U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

veroordeling voor (o.m.) mishandeling van zijn ex-vriendin tot een gevangenisstraf van 8 weken, waarvan 4 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Bevestiging van het vonnis waarvan beroep muv de beslissingen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging, de vordering van de benadeelde partij en de maatregel a.b.i. art. 36f Sr, waarbij het hof reageert op een in hoger beroep gevoerd verweer, de strafmotivering aanvult met gronden en de bewijsmiddelen verbetert.

Uitspraak



afdeling strafrecht

parketnummer: 23-001930-19

datum uitspraak: 13 juli 2020

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 mei 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-254380-18, 15-248747-18 en 15-039078-19, alsmede 15-191942-18 (TUL) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,

brp-adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Omvang van het hoger beroep

Blijkens de akte instellen rechtsmiddel, opgemaakt op 21 mei 2019, is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank van 7 mei 2019. In de volmacht tot het instellen van hoger beroep van diezelfde datum, van de raadsman van de verdachte aan de griffier van de rechtbank, is beschreven dat het appel zich uitdrukkelijk niet richt tegen de vrijspraak inzake parketnummer 15-002729-19, te weten het ten laste gelegde feit van 4 januari 2019.

Het hof constateert dat, anders dan uit de ‘akte instellen rechtsmiddel’ blijkt, het hoger beroep evident niet is gericht tegen de beslissing tot vrijspraak ten aanzien van het feit met parketnummer

15-002729-19, hetgeen door de raadsman ter terechtzitting van het hof op 29 juni 2020 is bevestigd, zodat voormeld feit in hoger beroep niet aan de orde is.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en zal dit daarom bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis zal op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof reageert op een ter terechtzitting in hoger beroep opgeworpen verweer, de strafmotivering aanvult met de hierna te melden aanvulling van gronden en de bewijsmiddelen verbetert zoals hierna te melden.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover de mishandeling ziet op de periode van 31 december 2018 tot en met 1 januari 2019. Daartoe is aangevoerd dat de aangeefster niet heel stellig heeft verklaard dat zij gedurende drie dagen is mishandeld maar enkel dat zij op 30 december 2018 is mishandeld. Ook blijkt niet dat de aangeefster meermalen is mishandeld, aldus de raadsman.

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde pleegperiode kan worden bewezen nu vaststaat dat de aangeefster binnen die periode is mishandeld.

Uit het proces-verbaal van aangifte van 8 januari 2019 blijkt dat de aangeefster op 30 december 2018 naar de woning van de verdachte is gegaan, waar zij vervolgens door hem op meerdere plekken werd geslagen. De aangeefster heeft verklaard dat de klappen overal terechtkwamen, dat haar hele hoofd is geraakt en dat ze op meerdere plaatsen blauwe plekken had. Over de manier waarop zij werd mishandeld is zij specifiek in wat er op 30 december 2018 is voorgevallen. Zij heeft vervolgens zonder nadere uitweiding verklaard dat dit alles drie dagen heeft geduurd. Hieruit volgt dat aangeefster binnen de ten laste gelegde periode is mishandeld door de verdachte. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot feit 1 van parketnummer 15-248747-18

I. Het proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1100-2018172386-1 d.d. 4 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 4 september 2018 tegenover deze verbalisant afgelegde verklaring van [aangever] (pag. 3-4):

Ik ben eigenaar van de supermarkt [supermarkt] gelegen aan de [adres 2] . Op 1 september 2018 omstreeks 09:00 uur zag ik een man de winkel binnenkomen. De man had een pet, spijkerbroek, witte schoenen en een nylon rugzakje. Ik zag de man weer toen hij bij de kassa stond. Ik zag dat de man een blikje Fanta in zijn hand had. Ik zag dat de man in zijn broekzakken aan het voelen was. Ik hoorde de man zeggen dat hij geld moest gaan halen. Ik ben de camerabeelden gaan bekijken. Ik zag dat de man onder het lopen een blikje in zijn broek stopte. Ik zag dat de man een kaascroissant en een ham-kaascroissant pakte. Ik zag dat de man onder het lopen richting de kassa een croissant bij zijn rug onder zijn trui stopte. Ik zag dat de man een hap van de andere croissant nam en deze weggooide. Het blikje Fanta en de twee croissants kostten 3.50 euro.

II. Het proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2018172386-2 d.d. 12 oktober 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant (pag. 5-7):

Naar aanleiding van een winkeldiefstal bij de [supermarkt] Zaandijk zijn er bewegende camerabeelden geleverd voor verder onderzoek. Ik kan de beelden als volgt omschrijven: De jongen loopt de winkel in, pakt 2 blikjes uit het schap en loopt verder door de winkel. De jongen stopt 1 van de twee blikjes in de voorkant van zijn broek. De jongen pakt 2 croissants uit de schappen en stopt er 1 in zijn mond. De jongen stopt de andere aan de achterzijde in zijn broek. De jongen legt de croissant die in zijn mond zat in een ander schap. De jongen zet het ene blikje op de balie, voelt in zijn broekzakken en broekspijpen, neemt blikje niet mee en loopt weg.

III. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2018172386-3 d.d. 30 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant (pag. 8):

Naar aanleiding van een winkeldiefstal bij de [supermarkt] in Zaandijk op 1 september 2018 heb ik de camerabeelden bekeken. De persoon die de diefstal pleegt herken ik als [verdachte] . Ik herken hem aan zijn houding, loopje en zijn gezicht.

IV. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2018172386-4 d.d. 3 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant (pag. 9-10):

Op 30 november 2018 werd ik door collega [naam 3] benaderd met de vraag of ik camerabeelden wilde bekijken, op welke beelden de verdachte te zien zou zijn van een winkeldiefstal. Ik bekeek de camerabeelden en zag een persoon lopen die ik direct herkende als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik herkende [verdachte] aan zijn kenmerkende gelaatsuitdrukking. Zijn ogen liggen diep in zijn oogkas en heeft een ingevallen gezicht. Ik heb meermalen met [verdachte] gesproken en heb hem ook een aantal keer aangehouden.

Met betrekking tot feit 1 en feit 2 van parketnummer 15-248747-18

V. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2018221473-5 d.d. 16 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant (pag. 6):

Op 16 november 2018 bevond ik mij in supermarkt [supermarkt] , gelegen aan de [adres 2] , gemeente Zaanstad. Ik was daar omdat daar eerder op de dag een winkeldiefstal was gepleegd. Van deze diefstal waren camerabeelden beschikbaar en ik ging deze ophalen. Toen ik de beelden kwam ophalen, verklaarde aangeefster [aangever] mij dat er niet alleen een croissant was weggenomen, maar ook een flesje Nivea shampoo en een fles wijn. Daarnaast verklaarde aangeefster [aangever] aan mij, verbalisant, dat er op 1 september 2018 door dezelfde persoon een winkeldiefstal was gepleegd. Hiervan had zij ook aangifte gedaan. Ook van deze diefstal zijn camerabeelden opgenomen die door aangeefster aan mij zijn meegegeven.

VI. Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 16 november 2018.

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [aangever] (pag. 9-10):

Op 16 november 2018 omstreeks 16:30 uur zag ik dat iemand in de winkel [supermarkt] te Zaandijk was, die eerder een diefstal heeft gepleegd. Meneer zag dat hij herkend werd en heeft de croissant uit zijn zak gehaald.

VII. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2018221473-8 d.d. 30 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant (pag. 12):

Naar aanleiding van een gepleegde winkeldiefstal bij de [supermarkt] op 16 november 2018 waarbij verdachte [verdachte] werd aangehouden, heb ik de camerabeelden uitgekeken. Op de beelden van 16 november 2018 zie ik omstreeks 16.26 uur een man de winkel binnen komen die ik herken als [verdachte] . Ik zie dat [verdachte] een fles wijn uit de stelling pakt en verder door de winkel loopt. Ik zie dat hij met zijn hand zijn t-shirt een stuk omhoog doet. Ik zie dat [verdachte] een croissant uit het schap bij de broodafdeling pakt en ervan begint te eten. Ik zie dat [verdachte] al etend van de croissant bij de stelling met verzorgingsproducten staat en een witte fles van Nivea pakt. Hierna loopt hij uit beeld. Ik zie dat [verdachte] al etend langs de toonbank van de kassa's loopt en net zijn hand uit zijn rechterjaszak haalt als hij in beeld komt. Ter hoogte van zijn broeksband zie ik een bobbel onder zijn T-shirt zitten.

Met betrekking tot feit 2 van parketnummer 15-248747-18

VIII. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2018221473-3 d.d. 16 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant (pag. 4-5):

Op 16 november 2018 omstreeks 16:28 uur kreeg ik de melding om te gaan naar het adres [adres 2] in de gemeente Zaanstad. Aldaar had zojuist een winkeldiefstal plaatsgevonden in de winkel [supermarkt] . Ik begaf mij direct naar het opgegeven adres waarna ik in gesprek ging met het winkelpersoneel van de [supermarkt] . Ik heb de aangifte opgenomen en camerabeelden bekeken. Ik zag dat de aangeefster mij camerabeelden liet zien, gemaakt op de winkelvloer van de [supermarkt] . Op deze beelden is te zien dan een man de winkel binnen komt lopen via de hoofdingang. Er is op de beelden te zien dat deze man verder de winkel in loopt en daar een goed pakt afkomstig uit deze winkel. Ik zag dat de aangeefster mij de beelden nog een keer liet zien, maar dan op een groter beeld. Ik bekeek de beelden en herkende direct de verdachte die getoond werd op deze camerabeelden. Ik zag en herkende voor 100% de voor mij ambtshalve bekende verdachte: [verdachte] . Ik ken [verdachte] ambtshalve al ruim 9 jaar. Ik heb hem in het verleden diverse keren op straat en thuis aangehouden.

IX. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer PL1100-2018221473-6 d.d. 16 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 16 november 2018 tegenover deze verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte (pag. 17-18):

Ik ben in die [supermarkt] geweest natuurlijk. Als het op de camera staat, dan staat het op de camera.

Met betrekking tot parketnummer 15-254380-18

X. Een geschrift, te weten een landelijk aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 12 december 2018.

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [aangever] (pag. 3-5):

Op 12 december 2018 zag ik in de [supermarkt] aan de [adres 2] dat een meneer een croissantje aan het eten was in de winkel. Na het bekijken van de camerabeelden blijkt dat meneer een paar huissokken en twee Heineken-biertjes mee heeft genomen, beide onder zijn jas en zonder deze te betalen. Ik herken deze persoon als een persoon die eerder een diefstal bij ons heeft gepleegd en waarvan we al twee keer aangifte hebben gedaan (1 september 2018 en 16 november 2018).

XI. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2018238594-5 d.d. 12 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisanten (pag. 6-8):

Op 12 december 2018 zijn wij naar de [adres 2] , gemeente Zaanstad, gegaan, waar in de supermarktketen [supermarkt] zojuist een winkeldiefstal zou zijn gepleegd. Op de getoonde beveiligingsbeelden zagen wij dat die dag omstreeks 12:09 uur een man aan kwam fietsen. Als de man de winkel binnenkomt, herkennen we hem direct als de ons ambtshalve bekende [verdachte] . Wij hebben beiden afzonderlijk diverse keren met [verdachte] te maken gehad in ons werk. Wij zagen op de beelden dat [verdachte] richting de afdeling van de broodjes loopt en daar een croissant uit het schap pakt en deze direct begint op te eten. [verdachte] loopt naar een schap waar kledingstukken liggen en pakt daar een paar sokken. [verdachte] stopt beide artikelen zeer opzichtig onder zijn jasje en verlaat de winkel.

Tijdens het overbrengen hoorden wij [verdachte] zeggen dat de winkeldiefstal toch een klein vergrijp was.

Met betrekking tot parketnummer 15-039078-19

XII. Een proces-verbaal van aangifte met proces-verbaalnummer PL1100-2019005163-1 d.d. 8 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 januari 2019 tegenover deze verbalisant afgelegde verklaring van [naam 1] (pag. 4-6):

Op 30 december 2018 heb ik de woning van mijn ex-vriend [verdachte] te Zaandijk, gemeente Zaanstad, betreden om de relatie te verbreken. We hebben bijna drie jaar een relatie gehad. Ik kreeg een soort van verhoor. Onder deze bevraging sloeg [verdachte] mij. Dit deed hij met beide handen en met een vlakke hand. De klappen kwamen overal terecht. Mijn hele hoofd is geraakt. Ik heb op meerdere plaatsen blauwe plekken. Dit alles heeft drie dagen geduurd.

Op 1 januari 2019 kon ik een app naar mijn moeder sturen en heb ik een foto van mijn gezicht gemaakt en die naar mijn moeder gestuurd. Mijn vader heeft mij toen direct opgehaald.

Ik ben van 30 december tot en met 1 januari 2019 in zijn woning geweest.

XIII. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring van huisarts [arts] d.d. 2 januari 2019 omtrent patiënt [naam 1] .

Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (pag. 7):

Hematomen over gehele gezicht en ogen.

XIV. Een proces-verbaal van bevindingen met proces-verbaalnummer PL1100-2019005163-4 d.d. 8 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van deze verbalisant (pag. 15-16):

Op 1 februari 2019 nam ik telefonisch contact op met de vader van de aangeefster, [naam 2] . Hij vertelde dat hij op 1 januari 2019 zijn dochter heeft opgehaald bij het huis van haar (ex-) vriend en toen zag hij dat haar gezicht helemaal blauw was en dat haar oren opgezwollen waren.

XV. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer PL1100-2019005163-3 d.d. 7 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 februari 2019 tegenover deze verbalisant afgelegde verklaring van de verdachte (pag. 17-20):

Het klopt dat [naam 1] en ik op 30 december 2018 ruzie hebben gehad.

Tenzij anders vermeld wordt bij gebruik voor het bewijs van processen-verbaal gedoeld op processen-verbaal in de zin van artikel 344, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafvordering.

De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Vordering tot tenuitvoerlegging (15-191942-18)

Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 december 2018 met parketnummer 15-191942-18 is de verdachte – voor zover hier van belang – veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep – in afwijking van de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie – zich op het standpunt gesteld dat de vordering in hoger beroep niet aan de orde is, nu deze vordering is gekoppeld aan het feit met parketnummer

15-002729-19, welk feit ten gevolge van de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak in hoger beroep echter niet meer aan de orde is. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf wordt afgewezen.

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet kan worden ontvangen in zijn vordering tot tenuitvoerlegging, omdat deze enkel was gekoppeld aan het feit met parketnummer 15-002729-19, welk feit ten gevolge van de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak in hoger beroep niet meer aan de orde is. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de in het kader van deze voorwaardelijk opgelegde straf reeds ingezette hulpverlening dient te worden gecontinueerd.

Het hof overweegt als volgt. De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 15-191942-18 was blijkens de vordering na voorwaardelijke veroordeling van 4 januari 2019 aanvankelijk slechts gekoppeld aan het feit met parketnummer 15-002729-19. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de politierechter evenwel de voeging bevolen van de tegen de verdachte bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken, onder meer van die met parketnummer 15-039078-19. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat een gevoegde zaak eveneens kan worden betrokken bij een vordering tot tenuitvoerlegging, waaraan ten grondslag wordt gelegd dat de verdachte in de proeftijd opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd.

Nu de verdachte het in de onderhavige strafzaak met parketnummer 15-039078-19 bewezen verklaarde feit heeft begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken, heeft hij de genoemde algemene voorwaarde niet nageleefd en is de vordering tot tenuitvoerlegging dan ook in beginsel toewijsbaar.

Gelet evenwel op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, acht het hof termen aanwezig om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen, zodat de bijzondere voorwaarden op grond waarvan de verdachte verplicht reclasseringscontact heeft nog geruime tijd in stand blijven.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.

De advocaat-generaal heeft in eerste termijn geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en zich in tweede termijn gerefereerd aan het oordeel van het hof.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.

Omdat de vordering lijdt aan een formeel gebrek, namelijk het ontbreken van een handtekening van de benadeelde partij op het voegingsformulier, en de benadeelde partij in hoger beroep niet heeft laten weten dat het inderdaad haar bedoeling was haar schade op de verdachte te verhalen, kan de benadeelde partij in de vordering niet worden ontvangen.

Strafmotivering

De verdediging heeft ter terechtzitting primair verzocht om een geheel voorwaardelijke straf op te leggen en subsidiair te volstaan met een werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke straf. Daartoe is, naast het tijdsverloop in deze zaak, aangevoerd dat het leven van de verdachte een wending ten goede heeft genomen zodat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf deze positieve lijn, inclusief de reeds gestarte hulpverlening, zou doorkruisen. De verdachte heeft zich immers vrijwillig aangemeld voor een detoxificatie-traject en is inmiddels afgekickt. Daarnaast heeft verdachte al een tijdje geen politiecontacten gehad. De openstaande zaken betreffen feiten van 2019 toen de hulpverlening nog niet was opgestart.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Het hof is van oordeel dat de ernst van de bewezen verklaarde feiten, met name de ernstige mishandeling, alsmede het feit dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 juni 2020 heeft gerecidiveerd, in beginsel een hogere straf rechtvaardigen dan de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken blijkens het onderzoek ter terechtzitting, is het hof evenwel van oordeel dat kan worden volstaan met de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof legt een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op, teneinde recidive te voorkomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14 b, 14c, 57, 63, 300, 304 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en doet in zoverre opnieuw recht.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1]

Verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.

Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 december 2018 onder parketnummer 15-191942-18, met een termijn van 1 (één) jaar.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. M. Iedema en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van

mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van

13 juli 2020.

Mr. J. Piena en mr. M. Iedema zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

=========================================================================

[…]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature