Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Verlenging uithuisplaatsing.

Uitspraak



GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie -en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.277.465/01

zaaknummer rechtbank: C/13/676829 / JE RK 19-1153

beschikking van de meervoudige kamer van 1 mei 2020 inzake

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de GI,

en

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. Y. Mateo Diaz te Amsterdam.

Als belanghebbende is verder aangemerkt:

- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind A] ).

Als informant is aangemerkt:

- [de vader] (hierna te noemen: de vader).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,

hierna te noemen: de raad.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 22 april 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

De GI is bij beroepschrift met bijlagen van 24 april 2020, ingekomen op gelijke datum, in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.

2.2

De moeder heeft, voorafgaande aan de mondelinge behandeling, op 30 april 2020 een verweerschrift ingediend.

2.3

De mondelinge behandeling heeft op 30 april 2020 plaatsgevonden. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus / COVID-19 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden via een beeld- en geluidverbinding vanuit het gerechtshof. Verschenen zijn:

- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en de gedragsdeskundige;

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de vader;

- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw N. van Schaik.

2.4

Het hof is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen, zonder verdere (fysieke) mondelinge behandeling.

2.5

Aan het einde van de behandeling van de zitting in hoger beroep is aan partijen meegedeeld dat, nu de machtiging uithuisplaatsing van [kind A] op 7 mei 2020 vervalt, de uitspraak in de onderhavige zaak wordt bepaald op heden, in de vorm van een verkorte beschikking die later nog nader uitgewerkt zal worden.

2.6

Het hierna onder 5 overwogene bevat de uitwerking van voornoemde verkorte beschikking.

3 De feiten

3.1

Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna gezamenlijk: de ouders) is – voor zover hier van belang – [kind A] geboren [in] 2015.

De moeder oefent alleen het gezag uit over [kind A] . De vader heeft [kind A] niet erkend.

3.2

Uit de inmiddels verbroken relatie van de ouders is ook [B] (hierna: [kind B] ) geboren [in] 2019.

3.3

[kind A] en [kind B] staan sinds 25 oktober 2019 onder toezicht van de GI.

De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 19 november 2019 verlengd tot 7 november 2020.

3.4

[kind A] en [kind B] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 25 oktober 2019 gedurende dag en nacht uit huis geplaatst. De machtiging uithuisplaatsing van [kind A] en [kind B] is bij beschikking van 23 januari 2020 verlengd tot uiterlijk 7 mei 2020. De machtiging tot uithuisplaatsing van [kind B] is bij de – in zoverre niet – bestreden beschikking op daartoe strekkend verzoek van JBRA verlengd tot 7 augustus 2020; ten aanzien van [kind A] is het verzoek van JBRA afgewezen.

[kind B] verblijft sinds 25 oktober 2019 bij een crisispleeggezin. [kind A] verbleef sinds 25 oktober 2019 bij hetzelfde crisispleeggezin. Zij is op 3 april 2020 overgeplaatst naar een ander pleeggezin omdat [kind A] haar verblijf binnen het eerste crisispleeggezin vanwege haar gedragingen niet houdbaar was.

3.5

Voor de uitbraak van COVID-19 had de moeder begeleide omgang met de kinderen tegelijk eenmaal in de twee weken voor de duur van vijfenveertig minuten. Aansluitend of voorafgaande had de vader begeleide omgang met de kinderen ook voor 45 minuten.

In verband met de uitbraak van COVID-19 zijn er sinds 17 maart 2020 geen fysieke omgangsmomenten meer geweest en hebben de ouders contact met de kinderen gehad via videobellen en krijgen zij wekelijks een foto of filmpje van de kinderen.

Op 23 april 2020 is besloten de fysieke omgangsmomenten weer op te gaan pakken.

4 De omvang van het geschil

4.1

Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [kind A] voor de duur van drie maanden afgewezen.

4.2

De GI verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende de machtiging uithuisplaatsing van [kind A] te verlengen voor de duur van drie maanden, althans deze machtiging voor een door het hof te bepalen termijn te verlengen.

4.3

De moeder verzoekt primair het verzoek van de GI af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, subsidiair verzoekt zij de machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een maand en de GI te gebieden de woonsituatie bij de moeder te onderzoeken, een opbouwende omgangsregeling vast te stellen zodat [kind A] geleidelijk teruggeplaatst kan worden en de mogelijkheden tot intensieve thuishulp te onderzoeken en aan te bieden aan de moeder.

5 De motivering van de beslissing

5.1

Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet , die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

Op verzoek van de GI kan de duur van de machtiging telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd (artikel 1:265c, tweede lid BW).

5.2

De GI kan zich niet verenigen met de beschikking waarvan beroep en voert daartoe het volgende aan.

Hoewel de GI streeft naar thuisplaatsing, acht zij het onverantwoord dat [kind A] onder de huidige omstandigheden en binnen een dergelijk korte termijn wordt thuisgeplaatst bij de moeder. De GI is van mening dat de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden dient te worden verlengd.

Al gedurende de zwangerschap van [kind A] stonden de moeder en [kind A] bloot aan mishandeling door de vader. Daarom heeft [kind A] sinds haar geboorte voor de duur van anderhalf jaar onder toezicht gestaan. Er bestonden zorgen over de hechting van de moeder en de hechting tussen de moeder en [kind A] als gevolg van de moeilijke thuissituatie die de moeder als kind heeft gekend. Punt P heeft destijds het persoonlijkheidsonderzoek naar de moeder niet kunnen afronden. NIKA van Altra is toen wel met succes afgerond en op advies van NIKA zijn de moeder en [kind A] aangemeld bij Infant Mental Health (IMH) van ’t Kabouterhuis. Dit traject is niet afgerond doordat de ouders verhuisden naar een andere regio. Hierna hebben de ouders geen nieuwe hulpverlening gezocht, waardoor het toezicht in het vrijwillig kader is weggevallen en de schadelijke thuissituatie is blijven bestaan.

Op 25 oktober 2019 heeft een kinderarts een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis omdat [kind B] onverklaarbare blauwe plekken had op het gelaat, de benen en billen, alsook meerdere botbreuken. [kind A] had ook een blauwe plek in het gelaat. Als gevolg hiervan zijn de kinderen diezelfde dag met spoed uithuisgeplaatst. In het crisispleeggezin heeft [kind A] ernstige zorgsignalen laten zien. [kind A] is ’s nachts niet zindelijk, huilt en krijst veel en is niet goed te troosten. Overdag is zij moeilijk corrigeerbaar en vraagt zij negatieve aandacht, zij maakt dingen kapot en trekt de pleegouders aan en stoot ze weer af. Ook op school is zij moeilijk te corrigeren en blijft zij lang boos. Dit gedrag duidt volgens de gedragsdeskundige van de GI mogelijk op een complex trauma. Bij de overplaatsing naar het nieuwe pleeggezin, nam [kind A] geen afscheid van de crisispleegmoeder, waarin de GI opnieuw een ernstig zorgsignaal van verstoorde hechting ziet. Voorts laat [kind A] na de omgangsmomenten met de moeder (thans videobelmomenten) heftige kindsignalen zien. Tijdens de omgangsmomenten heeft de moeder de omgangsbegeleiding nodig om [kind A] te begrenzen.

Inmiddels is ’t Kabouterhuis in het kader van het IMH-traject weer betrokken en begeleiden zij [kind A] , de moeder en inmiddels ook de moeder van de moeder (oma), waar moeder bij inwoont. In het kader daarvan is op 23 april 2020 besloten de fysieke omgang weer te gaan opstarten. Ook wordt gekeken of de omgangsmomenten tussen de moeder en [kind A] kunnen worden uitgebreid en hoe [kind A] en [kind B] contact kunnen houden nu zij sinds 3 april 2020 niet meer bij hetzelfde pleeggezin wonen.

De GI is van oordeel dat het traumagedrag en de verstoorde hechting van [kind A] te wijten zijn aan de onveilige thuissituatie. Als gevolg daarvan heeft zij speciale zorg van een traumasensitieve opvoeder nodig. De moeder ontkent dat het trauma van [kind A] een gevolg is van langdurige blootstelling aan een schadelijke thuissituatie en heeft weinig opvoedvragen. De GI maakt zich zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder. Hoewel de moeder inmiddels EMDR-therapie heeft gevolgd, een psycholoog bezoekt en zich heeft aangemeld bij een psychiater voor een persoonlijkheidsonderzoek, ziet zij niet in waarom dit van belang is. Zo heeft de GI de zorgvraag bij de psychiater moeten formuleren. Tot op heden is onduidelijk of de moeder de structuur en geborgenheid kan bieden die [kind A] nodig heeft. De moeder kan daarom nog niet een verantwoorde opvoedomgeving voor [kind A] bieden. De gronden voor uithuisplaatsing zijn dan ook nog onverkort aanwezig zodat thuisplaatsing thans te vroeg is. De komende drie maanden zullen Spirit en het IMH-traject met behulp van de bevindingen van de psychiater het noodzakelijke onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder doen. Voordat [kind A] kan worden teruggeplaatst moet het contact tussen de moeder en [kind A] worden opgebouwd en de hulp worden geïntensiveerd. Ook moet worden gekeken naar de rol van de oma, nu moeder bij haar inwoont en zij ook een opvoedersrol zal krijgen. Gelet op al voornoemde factoren is op dit moment de kans op een mislukte thuisplaatsing te groot, aldus de GI.

5.3

De moeder verweert zich – samengevat weergegeven – als volgt.

Gedurende de eerdere ondertoezichtstelling was een positieve ontwikkeling zichtbaar als gevolg waarvan [kind A] destijds niet uithuisgeplaatst is. De moeder erkent dat er zorgen zijn met betrekking tot de kinderen, maar de noodzakelijkheid tot verlenging van de uithuisplaatsing van met name [kind A] is komen te vervallen. Enkel de vader heeft schuld aan het letsel van [kind B] en nu de moeder geen relatie meer met hem heeft, is de directe dreiging bij thuisplaatsing van [kind A] bij de moeder niet langer aanwezig. De nog bestaande zorgen met betrekking tot de moeder kunnen worden opgevangen met de ondertoezichtstelling. De moeder werkt mee aan de geboden hulpverlening, neemt zelf initiatief bij het inschakelen van hulp, is actief en coöperatief en wil graag inzicht krijgen in haar opvoedvaardigheden. Bovendien krijgt zij hulp van haar moeder bij wie zij woont en zouden door intensieve pedagogische thuishulp de gedragsproblemen van [kind A] kunnen worden verminderd en de opvoedvaardigheden van de moeder en haar moeder worden verbeterd.

Sinds de uithuisplaatsing hebben drie verschillende kinderrechters gewezen op de noodzaak tot onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder en haar moeder, zodat gewerkt kan worden aan thuisplaatsing. Pas na de bestreden beschikking is de GI begonnen daarnaar te kijken. Het is de moeder onduidelijk welke concrete dreigingen in de weg staan aan thuisplaatsing. Ook vraagt zij zich af op basis van welke stukken de GI van mening is dat [kind A] traumagedrag en een verstoorde hechting vertoont. De zorgsignalen die [kind A] vertoont, zijn waarschijnlijk het gevolg van de uithuisplaatsing en daarna de overplaatsing, waardoor zij tweemaal is weggehaald uit een voor haar vertrouwde omgeving. Bovendien vertoont zij niet alleen na omgang met de moeder zorgsignalen, maar vertoont zij die ook wanneer zij geen omgang heeft gehad. Zij mist haar familie gewoonweg. In het kader van het IMH-traject is gezien dat [kind A] goed reageert op de moeder. De huidige omgangsfrequentie is echter beperkt, waardoor de begeleiding in het kader van het IMH-traject eveneens beperkt is en onvoldoende gewerkt kan worden aan thuisplaatsing.

De moeder begrijpt dat [kind A] en zij tijd nodig zullen hebben om weer aan de nieuwe situatie te wennen. Daarom kan zij zich vinden in een verlenging van de uithuisplaatsing voor de duur van een maand zodat kan worden gewerkt aan een geleidelijke thuisplaatsing.

5.4

De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [kind A] voor de duur van drie maanden toe te wijzen, waarbij gekeken wordt hoe [kind A] gefaseerd kan worden teruggeplaatst. Op dit moment zijn er nog veel zorgen over [kind A] , zodat het risico bestaat dat de thuisplaatsing zal mislukken. Duidelijk is dat [kind A] heel kwetsbaar is en dat zij heftig gedrag laat zien waarvan onduidelijk is waar het vandaan komt. Daarom dient het IMH-traject te worden voortgezet, zodat zicht komt op het gedrag van [kind A] en hoe dat in relatie staat tot de moeder en de hechting met haar. Op dit moment is nog te weinig zicht op het copingmechanisme van de moeder en haar rol in het geheel. Een thuisplaatsing zou kunnen leiden tot een verergering van het gedrag van [kind A] . Het is te voorbarig om op basis van één observatiemoment te concluderen dat [kind A] kan worden thuisgeplaatst omdat dat slechts een beperkte periode weerspiegelt terwijl een thuisplaatsing permanent in duur is. De omgangsmomenten dienen vaker te worden geobserveerd om de interactie tussen de moeder en [kind A] waar te nemen, en er dient een duidelijk veiligheidsplan te worden gemaakt om de terugkeer van [kind A] bij de moeder vorm te geven, aldus de raad.

5.5

De vader heeft ter zitting in hoger beroep verklaard zich zorgen te maken over [kind A] omdat zij tot de uithuisplaatsing geen enkel probleemgedrag vertoonde. Zij is verdrietig doordat zij haar moeder en haar ouderlijk huis mist. Bovendien was er met [kind A] ten tijde van de uithuisplaatsing niets aan de hand, enkel [kind B] had letsel. Desondanks heeft zij de uithuisplaatsing moeten doorstaan. Hoe langer de uithuisplaatsing duurt, hoe meer het gedrag van [kind A] zal verslechteren door het gemis, aldus de vader.

5.6

Het hof overweegt als volgt.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken.

Reeds voordat [kind A] was geboren bestonden er zorgen over het huiselijk geweld van de vader richting de moeder en de emotionele beschikbaarheid van de ouders. Om die reden ontvingen de ouders nadat indertijd een ondertoezichtstelling was uitgesproken, verschillende vormen van hulpverlening gericht op hechting en opvoedvaardigheden. Uit het Concept Diagnostisch Onderzoeksverslag van het NIKA-traject bij Altra van medio 2016 blijkt dat de moeder ambivalent en vermijdend is gehecht door een instabiele jeugd. Dit hechtingspatroon gebruikte zij zelf in het omgaan met [kind A] . Bij afsluiting van het traject heeft Altra geadviseerd dat de moeder haar belaste verleden behandelt en verwerkt en zijn de moeder en [kind A] aangemeld bij ’t Kabouterhuis om de hechting te bevorderen. Uit het Eindverslag van ’t Kabouterhuis van 1 december 2017 blijkt echter dat dit traject vroegtijdig is stopgezet in verband met de verhuizing van het gezin naar een andere regio.

De huidige uithuisplaatsing is een direct gevolg van de acute onveiligheid die op 25 oktober 2019 aanwezig bleek nadat bij [kind B] één recente en twee oudere botbreuken werden geconstateerd. Daarnaast hadden [kind B] en [kind A] blauwe plekken. Bij het crisispleeggezin was [kind A] snel gewend. In eerste instantie sliep zij goed en ervoer zij het huis en de slaapkamer meteen als de hare. Dit is volgens de raadsonderzoekers in het raadsrapport van 5 november 2019 opvallend gedrag. Vervolgens veranderde het gedrag van [kind A] : er was sprake van verschillende kindsignalen, waaronder de alertheid van [kind A] , snel schrikken, slecht of nauwelijks slapen, problemen met corrigeren van [kind A] en broekplassen. Uit het Verslag over het gedrag van [kind A] en [kind B] van Spirit van januari tot maart 2020 blijkt dat [kind A] veel bevestiging en aandacht nodig heeft. Zij trekt negatieve aandacht en probeert de pleegouders te claimen. Zij trekt de pleegouders aan om ze vervolgens weer af te stoten. Op school wordt gezien dat [kind A] zelfbepalend gedrag vertoont. Wanneer zij gecorrigeerd wordt, kan zij die persoon uren negeren en plast zij in haar broek. Dit laatste lijkt zij te doen om (negatieve) aandacht te trekken. Ook maakt zij opzettelijk dingen stuk om dat vervolgens te ontkennen. Voornoemd gedrag wordt versterkt nadat zij omgang heeft gehad met de moeder, zo blijkt uit het Plan van Aanpak Spoedhulp van Spirit van 7 januari 2020. Inmiddels is de schoolmaatschappelijk werker ingezet om af en toe met [kind A] te praten over hoe het met haar op school gaat. Volgens Spirit heeft [kind A] een opvoeder nodig die traumasensitief kan opvoeden en achter haar gedrag kan kijken.

Uit de Observatie moeder-kind interactie van ’t Kabouterhuis over de periode februari en maart 2020 blijkt dat slechts één observatiemoment in het kader van IMH heeft plaatsgevonden als gevolg van de COVID-19 uitbraak. Daarom is voorzichtigheid geboden bij de interpretatie van de conclusies. Geconcludeerd wordt dat de moeder het over het algemeen goed doet. Wel kan zij volgens ’t Kabouterhuis nog groeien in het bieden van structuur en leiding en het (beter) afstemmen op de beide kinderen. Blijkens de mail van de IMH-specialist van ’t Kabouterhuis van 28 april 2020 kan de behandeling met een frequentie van twee contactmomenten per week worden voortgezet.

Blijkens de rapportage van 10 februari 2020 van iPractice, praktijk GZ-psychologen, heeft de moeder de EMDR-therapie, gericht op het verwerken van haar trauma rondom de uithuisplaatsing, met goed resultaat afgerond. Wel bestaan er nog zorgen bij de GI over het zelfinzicht en de leerbaarheid van de moeder omdat zij geen hulpvraag heeft. Zij is snel overbelast doordat zij last heeft van een chronische darmziekte waarbij bij stress de klachten verergeren.

Op dit moment heeft de moeder contact met psychiater dr. Lionarons voor afname van een persoonlijkheidsonderzoek en een intelligentietest. Aan de hand daarvan moet er meer duidelijkheid komen over de manier waarop in het IMH-traject ondersteuning kan worden geboden in de relatie tussen de moeder en de kinderen en kan onderzocht worden of de moeder in staat is om aan te sluiten bij de behoefte van de kinderen, dan wel of zij leerbaar is om tot een gezonde relatie met de kinderen te komen.

5.7

Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de machtiging uithuisplaatsing thans nog aanwezig zijn en dat deze dient te worden verlengd voor de duur van drie maanden. Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat thuisplaatsing van [kind A] bij de moeder thans te vroeg is. Het risico op een mislukte thuisplaatsing is te groot en de gevolgen daarvan zouden veel schadelijker voor [kind A] zijn dan continuering van de huidige omstandigheden. Op dit moment zijn er nog teveel zorgen over [kind A] en de oorsprong van haar gedrag. Hierop is nog onvoldoende zicht doordat de behandeling van de moeder en [kind A] in het IMH-traject nog pril is. Ook op de mogelijkheden van de moeder is nog onvoldoende zicht. Dat de hulpverlening thans stilzit, zoals de moeder stelt, ziet het hof echter niet. Er is tijd nodig om onderzoek te doen en een gedegen beeld te krijgen van de situatie. Om de kans op een succesvolle thuisplaatsing van [kind A] zo groot mogelijk te maken, dienen de komende drie maanden te worden gebruikt om de mogelijkheden van een geslaagde thuisplaatsing bij de moeder te onderzoeken. Hierbij acht het hof voortzetting van het IMH-traject alsook het onderzoek naar de capaciteiten van de moeder bij de psychiater van groot belang. Gelet op het gedrag van [kind A] bij het crisispleeggezin, waar zij zich eerst gedwee opstelde en nadat zij zich meer op haar gemak voelde steeds meer probleemgedrag liet zien, heeft het hof, net als de gedragsdeskundige van de GI, ernstige zorgen over het vermoedelijk complexe trauma dat hieraan ten grondslag ligt. Om dit te onderzoeken acht het hof de duur van drie maanden op zijn plaats om ’t Kabouterhuis in het IMH-traject de mogelijkheid te geven [kind A] te observeren. De betrokkenheid van de oma bij het IMH-traject acht het hof eveneens van belang voor een succesvolle thuisplaatsing, nu zij bij thuisplaatsing een rol zal krijgen in de opvoeding van [kind A] . Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de machtiging uithuisplaatsing verlengen voor de duur van drie maanden.

5.8

Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:

verlengt de uithuisplaatsing van [kind A] in een voorziening voor pleegzorg per 7 mei 2020 met drie maanden, tot uiterlijk 7 augustus 2020;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. H.A. van den Berg, mr. M.C. Schenkeveld en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 1 mei 2020 in het openbaar uitgesproken door mr. A.N. van de Beek.

Het bovenstaande bevat de schriftelijk uitwerking van de reeds op 1 mei 2020 uitgesproken beschikking en is op 12 mei 2020 aldus vastgesteld en door de oudste raadsheer ondertekend.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature