U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Aansprakelijkheidsrecht. Aansprakelijkheid assurantietussenpersoon. Verlopen voortaxatie. Zorgplicht. Verzekeringsrecht. Schade als gevolg van diefstal van een trailer met daarin een gedemonteerd paviljoen en inventaris. In het dekkingsgeschil is de vordering van de verzekerde tegen de verzekeraar afgewezen. De schade aan het ‘gebouw’ is bindend vastgesteld door de derde-expert en uitgekeerd op basis van de verkoopwaarde. Uit de polisvoorwaarden volgt dat als niet tot herbouw wordt overgegaan, de voortaxatie vervalt. Het ontbreken van een voortaxatie van het gebouw kan daarmee niet tot schade voor de verzekerde hebben geleid. Als er wel een voortaxatie was geweest, zou die zijn vervallen doordat niet tot herbouw is overgegaan. Ook dan zou de schade op basis van verkoopwaarde zijn uitgekeerd. Volgt afwijzing van de vordering tegen de assurantietussenpersoon.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer: 200.245.835/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/629475 / HA ZA 17-542

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 juli 2020

inzake

LISDWINA BEHEER B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

advocaat: mr. F.C. Schirmeister te Amsterdam,

tegen:

ABN AMRO VERZEKERINGEN B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.M.H.W. Bindels te Arnhem.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Lisdwina en ABN Amro genoemd.

Lisdwina is bij dagvaarding van 17 juli 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 april 2018, onder het hierboven genoemde zaak-/rolnummer zoals dat is gewezen tussen haar als eiseres en ABN Amro als gedaagde.

Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:

- memorie van grieven, met producties;

- memorie van antwoord.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Lisdwina heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar in hoger beroep voorwaardelijk aangevulde eis zal toewijzen, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van ABN Amro in de proceskosten, vermeerderd met nasalaris en wettelijke rente.

ABN Amro heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling – uitvoerbaar bij voorraad – van Lisdwina in de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.

Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2 Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.7 feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. In de memorie van antwoord, onder 3.9 en 4.27, is door ABN Amro erop gewezen dat zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd dat alleen van het gebouw een taxatierapport is opgemaakt en niet tevens van de inventaris. Hiermee zal bij het navolgende overzicht van de feiten rekening worden gehouden. Voor het overige zijn de door de rechtbank opgesomde feiten in hoger beroep niet in geschil, zodat het hof daarvan als vaststaand zal uitgaan. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.

2.1.

Lisdwina exploiteerde in een demontabel bedrijfspand een horecagelegenheid in Amsterdam, bekend als Paviljoen [naam paviljoen] .

2.2.

ABN Amro is een assurantietussenpersoon.

2.3.

Lisdwina heeft via bemiddeling van ABN Amro bij ABN Amro Schadeverzekering N.V. een ABN Amro Bedrijfspolis gesloten (hierna: de bedrijfspolis). In eerste aanleg was ABN Amro Schadeverzekering medegedaagde van ABN Amro.

2.4.

De bedrijfspolis biedt onder meer dekking voor schade aan gebouwen en inventaris. Van het paviljoen is door Benjamins & Benjamins Taxateurs (hierna: B&B) in 2005 getaxeerd op een bedrag van € 475.000. Dit bedrag is als verzekerde som voor gebouwen vermeld op het polisblad van de bedrijfspolis. Op het polisblad staat dat het taxatierapport geldig is tot 30 augustus 2011. De inventaris is verzekerd voor een bedrag van € 35.000.

2.5.

Onder meer als gevolg van ernstige ziekte van mevrouw [X] (hierna: [X] ), bestuurder van Lisdwina, is de exploitatie van het paviljoen met ingang van 31 mei 2012 beëindigd. Het paviljoen is gedemonteerd en opgeslagen in een trailer.

2.6.

Op 5 maart 2013 is door ABN Amro Schadeverzekering een nieuw polisblad voor de bedrijfspolis afgegeven. Hierop is de verzekerde geïndexeerde waarde van het paviljoen en de inventaris vermeld van € 583.700, respectievelijk € 98.200. Op het clausuleblad is vermeld dat de verzekeraar ermee bekend is dat zowel het gebouw als de inventaris zich bevinden op een oplegger. Op het clausuleblad is vermeld dat het gebouw een afwijkende bouwaarde heeft: “Het gebouw is in operationele toestand vervaardigd uit een constructie van staal met houten kozijnen rondom, houten sporenkap met zink en dubbelwandig kunstoffenplaten gedekt”.

2.7.

Op 8 juli 2013 is de trailer gestolen, met daarin het gedemonteerde paviljoen en de inventaris.

2.8.

Blijkens het polisblad zijn op de bedrijfspolis voor de gebouwen van toepassing de Specifieke Verzekeringsvoorwaarden Gebouwen (SVGEB 2006) en voor de inventaris de Specifieke Verzekeringsvoorwaarden Inventaris/goederen (SVINH-2006).

2.9.

Op basis van artikel 3.2 van de toepasselijke Algemene Verzekeringsvoorwaarden ABN AMRO Bedrijfspolis (AVABP-2011) – waarin is bepaald dat de schade wordt vastgesteld door experts en, als deze niet tot overeenstemming komen, bindend door een derde expert – hebben ABN Amro Schadeverzekering en Lisdwina respectievelijk EMN Expertise en B&B benoemd. Door de beide experts is [A] als derde-expert benoemd.

2.10.

Op 24 augustus 2016 hebben de wederzijdse experts een akte van disakkoord opgesteld en ondertekend. [A] heeft als derde-expert bij akte van 13 april 2016 de schade aan het gebouw vastgesteld op € 155.000 op basis van herbouwwaarde en € 65.000 op basis van verkoopwaarde. De schade aan de inventaris is door hem vastgesteld op € 33.750 op basis van dagwaarde.

2.11.

ABN Amro Schadeverzekering is overeenkomstig de taxatie van de derde-expert tot uitkering aan Lisdwina overgegaan. Ten aanzien van het paviljoen is uitgekeerd op basis van verkoopwaarde.

3 Beoordeling

De vordering tegen ABN Amro

3.1.

Lisdwina vordert in dit geding dat voor recht wordt verklaard dat ABN Amro is tekortgeschoten in haar zorgplicht jegens Lisdwina en is gehouden de door Lisdwina geleden en nog te lijden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat.

3.2.

Aan haar vordering tegen ABN Amro legt Lisdwina kort gezegd ten grondslag dat zij erop mocht vertrouwen dat bij diefstal de bedragen zouden worden uitgekeerd zoals die op het polisblad van de bedrijfspolis staan vermeld en die zijn terug te voeren op de jarenlange vaste taxatie van het paviljoen en de inventaris. ABN Amro heeft Lisdwina niet geadviseerd een nieuwe voortaxatie uit te laten voeren toen de eerdere taxatie was verlopen. Als Lisdwina wel daartoe was geadviseerd, zou zij een voortaxatie hebben laten opmaken en zou zij na de diefstal een hogere uitkering onder de bedrijfspolis hebben verkregen.

De vordering tegen ABN Amro Schadeverzekering, de medegedaagde in eerste aanleg

3.3.

In eerste aanleg was ABN Amro Schadeverzekering als medegedaagde van ABN Amro betrokken. Het geschil van Lisdwina met ABN Amro Schadeverzekering zag op de vraag welke bedragen ABN Amro Schadeverzekering onder de bedrijfspolis dient uit te keren in verband met de diefstalschade ter zake van het paviljoen en de inventaris. Partijen waren het erover eens dat het gedemonteerde paviljoen als ‘gebouw’ was verzekerd onder de bedrijfspolis.

3.4.

De rechtbank heeft overwogen dat in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden is bepaald dat als uitsluitend bewijs van de schade geldt een taxatie door experts. De taxatie door [A] als derde-expert is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW . De rechtbank is daarom uitgegaan van de bedragen zoals die ten aanzien van het gebouw en de inventaris zijn vermeld in de taxatie van [A] . Erkend was dat als een verzekerd gebouw niet wordt herbouwd, zoals in de onderhavige zaak het geval is, geen recht bestaat op uitkering van de herbouwwaarde. Uitgaande van de schadevaststelling is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de vordering van Lisdwina tegen ABN Amro Schadeverzekering, die strekt tot verkrijgen van een hogere verzekeringsuitkering dan reeds door haar is verkregen, moet worden afgewezen.

Het oordeel van de rechtbank over de vordering tegen ABN Amro

3.5.

Uitgaande van de bedragen zoals die door ABN Amro Schadeverzekering moesten worden uitgekeerd, diende volgens de rechtbank de vordering tegen ABN Amro te worden afgewezen. Als Lisdwina wel tot hertaxatie was overgegaan nadat de voortaxatie van B&B was verlopen, blijft gelden dat Lisdwina slechts recht zou hebben gehad op uitkering van verkoopwaarde en niet op de voorgetaxeerde herbouwwaarde, omdat het paviljoen niet zou worden herbouwd.

3.6.

De door Lisdwina tegen ABN Amro ingestelde vorderingen zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van het geding in eerste aanleg. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Lisdwina met haar grieven op.

Bespreking van de grieven

3.7.

Grief 1 is voorwaardelijk aangevoerd, voor het geval de rechtbank ervan is uitgegaan dat de vaststellingsovereenkomst met ABN Amro Schadeverzekering ook de strekking heeft de rechtsverhouding met ABN Amro bindend vast te stellen.

3.8.

De grief berust op een onjuiste lezing van het bestreden vonnis. De rechtbank heeft slechts overwogen dat de derde-expert de schade in het licht van de verzekeringsvoorwaarden heeft vastgesteld. Partijen zijn aan die vaststelling volgens de rechtbank gebonden, zodat de vordering van Lisdwina tegen ABN Amro Schadeverzekering is afgewezen. Bovendien heeft ABN Amro zich niet op het standpunt gesteld dat de vaststellingsovereenkomst ook jegens haar werking heeft. Grief 1 faalt daarmee en de in verband met deze grief gedane voorwaardelijke wijziging van eis kan buiten behandeling blijven. Voor zover Lisdwina zich beklaagt over de wijze waarop schade is vastgesteld (zoals bijvoorbeeld in de memorie van grieven onder 80-82), zal het hof daaraan voorbij gaan, omdat de geldigheid van de vaststellingsovereenkomst met ABN Amro Schadeverzekering niet voorligt in dit geding met ABN Amro als wederpartij.

3.9.

Grief 2 ziet op de schade als gevolg van de diefstal van de trailer met daarin het gedemonteerde paviljoen en de inventaris. ABN Amro wordt verweten dat de bedrijfspolis op het moment van de diefstal geen vaste taxatie bevatte ten aanzien van het gebouw en de inventaris. Dat heeft er volgens Lisdwina toe geleid dat onder de bedrijfspolis een veel lager bedrag is uitgekeerd dan als wel een voortaxatie had plaatsgevonden.

3.10.

Als uitgangspunt geldt dat een assurantietussenpersoon tegenover zijn opdrachtgever de zorg dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Het is zijn taak te waken voor de belangen van zijn opdrachtgever. De assurantietussenpersoon dient zijn opdrachtgever tijdig opmerkzaam te maken op de gevolgen die hem bekend geworden feiten voor de opdrachtgever kunnen hebben. Daarbij gaat het om feiten en omstandigheden die aan de assurantietussenpersoon bekend zijn of die hem redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Daarvan uitgaande mag van een assurantietussenpersoon worden verwacht dat hij zijn opdrachtgever voldoende vaak en voldoende indringend waarschuwt voor de gevolgen van het vervallen van een voortaxatie en dient hij voldoende actief behulpzaam te zijn bij het verkrijgen van een hertaxatie als daartoe aanleiding is. Hoe frequent en hoe indringend die waarschuwingen moeten zijn en welke hulp voldoende is om de zorgplicht van de assurantietussenpersoon nagekomen te achten, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

3.11.

ABN Amro bestrijdt dat zij jegens Lisdwina is tekortgeschoten in haar zorgplicht. Zij stelt [X] op 9 juni 2010 in een bespreking erop te hebben gewezen dat de voortaxatie in augustus 2011 zou verlopen. Een gespreksverslag van deze bespreking, waarin dit is opgetekend, stelt ABN Amro aan [X] te hebben toegezonden en een kopie daarvan heeft zij in het geding gebracht. Daarin staat dat het de verantwoordelijkheid is van het verzekerde bedrijf zelf om de juiste verzekerde bedragen op te geven en dat een onjuiste opgave kan betekenen dat de schade niet of slechts ten dele zal worden vergoed. Lisdwina is in 2011 door B&B aangeschreven om een hertaxatie te laten uitvoeren en Lisdwina is daarna nog twee keer door B&B gerappelleerd. B&B heeft geen reactie van Lisdwina ontvangen. Op 7 december 2011 heeft wederom een gesprek plaatsgevonden met [X] waarin de hertaxatie aan de orde is gekomen. Voor ABN Amro was op basis van dit gesprek onduidelijk of [X] wel een hertaxatie wilde uitvoeren. Op dat moment was onzeker of de gemeente de huur van de grond zou verlengen en verder was [X] ernstig ziek geworden. Afgesproken is dat wel een hertaxatie zou worden uitgevoerd. Een taxatiebureau zou contact met Lisdwina opnemen. Een verslag van dit gesprek heeft ABN Amro aan Lisdwina toegezonden en in kopie in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat het de inschatting van ABN Amro was dat het vastgestelde bedrag aan de hoge kant was. Met een lagere taxatie zou de premie wellicht kunnen worden verlaagd en de taxatiekosten kunnen worden terugverdiend. ABN Amro heeft vervolgens [B] Taxaties verzocht een offerte aan Lisdwina toe te sturen. [B] heeft dat gedaan en heeft ook gerappelleerd, maar heeft geen reactie van Lisdwina ontvangen. Op 29 maart 2012 is vervolgens een nieuw polisblad door ABN Amro Schadeverzekering afgegeven, waarop de inmiddels verlopen datum van de voortaxatie is vermeld, aldus ABN Amro.

3.12.

Lisdwina weerspreekt niet dat zij in de bespreking van 9 juni 2010 erop is gewezen dat de voortaxatie in augustus 2011 zou verlopen en dat tijdig door haar een nieuwe taxatie moest worden uitgevoerd. Zij stelt slechts dat het gespreksverslag van 9 juni 2010 geen advies bevat tot het laten uitvoeren van een taxatie. Verder stelt Lisdwina dat zij niet bekend is met de drie brieven van B&B. Lisdwina ontkent niet dat op 7 december 2011 wederom een bespreking heeft plaatsgevonden waarin de noodzaak van een taxatie is besproken en is afgesproken dat deze uitgevoerd zou worden. Lisdwina stelt het verslag van dit gesprek niet te kennen. Hetzelfde geldt voor de brieven van [B] . Deze brieven stelt zij niet te hebben ontvangen, omdat deze onjuist waren geadresseerd. Lisdwina weerspreekt niet dat zij het polisblad van 29 maart 2012 heeft ontvangen en dat daaruit kenbaar is dat de voortaxatie inmiddels was verlopen.

3.13.

Uit het voorgaande volgt dat ABN Amro onweersproken heeft gesteld dat Lisdwina tweemaal in een bespreking is gewezen op het verlopen van de voortaxatie en het belang van het door haar uitvoeren van een hertaxatie. Of ABN Amro voldoende behulpzaam is geweest bij het uitvoeren van een hertaxatie en de voortgang daarvan voldoende heeft bewaakt, kan gelet op het subsidiaire verweer van ABN Amro in het midden blijven.

3.14.

Dit verweer van ABN Amro houdt in dat ook als de gestelde tekortkoming zou komen vast te staan, dat niet heeft geleid tot schade voor Lisdwina. Ook als wel een voortaxatie was uitgevoerd, zou de schade ter zake van het gebouw eveneens door ABN Amro Schadeverzekering worden uitgekeerd op basis van verkoopwaarde. Ten aanzien van de inventaris voert ABN Amro aan dat haar door Lisdwina wordt verweten dat zij niet ervoor heeft zorggedragen dat na het verlopen van de voortaxatie een hertaxatie is uitgevoerd. Het verlopen taxatierapport van B&B had alleen betrekking op het gebouw. Voor de inventaris bestond geen taxatierapport, zodat volgens ABN Amro niet valt in te zien dat zij ten aanzien daarvan voor een nieuwe taxatie had moeten zorgdragen.

3.15.

Dit verweer slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit het polisblad van de bedrijfspolis volgt dat op het gebouw en de inventaris de verzekeringsvoorwaarden volgens het model SVGEB-2006, respectievelijk SVINH-2006 van toepassing zijn. Voor zover Lisdwina aanvoert dat deze voorwaarden haar niet ter hand zijn gesteld en zij deze met een beroep op artikel 6:233 in verbinding met 6:234 BW vernietigt, wordt dit door het hof gepasseerd. ABN Amro heeft terecht erop gewezen dat Lisdwina de bedrijfsverzekering heeft gesloten met ABN Amro Schadeverzekering, zodat ABN Amro niet de gebruiker is van de verzekeringsvoorwaarden in de zin van artikel 6:231 onder b BW. Lisdwina kan daarom in dit geding, tegenover ABN Amro als haar wederpartij, niet een beding in de verzekeringsvoorwaarden vernietigen. De hierna te bespreken voorwaarden bepalen bovendien de omvang van de geboden dekking en kunnen daarmee, zonder nadere toelichting, die ontbreekt niet als algemene voorwaarden worden aangemerkt, maar slechts als kernbedingen. Kernbedingen kunnen in beginsel niet op de voet van artikel 6:233 aanhef en onder b BW worden vernietigd. Niet is gesteld of gebleken dat deze bedingen niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.

3.16.

Artikel 3 van de SVGEB-2006 luidt, voor zover van belang, als volgt: “3.1 Voortaxatie

3.1.1

Indien uit de polis blijkt dat het verzekerde gebouw is gewaardeerd door een of meer door beide partijen benoemde deskundige(n), is deze voortaxatie bindend. Het taxatierapport wordt geacht deel uitmaken van deze overeenkomst.

(…)

3.1.3

De voortaxatie als omschreven in artikel 3.1. 1 respectievelijk 3.1.2 wordt geacht te zijn vervallen indien geen herbouw of herstel van het gebouw in de zin van artikel 3.3 plaatsvindt. ”

3.17.

Artikel 3 van de SVINH-2006 luidt, voor zover van belang, als volgt: “3.1 Voortaxatie

3.1.1

Indien uit de polis blijkt dat verzekerde zaken zijn gewaardeerd door een of meer door beide partijen benoemde deskundige(n), is deze voortaxatie bindend. Het taxatierapport wordt geacht deel uitmaken van deze overeenkomst.

(…)

3.1.3

Behoudens voor kunstvoorwerpen en zaken met antiquarische of zeldzaamheidswaarde zal de voortaxatie als omschreven in artikel 3.1. 1 respectievelijk 3.1.2 niet gelden wanneer verzekeringnemer al voor het voorval het voornemen had het bedrijf te beëindigen of wanneer door verzekeringnemer niet binnen drie jaar na de schadedatum tot voortzetting van het bedrijf en tot herstel dan wel heraanschaffing van de beschadigde dan wel voor verzekeringnemer verloren gegane zaken wordt overgegaan.

3.3

Als waarde onmiddellijk voor het voorval zal worden aangehouden:

- in geval van verzekering op basis van een voortaxatie: het bedrag van de voortaxatie in overeenstemming met artikel 3. 1;

- de nieuwwaarde in overeenstemming met artikel 2.26. 3, tenzij anders is overeengekomen;

- in geval niets anders is overeengekomen: de vervangingswaarde of dagwaarde.

Bij de vaststelling van de waarde onmiddellijk na het voorval zal zo mogelijk met deze waarden rekening worden gehouden.”

3.18.

In het genoemde artikel 2.26.3 van de SVINH-2006 is bepaald:

“2.26.3 Nieuwwaarde

De verzekering geschiedt ten aanzien van bedrijfsuitrusting/inventaris op basis van nieuwwaarde tenzij uit de polis anders blijkt. Uitgezonderd hiervan zijn de volgende zaken:(…)- voorwerpen die onttrokken zijn aan het gebruik waarvoor ze bestemd waren;

- voorwerpen waarvan de dagwaarde direct voor het voorval minder bedraagt dan 40% van de nieuwwaarde;(…)

De nieuwwaarderegeling zal niet gelden wanneer verzekeringnemer al voor het voorval het voornemen had het bedrijf te beëindigen of wanneer door verzekeringnemer niet binnen drie jaar na de schadedatum tot voortzetting van het bedrijf en tot herstel of heraanschaffing van de beschadigde of voor verzekeringnemer verloren gegane zaken wordt overgegaan. Voorwaarde is eveneens dat verzekeringnemer van voortzetting en herstel of heraanschaffing binnen één jaar na de schadedatum schriftelijk mededeling heeft gedaan en uitvoering daarvan binnen drie jaar na bedoelde datum wordt gerealiseerd.”

3.19.

Vaststaat dat Lisdwina niet tot herbouw van het gebouw is overgegaan. De rechtbank is ervan uitgegaan dat ook als een hertaxatie was uitgevoerd Lisdwina slechts recht zou hebben gehad op uitkering op basis van verkoopwaarde, omdat het paviljoen niet werd herbouwd. Dit oordeel is juist en wordt inhoudelijk door Lisdwina ook niet bestreden in hoger beroep. Uit artikel 3.1.3 van de SVGEB-2006 volgt dat als niet tot herbouw wordt overgegaan, de voortaxatie vervalt. Het ontbreken van een voortaxatie van het gebouw kan daarmee niet tot schade voor Lisdwina hebben geleid. Als er wel een voortaxatie was geweest, zou die immers zijn vervallen doordat niet tot herbouw is overgegaan. Ook dan zou de schade op basis van verkoopwaarde zijn uitgekeerd. Dat het gebouw met een nieuwe voortaxatie ook op een andere waarderingsgrondslag dan de herbouwwaarde had kunnen worden gewaardeerd, zoals Lisdwina betoogt, kan in het licht van artikel 3.1.1 en 3.1.3 van de SVGEB-2006 niet tot een ander oordeel leiden.

3.20.

Ten aanzien van de inventaris heeft ABN Amro terecht erop gewezen dat haar een schending van de zorgplicht wordt verweten met betrekking tot het niet uitvoeren van een hertaxatie. De verlopen voortaxatie had alleen betrekking op het gebouw. ABN Amro kan daarmee niet worden verweten dat geen hertaxatie van de inventaris is uitgevoerd. Dit standpunt heeft ABN Amro in eerste aanleg al ingenomen en daarop is door Lisdwina niet ingegaan. Daarvan uitgaande kunnen de stellingen van Lisdwina (memorie van grieven onder 69, 70 en 75) die uitgaan van de veronderstelling dat een taxatie naar nieuwwaarde of vervangingswaarde zou zijn uitgevoerd, niet leiden tot toewijzing van haar vordering. Het subsidiaire verweer van ABN Amro, dat een hertaxatie geen verschil had uitgemaakt omdat een voortaxatie van de inventaris op grond van artikel 3.1.3 en 3.3 van de SVINH ‑2006 niet gold of niet van toepassing is bij een beëindiging van het bedrijf zodat slechts de dagwaarde kan worden uitgekeerd, kan daarmee buiten beschouwing blijven.

3.21.

In hetgeen Lisdwina in de memorie van grieven onder 57 tot en met 60 betoogt zou de nieuwe stelling besloten kunnen liggen dat ABN Amro is tekortgeschoten in haar zorgplicht doordat, nadat het paviljoen is afgebroken, de onderdelen daarvan zijn opgeslagen en de verzekering niet op deze nieuwe situatie is aangepast. Voor het opslaan van de inventaris zou dit nieuwe verwijt wellicht in alinea 75 van de memorie van grieven ingelezen kunnen worden. Of deze nieuwe stellingen daadwerkelijk door Lisdwina zijn betrokken, dient door uitleg van de memorie van grieven te worden vastgesteld, waarbij belangrijk gewicht toekomt aan hetgeen de wederpartij daaruit heeft opgemaakt. Uit de memorie van antwoord blijkt niet dat ABN Amro heeft begrepen dat Lisdwina haar in hoger beroep een nieuw verwijt maakt in verband met de opslag van het gedemonteerde gebouw en de inventaris, zodat daarvan in beginsel niet kan worden uitgegaan. Daarbij komt dat de stellingen van Lisdwina niet zijn uitgewerkt en toegespitst op dit nieuwe verwijt. Niet is toegelicht wat ABN Amro Lisdwina op dit punt had moeten adviseren, of dat advies zou zijn opgevolgd en in welke situatie Lisdwina alsdan was komen te verkeren. Daarmee is tevens de mogelijkheid van schade door het ontbreken van een advies niet aannemelijk gemaakt. Een vergelijking ontbreekt van de feitelijke situatie na de gestelde tekortkoming en de hypothetische situatie bij het wegdenken van die tekortkoming. Een en ander brengt mee dat de bedoelde stellingen, zo deze al door Lisdwina voor het eerst in hoger beroep zijn aangevoerd, niet tot toewijzing van haar vordering kunnen leiden.

3.22.

Met het voorgaande kan grief 2 niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.

3.23.

Grief 3 heeft geen zelfstandige betekenis en kan buiten behandeling blijven.

3.24.

De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen tot een ander oordeel in deze zaak dienen te leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.

3.25.

De grieven falen en aan de voorwaarde voor de eisvermeerdering in hoger beroep is niet voldaan. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Lisdwina zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Lisdwina in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN Amro begroot op € 726 aan verschotten, € 3.919 voor salaris advocaat en op € 157 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot, ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordeling(en) en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de proceskostenveroordeling is voldaan;

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. Hoekzema, A.L.M. Keirse en J.F. Aalders en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature