U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Bedrijfsinbraak in vereniging (art. 311 Sr) waarbij forse (braak)schade is aangericht en een zeer grote hoeveelheid elektronische apparatuur (van het merk Apple) is buitgemaakt.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-001301-20

datum uitspraak: 22 oktober 2020

TEGENSPRAAK

Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2020 in de strafzaak onder de parketnummers 13-060563-20 en 13-263161-19 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1984,

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Veenhuizen, locatie Esserheem, te Veenhuizen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2020 en 22 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

primair

hij, op of omstreeks 6 maart 2020 te Amsterdam-Duivendrecht, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere (Apple en/of [bedrijf]) adapters en/of een of meerdere (Apple) laptops en/of een of meerdere (Apple) telefoons en/of een of meerdere Apple oldtimer goederen, in elk geval enig goed/goederen, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan het bedrijf [bedrijf], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;

subsidiair hij, in of omstreeks de periode van 6 maart tot en met 7 maart 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (een) goed(eren), te weten een of meerdere (Apple en/of [bedrijf]) adapters en/of een of meerdere (Apple) laptops en/of een of meerdere (Apple) telefoons en/of een of meerdere Apple oldtimer goederen heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed/deze goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de strafoplegging tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

Verweer van de raadsvrouw

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte ontkent bij de inbraak betrokken te zijn geweest en op grond van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat hij wel één van de inbrekers is geweest; er is geen bewijsmiddel voorhanden waaruit blijkt dat het aantal in de woning aangetroffen personen overeenkomt met het aantal bij de inbraak betrokken personen. Voorts heeft zij betoogd dat van een voorverkenning door de verdachte in de winkel van het betreffende bedrijf geen sprake is geweest en dat de verklaring van de getuige [getuige] niet bruikbaar is voor het bewijs, omdat deze tegenstrijdigheden bevat.

Oordeel van het hof

Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.

Op 6 maart 2020 is er omstreeks 23.07 uur ingebroken in het bedrijfspand van [bedrijf] te Amsterdam-Duivendrecht, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid elektronische apparatuur, hoofdzakelijk van het merk Apple, is weggenomen. De daders, die, zoals uit camerabeelden blijkt, gebruik hebben gemaakt van een gele bestelbus, hebben zich de toegang tot het pand verschaft door een raam van het pand te forceren met behulp van een hakbijl of grote hamer waarmee het raam werd ingetikt. Vervolgens hebben zij diverse dozen afkomstig uit het pand in de bus geladen en zijn daarmee omstreeks 23.11 uur weggereden. Op die camerabeelden zijn in totaal acht daders te zien, namelijk zeven personen die in/bij het bedrijfspand zijn geweest en één persoon die buiten in/bij de bus is gebleven. Twintig minuten nadat deze bus bij het bedrijfspand is weggereden is er, zo blijkt uit de verklaring van [getuige], een gele bus gestopt op de [adres 1] te Amsterdam (naar het hof begrijpt: ter hoogte van het [adres 1]). Daaruit zijn ten minste zeven mannen gestapt. Hierna zijn er door meerdere van die mannen vanuit die bus dozen naar de woning aan de [adres 1] gebracht, waarbij deze door de voordeur en via de achtertuin naar binnen zijn gegaan. Onderwijl stonden er ook mannen op de uitkijk. De politie is omstreeks 23.34 uur ter plaatse gekomen en heeft zich om 00.00 uur om de woning gepositioneerd. Op dat laatste tijdstip bevond zich in de tuin van de woning een man die, na door de politie te zijn aangeroepen, de woning in snelde en de achterdeur sloot. Toen de politie op de voordeur bonsde en riep “politie, open doen!”, werd de voordeur niet geopend. In plaats daarvan werden de lichten in de woning gedoofd, renden vijf mannen door de kamer heen en weer en werden er dozen verplaatst. Nadat de politie zich op 7 maart 2020 om 00.12 uur de toegang tot de woning had verschaft, bevonden zich in de hal, achter de voordeur, geen mensen. Wel hoorde de politie dat er de personen naar een kamer vluchtten. De politie heeft vervolgens in één van de kamers van de woning in totaal negen personen, waarvan één persoon die zich had verstopt in een kast, aangetroffen en aangehouden, waaronder de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 3]. In genoemde kast stonden dozen met daarin Apple apparatuur, welke apparatuur later door een manager van [bedrijf] is herkend als zijnde eigendom van dat bedrijf. In de woning lagen voorts diverse inbrekersgereedschappen, waaronder een grote hamer/moker, alsmede kledingstukken die zijn herkend als kledingstukken die de daders droegen. De bij de inbraak gebruikte gele bestelbus bleek om 00.55 uur in de buurt van de woning aan de [adres 1] geparkeerd te staan. Het kenteken van dat voertuig was op naam gesteld van een persoon die, net als de verdachte, woonde aan de [adres 2] te Amsterdam. [medeverdachte 3] is (blijkens forensisch bewijs en diens eigen verklaring) één van de personen geweest die (naar zijn zeggen met 7 anderen) bij [bedrijf] heeft ingebroken. Twee dagen vóór de inbraak heeft [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] de winkel van [bedrijf] bezocht. Kort daarvoor waren ook de verdachte en [medeverdachte 3] in die winkel.

Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of de verdachte één van de personen is geweest die als dader bij de primair tenlastegelegde inbraak betrokken is geweest. Anders dan de raadsvrouw veronderstelt, kan daarbij kan in het midden blijven of elk van de in de woning aangehouden personen betrokken zijn geweest bij deze inbraak; in de voorliggende zaak gaat het om de verdachte.

Het hof acht de opvallende omstandigheden dat

- de verdachte zeer kort na de inbraak is aangetroffen in de directe nabijheid van bij die inbraak weggenomen goederen, te midden van een groep personen, waaronder één persoon van wie diens betrokkenheid bij de inbraak vast staat,

- bij de inbraak gebruik is gemaakt van een gele bestelbus waarvan het kenteken op naam is gesteld van een huisgenoot van de verdachte en

- de verdachte deze winkel op 4 maart 2020 net als verschillende andere in de woning aangehouden personen heeft bezocht,redengevend voor het bewijs in die zin dat daaruit wordt afgeleid dat de verdachte één van de acht personen is geweest die op 6 maart 2020 heeft ingebroken bij [bedrijf]. Daarbij is het hof anders dan de raadsvrouw van oordeel dat het er sterk op lijkt dat er door de verdachte en drie van zijn medeverdachten op 4 maart 2020 ter voorbereiding van op de inbraak in de winkel een voorverkenning is gedaan, mede omdat (onder andere) diezelfde vier personen op 7 maart 2020 met de buit binnen handbereik zijn aangehouden.

De verdachte heeft geen geloofwaardige, die redengevendheid ontzenuwende verklaring afgelegd, integendeel. Zijn verklaring komt er in de kern op neer dat hij op 6 maart 2020 pas enkele minuten in de woning aan de [adres 1] aanwezig was voordat de politie binnenkwam en dat hij het huis via de (voor)deur heeft betreden na aldaar te hebben aangebeld. Het hof schuift deze verklaring van de verdachte als volstrekt ongeloofwaardig terzijde, gelet op de waarnemingen van de politieambtenaren die vanaf 23.24 uur ter plaatse waren, om 00.00 uur de woning hadden omsingeld en daar om 00.12 uur zijn binnengevallen.

Nu de verdachte geen plausibele verklaring heeft afgelegd die een andere interpretatie van de hem belastende feiten rechtvaardigt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de primair ten laste gelegde inbraak heeft schuldig gemaakt. Het hof verwerpt het tot vrijspraak strekkende verweer.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 6 maart 2020 te Amsterdam-Duivendrecht, tezamen en in vereniging met anderen, meerdere (Apple) adapters, meerdere (Apple) laptops en meerdere (Apple) telefoons, die toebehoorden aan het bedrijf [bedrijf], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en inklimming.

Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het primair bewezenverklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

De raadsvrouw heeft het hof, in geval van een bewezenverklaring, verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest. Daartoe heeft zij aangevoerd dat onduidelijk is waarom de verdachte zoveel zwaarder is gestraft dan de medeverdachten, te meer omdat hij in tegenstelling tot de medeverdachten, wel binding heeft met Nederland. Voorts heeft zij gewezen op het grote belang dat de verdachte en zijn gezin hebben bij zijn spoedige terugkeer naar zijn vrouw en dochter in Roemenië, gelet op hun prangende (medische) situatie.

Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een inbraak bij het bedrijf [bedrijf]. Daarbij hebben zij forse (braak)schade aangericht en een zeer grote hoeveelheid elektronische apparatuur van het merk Apple, die een aanzienlijke financiële waarde vertegenwoordigt, buit gemaakt. Dit is een ernstig feit, dat niet alleen overlast en materiële schade voor het gedupeerde bedrijf heeft veroorzaakt, maar ook aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving kan bijdragen. Door aldus te handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander. Hij heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn zucht naar financieel gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen hiervan voor anderen.

Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 september 2020 is hij recent ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen in Nederland onherroepelijk veroordeeld. Uit het dossier komt tevens naar voren dat de verdachte eerder (al dan niet samen met één of anderen) in Duitsland, Italië en herhaaldelijk in Roemenië onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten. Het hof zal deze omstandigheid ten nadele van de verdachte meewegen in de strafmaat. Het hof is evenwel met de raadsvrouw van oordeel dat het strafblad van de verdachte ten opzichte van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] niet de strafdifferentiatie rechtvaardigt zoals door de rechter in eerste aanleg is toegepast en zal de in eerste aanleg opgelegde straf derhalve enigszins matigen.

Gelet op de ernst van het in groepsverband gepleegde feit, de ravage die daarbij is veroorzaakt, de waarde van het gestolene en de recidive van de verdachte acht het hof, alles afwegende, een gevangenisstraf van acht maanden passend en geboden. Dat andere medeverdachten in eerste aanleg een nog lagere straf opgelegd hebben gekregen kan de verdachte niet baten, reeds omdat gesteld noch aannemelijk is geworden dat het hier – bijvoorbeeld met betrekking tot de recidive of de persoonlijke situatie van die verdachten – om gelijke gevallen gaat. Hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep verder in het kader van de strafmaat heeft aangevoerd, heeft het hof geen aanleiding gegeven de op te leggen straf verder te matigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2019 in de strafzaak met parketnummer 13-263161-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 dagen met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen.

De raadsvrouw heeft het hof verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op het grote belang dat het gezin van de verdachte heeft bij zijn spoedige terugkeer naar Roemenië.

Het hof overweegt als volgt.

Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de regeling omtrent voorwaardelijke straffen en de daarbij behorende algemene (en in een voorkomend geval bijzondere) voorwaarden, is essentieel dat overtreding van deze voorwaarden niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. In beginsel dient dat derhalve ook in deze zaak te gebeuren. In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep omtrent de actuele persoonlijke situatie van de verdachte, althans zijn gezin, is gebleken, ziet het hof geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. Het hof zal daarom de tenuitvoerlegging van de genoemde voorwaardelijk opgelegde straf gelasten.

Bevel tot voorlopige hechtenis

De raadsvrouw heeft het hof verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen met ingang van 30 september 2020 (zijnde de datum van de inhoudelijke behandeling van de onderhavige zaak) dan wel bij arrest, gelet op de door haar verzochte strafoplegging.

Het hof wijst het verzoek af, gelet op de duur van de thans door het hof aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf, maar zal daarbij bepalen dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 november 2019, parketnummer 13-263161-19, te weten van: een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) dagen.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. J.J.I. de Jong en mr. J.W.P. van Heusden, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 september 2020.

De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature