [X] op dit bedrag aanspraak kan maken.

3.9

Bij deze stand van zaken behoeven de grieven 2, 3, 4 en 5 in principaal appel en de grieven 1 en 3 in incidenteel appel geen nadere bespreking omdat daarbij geen belang bestaat. Met betrekking tot grief 1 in principaal appel overweegt het hof het volgende. Hierin heeft Hestia zich op het standpunt gesteld dat zij slechts een bedrag van € 750,- verschuldigd is bij intrekking van de opdracht. Het hof constateert dat partijen van mening verschillen over de uitleg van deze bepaling in de overeenkomst van opdracht. Wat daarvan ook zij: gelet op de voorgaande overwegingen doet zich hier de situatie voor dat niet alleen de opdracht is ingetrokken, maar dat er tevens nadien een huurovereenkomst is gesloten, waardoor de betreffende courtagebepalingen van de Algemene Voorwaarden Bedrijfsmatig Vastgoed van VastgoedPro van toepassing zijn, zoals hierboven is overwogen. De grief is daarmee verworpen.

3.10

Tot slot grief 6 in principaal appel. Hestia heeft hierin betoogd dat de kantonrechter ten onrechte in het herstelvonnis heeft beslist dat Hestia de gevorderde hoofdsom moet betalen, te vermeerderen met btw en dit totaalbedrag te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Volgens Hestia is dit onjuist en had de kantonrechter moeten oordelen dat de handelsrente slechts verschuldigd is over de hoofdsom en niet over de btw omdat de btw moet worden afgedragen aan de Belastingdienst. [X] heeft hierover geen renteverlies geleden, aldus Hestia.

3.11

Het hof volgt het verweer dat [X] tegen de grief heeft aangevoerd. [X] heeft het gevorderde bedrag in maart 2017 in rekening gebracht en dus ook de btw over dit bedrag moeten opgeven bij de Belastingdienst. Omdat Hestia de factuur onbetaald heeft gelaten, moet er van uit worden gegaan dat [X] de btw die hij in 2017 heeft moeten afdragen heeft voorgeschoten omdat daar nog geen betaling van Hestia tegenover stond. Hierdoor heeft hij een renteverlies geleden dat door Hestia moet worden vergoed. Het hof verwerpt de grief.

3.12

De slotsom is dat het eindvonnis, hersteld bij vonnis van 2 november 2018 zal worden bekrachtigd voor zover Hestia is veroordeeld tot betaling aan [X] van € 3.786,25 en € 438,75, elk te vermeerderen met btw en te vermeerderen met wettelijke handelsrente en voor zover Hestia is veroordeeld in de proceskosten. Het bestreden eindvonnis zal worden vernietigd voor zover daarin het meer of anders gevorderde is afgewezen. Het tussenvonnis blijft in stand nu de grieven die op dit vonnis zien geen bespreking behoeven. Hestia heeft inmiddels naar aanleiding van het vonnis in kort geding € 3.495 en naar aanleiding van het bestreden eindvonnis € 3.786,25, bij elkaar € 7.281,25 (exclusief btw) betaald aan [geïntimeerde] . Daarmee resteert aan verschuldigde courtage van een bedrag van (€ 12.818,75 - € 7.281,25=) € 5.537,50. De vordering tot betaling van een bedrag van € 5.537,50 te vermeerderen met btw en dit totaal bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW van af 12 februari 2019, zal worden toegewezen. Hestia zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal en in incidenteel appel.

4 Beslissing

Het hof:

rechtdoende in principaal en incidenteel appel:

bekrachtigt het tussenvonnis van 20 april 2018;

vernietigt het eindvonnis van 24 augustus 2018 en het herstelvonnis van 2 november 2018 voor zover daarin het meer of anders gevorderde is afgewezen;

bekrachtigt deze vonnissen voor het overige;

veroordeelt Hestia topt betaling van een bedrag van € 5.537,50 (zegge: vijfduizend vijfhonderdzevenendertig Euro en 50 Eurocent) te vermeerderen met btw en te vermeerderen wettelijke handelsrente vanaf 12 februari 2019 tot de dag der algehele voldoening;

veroordeelt Hestia in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 726,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, E.K. Veldhuijzen van Zanten en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature