U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting. De inspecteur heeft terecht op de voet van artikel 12a, lid 1, Wet LB 1964 een bedrag van € 18.000 als loon in aanmerking genomen. Verzuimboete van € 369 blijft gehandhaafd.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 19/00585

7 juli 2020

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Y] )

en het incidenteel hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/3743 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 28 maart 2018 aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.000. Gelijktijdig met het vaststellen van deze aanslag is bij beschikking een verzuimboete van € 5.278 opgelegd.

1.2.

Na tegen de hiervoor vermelde aanslag en boetebeschikking gemaakte bezwaren heeft de inspecteur, bij uitspraak op bezwaar d.d. 11 juli 2018, de aanslag gehandhaafd en de verzuimboete verminderd tot een bedrag van € 369.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de hiervoor vermelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 7 maart 2019 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in die uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.000;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.024; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiseres te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 april 2019, aangevuld op 8 mei 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidenteel hoger beroep naar voren te brengen. Van de zijde van belanghebbende is op 30 augustus 2019 een nader stuk ontvangen, waarvan een afschrift is verstrekt aan de wederpartij.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2020. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

“Feiten

1. Eiseres is gehuwd met [Y] (tevens haar gemachtigde; hierna: de echtgenoot). Samen hebben zij twee kinderen. Eiseres en de echtgenoot waren heel 2016 fiscaal partners.

2. Eiseres, de echtgenoot en haar ouders hebben de woning aan [de A-straat 1] te [Z] in eigendom (ieder 25%). Zij bewonen de woning gezamenlijk.

3. Eiseres is enig aandeelhouder van [B.B.V.] (hierna: de vennootschap). Uit het uittreksel van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de vennootschap zich bezighoudt met bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed, financiële holdings en het fokken en houden van paarden en ezels, de in- en verkoop van horecagelegenheden, de uitoefening van de paardensport, alsmede de handel in en het fokken van paarden, holding- en financieringsactiviteiten. De vader van eiseres is algemeen directeur van de vennootschap. Uit de ingediende aangiften vennootschapsbelasting blijken de volgende cijfers:

2013

2014

2015

Belastbare winst

€ -60.337

€ -64.136

€ -49.797

Som bedrijfslasten

€ 61.185

€ 69.420

€ 55.820

4. Eiseres is actief in de paardensport. Zij heeft in 2016 aan 79 wedstrijden deelgenomen.

5. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het indienen van een aangifte ib/pvv 2016. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft met dagtekening 28 maart 2018 voormelde ambtshalve aanslag aan eiseres opgelegd.

6. De echtgenoot is tevens uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van een aangifte ib/pvv 2016. Aan hem is ook een ambtshalve aanslag opgelegd. De echtgenoot heeft bezwaar tegen de aanslag ingediend en is in afwachting van een uitspraak op bezwaar.”

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Geschil in hoger beroep en in incidenteel hoger beroep

3.1.

In hoger beroep is evenals bij de rechtbank in geschil of belanghebbende terecht, en zo ja, tot het juiste bedrag, is belast voor een gebruikelijk loon voor arbeid verricht ten behoeve van [B.B.V.] (de vennootschap) dat aan haar is toegerekend op grond van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB).

3.2.

Het incidenteel hoger beroep is ter zitting ingetrokken.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

“Beoordeling van het geschil

Omkering en verzwaring van de bewijslast

11. Op grond van artikel 8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden binnen een door de inspecteur te stellen termijn aangifte te doen door de in de uitnodiging gevraagde gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden.

12. Vaststaat dat verweerder eiseres heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte, daartoe heeft herinnerd en aangemaand. Nu ook vaststaat dat eiseres niet uiterlijk binnen de in de aanmaning gestelde termijn aangifte heeft gedaan en gesteld noch gebleken is dat sprake is geweest van omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat het te laat doen van aangifte haar niet kan worden aangerekend, moet worden geoordeeld dat niet de vereiste aangifte is gedaan (vgl. Hoge Raad 2 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ9676). Het bepaalde in artikel 27e, eerste lid, van de AWR brengt in dat geval mee dat het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij eiseres doet blijken, dat wil zeggen overtuigend aantoont, dat en in hoeverre het door verweerder vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning onjuist is.

13. Bij de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast is uitgangspunt dat de berekening van het nagevorderde bedrag jegens de belanghebbende redelijk en dus niet willekeurig behoort te zijn. Voor de beoordeling of aan deze maatstaf wordt voldaan dient mede in aanmerking te worden genomen in hoeverre de inspecteur beschikt over gegevens voor het opleggen van een aanslag en in hoeverre ervan mag worden uitgegaan dat de belastingplichtige in staat is opening van zaken te geven. Daarvan uitgaande zal de inspecteur op basis van de feiten en omstandigheden van het geval aanknopingspunten dienen te verschaffen waaruit is af te leiden dat zijn berekening of schatting van de aanslag niet onredelijk en dus niet willekeurig is (vgl. Hoge Raad 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2018:1311).

Gebruikelijk loon

14. Ingevolge artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onder loon verstaan loon overeenkomstig de wettelijke bepalingen van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB).

15. In artikel 12a, eerste lid, van de Wet LB is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld wordt op € 44.000 (tekst 2016).

16. Verweerder neemt het standpunt in dat het inkomen uit werk en woning moet worden vastgesteld op een bedrag van € 18.000. Hierbij is verweerder uitgegaan van het minimumloon in 2016 (€ 18.295). Verweerder acht het aannemelijk dat eiseres werkzaamheden voor de vennootschap heeft verricht en heeft bij de vaststelling van het inkomen rekening gehouden met de bedrijfslasten van de vennootschap.

17. Eiseres weerspreekt het standpunt van verweerder en stelt dat het inkomen uit werk en woning moet worden vastgesteld op nihil.

18. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan. Eiseres heeft haar standpunt immers niet met stukken of anderszins onderbouwd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder vastgestelde inkomen van € 18.000 berust op een redelijke schatting. Het in aanmerking nemen van het minimumloon is redelijk en niet willekeurig. De verklaring van de echtgenoot ter zitting dat inmiddels een aangifte vennootschapsbelasting 2016 is ingediend, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder het inkomen uit werk en woning van eiseres terecht vast op een bedrag van € 18.000.

Verzuimboete

19. Eiseres heeft geen grieven aangevoerd tegen de verzuimboete van € 369. De rechtbank ziet, gelet op het hiervoor overwogene, geen aanleiding om de verzuimboete te matigen vanwege de omstandigheid dat de aanslag is opgelegd met omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank acht de opgelegde boete overigens passend en geboden.

20. Mede gelet op het onder punt 9, 16 en punt 18 overwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

21. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).”

5 Beoordeling van het hoger beroep

5.1.

Het Hof acht de beslissing van de rechtbank ter zake van het niet doen van de vereiste aangifte door belanghebbende juist en maakt de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden tot de zijne. Dit betekent dat ook in hoger beroep voor belanghebbende de ‘omkering en verzwaring’ van de bewijslast geldt, hetgeen wil zeggen dat moet blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (artikel 27e lid 1 AWR), hetgeen er in dezen op neerkomt dat zij overtuigend zal moeten aantonen waarom artikel 12a Wet LB in haar geval geen toepassing kan vinden of dat bij toepassing van dat artikel een lager bedrag in aanmerking moet worden genomen dan € 18.000.

5.2.

Ook ten aanzien van de vraag of belanghebbende is geslaagd in de van haar gevergde verzwaarde bewijslast acht het Hof het oordeel van de rechtbank juist. Belanghebbende heeft – ook in hoger beroep – volstaan met het innemen van stellingen, terwijl die stellingen niet zijn onderbouwd met bijvoorbeeld schriftelijke stukken of verklaringen van derden.

Daarentegen dient het door de inspecteur vastgestelde belastbare inkomen en daarmee de aanslag, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet onredelijk en dus niet willekeurig te zijn. Aangezien de inspecteur voor het vaststellen van het gebruikelijk loon is uitgegaan van een minimum loon en het aanvankelijk gebruikelijk loon daarom had verlaagd naar € 18.000, acht het Hof de aanslag alleszins redelijk. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat naast hetgeen de inspecteur gemotiveerd heeft betoogd over de tijd gemoeid met het verzorgen van een paard, in het namens belanghebbende ter zitting van het Hof gehouden pleidooi is erkend dat belanghebbende arbeid verrichtte voor de vennootschap en dat is verklaard dat van de 14 paarden die in het onderhavige jaar op de balans van de vennootschap staan er 5 wedstrijdpaarden zijn. Met al hetgeen belanghebbende daartegenover heeft gesteld, zoals de werkzaamheden en het salaris van de persoon die op de loonlijst staat van de vennootschap, heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat het door de inspecteur in aanmerking genomen loon lager moet zijn.

5.3.

Het Hof acht het door de rechtbank gegeven oordeel inzake de opgelegde verzuimboete juist en maakt de daartoe door de rechtbank gebezigde gronden tot de zijne.

Slotsom

5.4.

De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6 Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met art. 8:108 van die wet.

7 Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. R.C.H.M. Lips, voorzitter, F.J.P.M. Haas en

J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 7 juli 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.

Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).

Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Toelichting rechtsmiddelverwijzing

Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.

Digitaal procederen

Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.

Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.

Per post procederen

Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature